Commissie: Verpleging Verzorging en Geboortezorg
Categorie: (On)zorgvuldigheid
Jaartal: 2021
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: Ongegrond
Referentiecode:
55161/80454
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De vader van de klaagster woonde in een aanleunwoning van een woonzorgcentrum en heeft daar (thuis)zorg afgenomen van de zorgaanbieder. De klaagster is niet tevreden over de kwaliteit van de zorgverlening en heeft deze stopgezet. De klaagster klaagt dat de huurovereenkomst voor de aanleunwoning is stopgezet en dat de zorgaanbieder de brandwond van haar vader niet wilde verzorgen. De commissie oordeelt dat het niet is komen vast te staan dat de zorgaanbieder niet heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener. Het is niet aannemelijk geworden dat de kwaliteit van de door de zorgaanbieder verleende zorg niet is geweest zoals volgens de zorgplicht zou moeten. Daarnaast had de klaagster ervan op de hoogte kunnen zijn dat er in de huurovereenkomst een koppelbeding tussen het huren van een woning en het afnemen van thuiszorg was opgenomen. De klaagster kon dus weten wat voor gevolgen het stopzetten van de zorg voor de woning van haar vader had. Tevens heeft de zorgaanbieder niet geweigerd om de brandwond van de vader te verzorgen. De medewerker kon niet direct komen, maar de wond is later wel verzorgd. De klachten zijn ongegrond.
Volledige uitspraak
In het geschil tussen
[Klaagster], wonende te [woonplaats]
en
Zorggroep Noorderboog, gevestigd te Meppel
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennis genomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 6 mei 2021 te Den Haag.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.
Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht. Verschenen zijn: klaagster en [naam] en [naam] namens de zorgaanbieder.
Onderwerp van het geschil
De klacht betreft de thuiszorg die door de zorgaanbieder aan de vader van klaagster is verleend.
Standpunt van klaagster
Voor het standpunt van klaagster verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De thuiszorg die door de zorgaanbieder aan de vader van klaagster is verleend heeft niet goed gefunctioneerd. Zo ontbreekt het aan communicatie en schiet de kennis in de omgang met een dementerende bewoner, de vader van klaagster, en het aanbieden van vloeistof en voedsel te kort. Daarnaast worden niet alle zorgmomenten gerapporteerd, afhankelijk van de willekeur van de werknemer die dan dienst heeft. Er is geen toezicht of monitoring op het personeel en er zijn veel wisselingen van personeel. Afspraken worden door het merendeel van de werknemers niet nagekomen. Ook na gesprekken met de directeur is er geen zichtbare verbetering. De ernst hiervan lijkt niet tot de zorgaanbieder door te dringen. De zorgaanbieder doet niets met de meldingen van de familie dat de vader van klaagster regelmatig bezig is met gevaarlijke situaties. Voorts weigert het personeel brandwonden te verzorgen en moet de familie dit maar doen. Verder weigert de zorgaanbieder mee te werken aan het afgeven van een rechterlijke machtiging. Het beleid van de huisarts wordt ten onrechte gevolgd en ten onrechte wordt geen gehoor gegeven aan de ervaring van de leidinggevende van de thuiszorg van de zorgaanbieder die de huisarts heeft laten weten dat de huidige woonvorm niet meer veilig is voor de vader van klaagster. Hierdoor blijven gevaarlijke situaties in stand en wordt er onvoldoende zorg verleend. Door het niet goed functioneren van de zorg is de afname van de zorg met de zorgaanbieder beëindigd. Als gevolg hiervan ontving de vader van klaagster een brief van de verhuurder, [naam woningcorporatie], waarin stond vermeld dat de huur voor een bepaalde datum moest worden opgezegd. Er wordt echter geen andere woning aangeboden.
Klaagster vordert een schadevergoeding van € 6.460,51. Dit bedrag bestaat uit de verhuiskosten en het maandelijkse tekort dat is ontstaan omdat een woonplek moest worden gezocht die duurder is. Verder verlangt klaagster excuses en verbetervoorstellen van de zorgaanbieder ten aanzien van de misgegane zorgsituaties.
Door klaagster is tijdens de mondelinge behandeling nog het volgende naar voren gebracht.
