Essentie van klacht onduidelijk

De Geschillencommissie




Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg    Categorie: Overig    Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: Ongegrond   Referentiecode: 109186/133751

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De cliënt klaagt erover dat er onvoldoende naar zijn hulpvraag is geluisterd. Volgens cliënt is er onterecht geconstateerd dat hij geen eetstoornis heeft. Hij wenst een schadevergoeding. De zorgaanbieder geeft aan dat er in samenspraak met de cliënt is geconstateerd dat er onvoldoende aanwijzingen waren voor een eetstoornis. De zorgaanbieder heeft vele e-mails ontvangen van cliënt en meerdere klachten. De commissie heeft niet kunnen constateren wat de essentie van de klacht is. Verwijtbaar handelen door de zorgaanbieder is niet vast komen te staan. De klacht is ongegrond.

De uitspraak

In het geschil tussen

[Cliënt], wonende te [woonplaats]

en

Parnassia Groep B.V., gevestigd te ‘s-Gravenhage
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 24 maart 2022 te Den Haag.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.

Ter zitting werd de zorgaanbieder vertegenwoordigd door [naam], beleidsadviseur en [naam], jurist die de zitting digitaal heeft bijgewoond.

De cliënt heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid ter zitting zijn standpunt toe te lichten.

Onderwerp van het geschil
De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder.

Het geschil betreft de kwaliteit van zorg voor de cliënt. De cliënt stelt dat hij niet de hulp heeft ontvangen die hij had mogen verwachten waardoor zijn problemen alleen maar zijn toegenomen.

Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De cliënt verwijt de zorgaanbieder dat er niet geluisterd is naar zijn hulpvraag en hij niet goed is geholpen en begeleid bij de door hem ervaren klachten. Omdat zijn werkgever hem heeft gedwongen om te stoppen met roken heeft de cliënt eetproblemen ontwikkeld. De cliënt had een maagverkleining ondergaan en zocht daarna extra ondersteuning voor zijn eetproblemen. De cliënt had doorverwezen moeten worden naar een sport- en prestatiepsycholoog. In plaats daarvan concludeerde de zorgaanbieder dat de cliënt geen eetstoornis had en hij niet verder geholpen kon worden. De cliënt voelt zich onheus behandeld en bejegend door de medewerkers van de zorgaanbieder. De cliënt is het niet eens met hetgeen de zorgaanbieder over hem heeft geschreven. De cliënt voelt zich wanhopig en is van mening dat zijn onzekerheden door de zorgaanbieder ziekelijk zijn gepsychologiseerd. De cliënt heeft zijn vertrouwen in de toekomst verloren. De cliënt is voor 100% afgekeurd, is zijn baan en zijn koopappartement kwijt en zijn toekomst is verwoest. De cliënt houdt de zorgaanbieder hiervoor verantwoordelijk en verlangt een schadevergoeding van € 25.000,– van de zorgaanbieder.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De cliënt is door zijn huisarts in 2018 verwezen naar de afdeling eetstoornissen van de zorgaanbieder. Na gesprekken en diagnostische onderzoeken bleken er onvoldoende criteria om te spreken van een eetstoornis. Dit is met de cliënt besproken en er bestond destijds overeenstemming over deze bevindingen. In overleg is er geen behandeling gestart.

De cliënt bleek zich later toch niet te kunnen vinden in het advies van de zorgaanbieder en heeft een klacht ingediend bij het tuchtcollege. Deze klacht is ongegrond verklaard.

