Garage blijkt na verkoop op grond derde te staan. Makelaar valt niets te verwijten.

De Geschillencommissie




Commissie: Makelaardij    Categorie: Informatie    Jaartal: 2015
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 88149

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil

Het geschil betreft de kwaliteit van de dienstverlening door de ondernemer en de vraag of de ondernemer gerechtigd was de opdracht terug te geven.

De consument wenst een vergoeding van tenminste € 300,–.
 
Standpunt van de consument

Het standpunt van de consument luidt als volgt.

De makelaar gaf te weinig tijd voor een zeer belangrijke beslissing inzake prijsverlaging. De makelaar gaf twee dagen om te beslissen om € 60.000,– naar beneden te zakken;
– communicatie onwaardig, eenzijdig in communicatie en niet open voor argumenten en inbreng van ander; toonzetting dwangmatig;
– boos in zijn reactie als klant niet met zijn gedachten mee gaat, de makelaar trok zijn eigen verkoopbord uit mijn tuin nadat ik hem verzocht het huis te verlaten na zeer narrig gesprek;
– passief bezig in zijn inzet ten aanzien van het huis te verkopen wel drukkend op de prijsverlaging zonder enige gedachten en inlevingsvermogen wat dit voor de klant betekent.
  
Als toelichting op de klacht heeft de consument gesteld dat zij de opdracht tot bemiddeling samen met haar ex-partner met wie de samenwoning verbroken was, heeft gegeven.
Zij stelt dat zij de opdracht heeft ingetrokken op 22 mei 2014 nadat de verhouding sedert februari 2014, toen het “narrige” gesprek had plaatsgevonden was verslechterd. In dat gesprek heeft de ondernemer haar onder druk gezet op intimiderende wijze.

Standpunt van de ondernemer

Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.

De ondernemer heeft gesteld dat hij op 19 februari 2012 van de consument en haar ex- partner de opdracht tot bemiddeling bij verkoop heeft gekregen.
Voorts heeft de ondernemer, zakelijk samengevat weergegeven, gesteld dat het niet mogelijk was met beide opdrachtgevers gecoördineerd te communiceren.
Hij heeft gesteld dat hij in februari 2013 aan de ex- partner van de consument heeft geadviseerd de vraagprijs te verlagen en dat deze ex partner daarmee wilde instemmen maar dat de consument op zijn latere verzoek daarin mee te gaan, niet reageerde.
Eerst in februari 2014 heeft een persoonlijk gesprek met de consument plaatsgevonden waarbij de
Ex partner – ondanks zijn verzoek – niet aanwezig was. Volgens de ondernemer heeft hij in dit gesprek, zijn gesprek met de ex- partner van een jaar daarvoor aangehaald en heeft hij geprobeerd haar te overtuigen van de noodzaak een gezamenlijk standpunt te bepalen en de vraagprijs naar beneden aan te passen.
De ondernemer heeft aangevoerd in dat gesprek zijn standpunt te hebben meegedeeld dat wanneer zij niet in zijn advies mee wilde gaan, hij de opdracht zou willen terug geven.
De consument heeft toen volgens de ondernemer gesteld in dat geval de opstartkosten terug te willen waarop hij heeft meegedeeld dat er juist nog kosten betaald zouden moeten worden.

Hij bevestigt dat het gesprek onaangenaam is geworden en dat de consument hem heeft gevraagd de woning te verlaten hetgeen hij heeft gedaan.
Vervolgens heeft hij het bord uit de tuin meegenomen omdat hij tot de conclusie kwam dat verkoop toch niet meer zou lukken.

Beoordeling van het geschil

De commissie heeft het volgende overwogen.

Beide partijen hebben ter zitting het standpunt ingenomen dat er sprake is van een situatie waarin de ondernemer de opdracht heeft terug gegeven.

De commissie stelt vast dat het uitvoeren van de opdracht ernstig gefrustreerd is door een gebrek aan afstemming tussen de beide ex partners die gezamenlijk de opdrachtgevers van de ondernemer waren. Dat het gesprek in februari 2014 tussen de consument en de ondernemer een onaangename wending nam is in doorslaggevende mate op dat gebrek aan eenduidigheid terug te voeren en is in zoverre de ondernemer niet te verwijten. Dat de ondernemer in dat gesprek de grenzen van fatsoen zou hebben overschreden is niet vast komen te staan.
In dit verband is van belang dat, zoals beide partijen ter zitting hebben bevestigd, de tuchtzaak die door de consument tegen de ondernemer is aangespannen, is geëindigd met het oordeel van de tuchtrechter dat de stellingen van de consument niet vast staan. Ook in die zaak stonden de verwjten van de consument met betrekking tot onbehoorlijk gedrag centraal.

Onder die omstandigheden kan ook hier niet worden geconcludeerd dat in mei 2014 sprake is geweest van een toerekenbare tekortkoming die de consument het recht gaf de overeenkomst te ontbinden.
De klacht is daarom ongegrond.

Derhalve wordt als beslist.

Beslissing

De commissie wijst het door de consument verlangde af.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Makelaardij, op 14 november 2014.