De vader van klaagster heeft een vorm van dementie die invloed heeft op het gedrag. Daardoor ontstonden er gevaarlijke situaties. De huisarts was het echter niet eens met de aanvraag van een rechterlijke machtiging. De zorgaanbieder heeft bij de verhuurder aangegeven dat de door de zorgaanbieder verleende thuiszorg was stopgezet, met het gevolg dat de huur van de woning ook werd opgezegd door de verhuurder. De vader van klaagster is thans woonachtig in een kleinschalige woonvorm voor dementerenden. Hij staat nu ook onder curatele. De zorgaanbieder heeft ook een verpleeghuis waar de vader van klaagster op de wachtlijst staat. Het was de bedoeling dat de vader van klaagster daar naartoe zou gaan. Voor wat betreft de brandwond was er die dag om 17.00 uur nog steeds niemand gekomen en toen is klaagster naar haar vader gegaan. De medewerkster kon toen niet komen omdat zij bezig was met iemand anders.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Er zijn gedurende de periode dat de vader van klaagster in de aanleunwoning woonde meerdere gesprekken geweest over de wijze waarop de zorg door de zorgaanbieder werd verleend. Gesproken is over de wijze waarop de familie graag de zorg verleend zou zien en de mogelijkheden die de zorgaanbieder hen kon bieden. De zorgaanbieder heeft altijd getracht om tegemoet te komen aan de wensen van de familie, maar kon in verband met (organisatorische) beperkingen niet altijd tegemoet komen aan de verzoeken. Er is in die tijd veel aandacht geweest voor de situatie en intern zijn er ook veel gesprekken geweest met het zorgteam; dit altijd vanuit de visie dat, daar waar verbeteringen noodzakelijk en verbeteracties haalbaar waren, deze zouden worden doorgevoerd. Dit heeft niet altijd tot tevredenheid bij de familie geleid, ondanks de inspanningen vanuit de zorgaanbieder. De klachtbehandeling in 2019 werd afgesloten met een gevoel bij de familie dat er weer hoop was voor de toekomst, omdat er in die periode een nieuwe EVV-er als verantwoordelijke werd aangesteld voor de vader van klaagster, een medewerker in wie de familie veel vertrouwen had. Daarnaast waren er aanpassingen doorgevoerd om de communicatie tussen het zorgteam van de zorgaanbieder en de zorgmedewerkers die de familie zelf had ingehuurd te verbeteren. De zorgaanbieder erkent dat in die periode een aantal wisselingen heeft plaatsgevonden bij het personeel, waaronder ook de EVV-er, maar dat heeft nooit geleid tot het inboeten van kwaliteit van zorg voor de bewoners.
Voor wat betreft de brandwond op een been van de vader van klaagster is de dienstdoende medewerker door de familie gebeld. Deze medewerker was op dat moment bij een andere cliënt en kon niet acuut weg. De brandwond is daardoor door de familie in eerste instantie zelf verzorgd, welke zorg later door de thuiszorg is overgenomen. Van een weigering van het verlenen van zorg was dan ook geen sprake.
De thuiszorg wordt geleverd door medewerkers van minimaal MBO-niveau, welke medewerkers goed geëquipeerd zijn voor het uitoefenen van hun taak. Supervisie vindt plaats door de wijkverpleegkundige en de leidinggevende; rapportages vinden plaats in het elektronisch cliëntendossier en afspraken worden hierin genoteerd en zijn uitgangspunt voor de thuiszorgmedewerkers. Verschillende medewerkers verlenen de thuiszorg gedurende alle momenten over de dag en door mutaties in het personeelsbestand zijn er inderdaad wel eens wisselingen. Toezicht vindt plaats op de momenten dat de medewerkers bij de vader van klaagster zijn.