Op 2 juni 2021 heeft de huisarts van de cliënt opnieuw een verwijsbrief aan de zorgaanbieder geschreven ditmaal met als vraag diagnostiek, begeleiding en behandeling van de cliënt ten aanzien van verschillende stress- en angstklachten. De bedrijfsarts van de cliënt heeft een persoonlijkheidsonderzoek geadviseerd. Op 28 juli 2021 heeft de intake plaatsgevonden. Daaraan voorafgaand had de betreffende afdeling van de zorgaanbieder al 68 e-mails van de cliënt ontvangen. In de intake heeft de cliënt verschillende klachten naar voren gebracht: burn-out, ernstige slaapproblemen, whiplash, posttraumatische klachten en hoog-sensitiviteit. Na de intake heeft de cliënt nog tientallen e-mails gezonden onder meer aan het privé adres van een van de medewerkers die in 2018 de intake heeft geleid. De cliënt werd gevraagd te stoppen met het verzenden van e-mails en uitdrukkelijk verzocht medewerkers niet privé te benaderen. Op 10 augustus 2021 heeft een adviesgesprek plaatsgevonden om te bepalen welke weg verder zou worden bewandeld. Voorafgaand aan dit gesprek had de cliënt echter al een klacht ingediend over de gang van zaken bij de zorgaanbieder en zijn gebrek aan vertrouwen in de zorgaanbieder benoemd. De cliënt heeft in het gesprek te kennen gegeven dat hij een persoonlijkheidsonderzoek wenste zoals door de Arboarts werd geadviseerd. De cliënt liet weten dat hij een organisatie in België had gevonden die een dergelijk onderzoek voor hem kon doen en waarin tevens de hoge sensitiviteit kon worden onderzocht. De zorgaanbieder heeft daarop aangegeven dat binnen de organisatie van de zorgaanbieder geen expertise op het gebied van hoogsensitiviteit bestaat zodat zij dat onderzoek niet voor hem konden uitvoeren. De zorgaanbieder heeft de cliënt geadviseerd een en ander met zijn huisarts te bespreken. De cliënt heeft vervolgens opnieuw een klacht aangekondigd.

Door de hoeveelheid van e-mails en klachten is het moeilijk om een hoofdklacht te destilleren maar voor zover de zorgaanbieder heeft begrepen is de cliënt van mening dat zijn hulpvraag niet serieus is genomen en hij niet de zorg heeft ontvangen die hij had mogen verwachten. De zorgaanbieder had de indruk dat de cliënt nog allerlei klachten en aanmerkingen had die betrekking hadden op zijn eerdere ervaring in 2018. De hulpvraag van de cliënt leek in 2018 en 2021 beide keren relatief enkelvoudig; de eerste maal een behandeling vanwege een vermoede eetstoornis en de tweede maal een onderzoek naar hoogsensitiviteit. De wijze van communiceren van de cliënt, de boosheid en het wantrouwen heeft de zorgaanbieder echter als zeer complex ervaren. Het is de zorgaanbieder ondanks inspanningen daartoe dan ook niet gelukt om op een constructieve manier met de cliënt in gesprek te komen en hem te steunen of te behandelen voor zijn problemen.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

De cliënt heeft zich tweemaal na een verwijzing door zijn huisarts bij de zorgaanbieder gemeld; in 2018 en in 2021. De commissie begrijpt uit de stukken die de cliënt heeft ingediend dat de cliënt ontevreden is over het handelen van de zorgaanbieder. Het is de commissie echter niet duidelijk geworden wat de essentie van zijn klacht is.

In 2018 is na onderzoek en na gesprekken geen behandeling gestart omdat een vermoede eetstoornis niet kon worden vastgesteld, zo begrijpt de commissie. In 2021 heeft evenmin een behandeling plaatsgevonden omdat bleek dat tussen partijen onvoldoende vertrouwen bestond om een eventueel vervolgtraject in te gaan.

De cliënt heeft op 28 juli 2021 een intakegesprek gehad met de zorgaanbieder en op 10 augustus 2021 een adviesgesprek. De commissie constateert dat er tussen partijen op dat moment geen basis van vertrouwen bestond waarop een behandelrelatie kon worden bepaald. Door de cliënt waren al vele klachten geuit. Van een behandelplan of behandelingsovereenkomst is het dan ook niet gekomen.

Onweersproken is dat de cliënt de zorgaanbieder te kennen heeft gegeven dat bij een organisatie in België het door hem gewenste onderzoek naar hoogsensitiviteit kon worden uitgevoerd. De zorgaanbieder heeft die wens gerespecteerd en de cliënt geadviseerd dat traject met zijn huisarts te bespreken. Voor de cliënt waren er derhalve andere behandelmogelijkheden te overwegen.

De commissie heeft niet kunnen vaststellen dat sprake is van enig verwijtbaar handelen van de zorgaanbieder waardoor geen behandelrelatie met de cliënt tot stand is gekomen.

Het is de commissie niet gebleken dat de zorgaanbieder zich niet als een redelijk handelend zorgverlener voor de cliënt heeft gedragen.

De commissie verklaart de klacht dan ook ongegrond en wijst het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding af.

Beslissing
De commissie:

verklaart de klacht ongegrond;

wijst af het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit mevrouw mr. P.W.M. de Wolf MSM, voorzitter, mevrouw dr. N.D. Veen, psychiater en de heer mr. R.P. Gerzon, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. J.C. Quint, secretaris, op 24 maart 2022.