Gebrek aan digitale vaardigheden is geen reden om 12-maanden termijn te overschrijden

De Geschillencommissie




Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg    Categorie: (Niet) Ontvankelijkheid    Jaartal: 2022
Soort uitspraak: niet-ontvankelijkverklaring   Uitkomst: niet-ontvankelijk   Referentiecode: 132554/135482

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De klaagster heeft een klacht ingediend over hoe de zorgaanbieder haar verhuizing heeft uitgevoerd en eist een schadevergoeding. De zorgaanbieder stelt dat de klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht omdat zij de klacht niet binnen 12 maanden, na het indienen bij de zorgaanbieder, aan de commissie heeft voorgelegd. Volgens de klaagster wist zij pas laat dat ze een klacht kon voorleggen aan de commissie omdat ze niet digitaal vaardig is. Zodra zij dit wist heeft ze zo snel mogelijk een klacht ingediend. De commissie oordeelt dat de klacht niet binnen de verplichte 12-maanden termijn is voorgelegd aan de commissie. Het feit dat de klaagster niet digitaal vaardig is, betekent niet dat de gestelde termijn voor haar niet geldt. De klaagster is niet-ontvankelijk in haar klacht.

Volledige uitspraak

in het geschil tussen

[klaagster], wonende te [woonplaats]

en

Stichting GGZ Delfland, gevestigd te Delft
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil
Klaagster heeft bij klachtenformulier van 1 oktober 2021 de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) verzocht onderhavig geschil in behandeling te nemen.

Klaagster en de zorgaanbieder zijn niet voor de zitting opgeroepen omdat de commissie op grond van de stukken eerst dient vast te stellen of klaagster gelet op het verweer van de zorgaanbieder ontvankelijk is in haar klacht.

Partijen zijn bij brief van 27 december 2021 geïnformeerd dat de commissie eerst een voorbeslissing dient te nemen alvorens het dossier op de inhoud kan worden beoordeeld.

De commissie heeft kennisgenomen van de overlegde stukken.

Het geschil is buiten aanwezigheid van partijen behandeld op 7 maart 2022 te Den Haag.

Onderwerp van het geschil
Klaagster klaagt – kort samengevat – over de uitvoering van haar verhuizing door de zorgaanbieder in 2018 en vordert een schadevergoeding van € 25.000,–.

Standpunt van de zorgaanbieder
De zorgaanbieder heeft aangevoerd dat de klacht niet door de commissie behandeld kan worden. Volgens de zorgaanbieder is klaagster namelijk niet-ontvankelijk in haar klacht. Daartoe voert de zorgaanbieder het volgende aan.

Klaagster heeft in januari 2019 bij de zorgaanbieder een klacht ingediend over de uitvoering van haar verhuizing in 2018. Naar aanleiding van deze klacht is de zorgaanbieder een onderzoek gestart en is er met klaagster gesproken. Op 2 april 2019 heeft de zorgaanbieder klaagster schriftelijk in kennis gesteld van zijn beslissing, waarbij klaagster geen gelijk heeft gekregen. Klaagster was het niet eens met deze beslissing en zij heeft daarom op 16 april 2019 een klaagschrift ingediend bij de Klachtencommissie Cliënten GGZ Delfland (hierna: de Klachtencommissie). Op 3 juni 2019 heeft de Klachtencommissie uitspraak gedaan en de klacht van klaagster ongegrond verklaard. De uitspraak is op 17 juni 2019 aan betrokkenen, waaronder klaagster, gestuurd. Op 24 juni 2019 heeft de waarnemend geneesheer-directeur van de zorgaanbieder klaagster geïnformeerd over de beslissingen die zijn genomen naar aanleiding van de klacht.

In de klacht die klaagster heeft ingediend bij de commissie beschrijft zij – los van de niet-onderbouwde schadevergoeding – dezelfde klacht als die zij in januari 2019 bij de zorgaanbieder heeft ingediend. Omdat het eerste vragenformulier meer dan 12 maanden na het indienen van de klacht bij de zorgaanbieder is ingediend, dient klaagster niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar klacht.

Standpunt van klaagster
Voor het standpunt van klaagster verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. Ten aanzien van de stelling van de zorgaanbieder dat klaagster niet ontvankelijk zou zijn in haar klacht, voert klaagster het volgende aan.

Klaagster was voor 1 oktober 2021, de datum waarop zij de klacht bij de commissie heeft ingediend, niet op de hoogte van de termijn die hierbij in acht moet worden genomen. Daarnaast geeft klaagster aan dat zij niet digitaal vaardig is, waardoor zij niet wist dat zij haar klacht aan de Geschillencommissie kon voorleggen. Dit heeft zij pas op 20 september 2021 via de ambtelijk secretaris van de Klachtencommissie vernomen en daarna heeft zij zo spoedig mogelijk haar klacht bij de Geschillencommissie ingediend.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

Alvorens de commissie tot een inhoudelijke behandeling van het geschil kan komen, dient zij eerst te onderzoeken of klaagster ontvangen kan worden in haar klacht.

Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van het reglement verklaart de commissie op verzoek van de zorgaanbieder de cliënt in zijn klacht niet-ontvankelijk indien hij zijn geschil niet binnen 12 maanden, na de datum waarop de cliënt de klacht bij de zorgaanbieder indiende, bij de commissie aanhangig heeft gemaakt.

De commissie stelt vast dat klaagster in januari 2019 de klacht bij de zorgaanbieder heeft ingediend. Op deze klacht heeft de zorgaanbieder een beslissing genomen op 2 april 2019. De Klachtencommissie heeft de klacht daarna behandeld en heeft op 3 juni 2019 uitspraak gedaan, waarbij de klacht ongegrond is verklaard.

De commissie stelt verder vast dat de op 1 oktober 2021 bij deze commissie door klaagster ingediende klacht tegen de zorgaanbieder, dezelfde feiten en gronden betreffen als de klacht die zij in januari 2019 bij de zorgaanbieder heeft ingediend.

Gelet op het tijdsverloop van meer dan twee jaar tussen het indienen van de oorspronkelijke klacht en het bij deze commissie aanhangig gemaakte geschil, is de commissie dan ook van oordeel dat klaagster
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar klachten nu het geschil niet binnen 12 maanden, na de datum waarop de klacht bij de zorgaanbieder is ingediend, aan de onderhavige commissie is voorgelegd.

De in artikel 6 lid 2 van het reglement bedoelde situatie waarin de commissie kan besluiten het geschil toch in behandeling te nemen, namelijk indien de cliënt ter zake de termijnoverschrijding redelijkerwijs geen verwijt treft, doet zich in het onderhavige geval niet voor. De stelling van klaagster dat zij niet digitaal vaardig is en niet op de hoogte was van de termijn, brengt niet mee dat haar geen verwijt treft voor wat betreft de termijnoverschrijding in deze procedure.

Gelet hierop verklaart de commissie klaagster dan ook niet-ontvankelijk in haar klacht.
Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie oordeelt dat klaagster niet ontvankelijk is in haar klacht.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit
de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer drs. D.C. Bouman en de heer mr. P. P. van der Neut, leden,
in aanwezigheid van mevrouw mr. R. van den Wildenberg, secretaris, op 7 maart 2022.