Voor wat betreft het verwijt dat de zorgaanbieder niet heeft meegewerkt aan de CIZ-aanvraag en het indienen van een tweede verzoek om een rechterlijke machtiging merkt de zorgaanbieder het volgende op. De familie heeft na afwijzing van het verzoek tot het verlenen van een rechterlijke machtiging in april 2020 het verzoek bij de zorgaanbieder neergelegd of er opnieuw een verzoek zou kunnen worden ingediend om de vader van klaagster te laten beoordelen. In overleg met de huisarts is toen besloten om dit niet te honoreren omdat sprake was van een onveranderde situatie, zijnde een huiselijke situatie, waarop de rechtbank het verzoek om een rechterlijke machtiging had afgewezen. De huisarts stond niet achter de aanvraag voor een rechterlijke machtiging omdat de vader van klaagster nog prima en veilig thuis kon blijven wonen. Hij kent de vader van klaagster als een kunstzinnige man met de wens om thuis te blijven wonen. Dit tegen de gedachte in van de familie dat zij de situatie thuis voor hun vader gevaarlijk vinden. De huisarts is van mening dat het stoppen van paracetamol in de wasmachine en het aan elkaar knopen van snoeren om er iets van te maken geen situatie is die aanvraag van een rechterlijke machtiging rechtvaardigt. Hij is van mening dat meneer een stuk regie in handen mag houden zolang hij anderen en zichzelf geen gevaar toebrengt.
Voor wat betreft het beëindigen van het huurcontact is het zo dat de vader van klaagster inzake de aanleunwoning een huurovereenkomst was aangegaan met de woningcorporatie [naam woningcorporatie]. Een van de voorwaarden in dit contract is de koppeling tussen het huren van de woning van [naam woningcorporatie] en het afnemen van thuiszorg bij de zorgaanbieder. In artikel 7 van deze huurovereenkomst staat vermeld wat het koppelbeding precies inhoudt. De familie was op de hoogte van dit koppelbeding en kon dus weten welke consequenties het stop zetten van de zorgovereenkomst zou hebben op de huisvesting De familie is overigens door de zorgaanbieder verwezen naar [naam woningcorporatie] om met hen als verantwoordelijke partij het geschil te bespreken. Het is de zorgaanbieder bekend dat [naam woningcorporatie] vervolgens contact hierover heeft opgenomen met de familie.
Door de zorgaanbieder is tijdens de mondelinge behandeling ten aanzien van het huurcontract nog het volgende aangevoerd. Op het moment dat geen gebruik meer wordt gemaakt van de thuiszorg van de zorgaanbieder, voldoet men niet meer aan de voorwaarden van het huurcontract. De vader van klaagster hoefde niet binnen een maand zijn woning uit. Daar is hem een langere tijd voor geboden.
Ten aanzien van het verzoek voor een rechterlijke machtiging is het niet aan de zorgaanbieder om te beoordelen of de artsen die meewerken aan verzoeken voor een rechterlijke machtiging hun werk goed doen. Ten aanzien van de brandwond die de vader van klaagster had; dat was een blaar. Het advies was om die droog te verbinden. Een medewerkster was bij een andere client. In de rapportage staat dat de blaar in de middag is opengegaan. Ook al neemt men geen thuiszorg meer af dan nog kan men op de wachtlijst van het verpleeghuis blijven staan. De zorgaanbieder is ervan uitgegaan dat de vader van klaagster niet meer op die wachtlijst staat omdat hij inmiddels is verhuisd.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting het volgende overwogen.
De vader van klaagster heeft enkele jaren in een aanleunwoning bij de locatie [naam locatie woonzorgcentrum] te [plaatsnaam] gewoond en heeft destijds zorg afgenomen van [naam ondernemer] middels het thuiszorgteam vanuit het woonzorgcentrum. Hiertoe is in november 2017 een zorg- en dienstverleningsovereenkomst tussen de vader van klaagster en de zorgaanbieder gesloten.
Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
Naar het oordeel van de commissie is niet komen vast te staan dat de zorgaanbieder niet heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben gehandeld. De commissie heeft daartoe het volgende overwogen.
Ten aanzien van de wijze waarop de zorg door de zorgaanbieder aan de vader van klaagster werd verleend:
Klaagster heeft een reeks van klachten naar voren gebracht rondom de algemene door de zorgaanbieder verleende zorg. De zorgaanbieder heeft daarop gemotiveerd gereageerd. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is naar het oordeel van de commissie niet aannemelijk geworden dat de kwaliteit van de door de zorgaanbieder verleende zorg niet is geweest zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben gehandeld, gelet op hetgeen de zorgaanbieder daarover naar voren heeft gebracht en door klaagster niet, althans onvoldoende, gemotiveerd weersproken is gebleven. Dit klachtonderdeel is gelet op het voorgaande ongegrond.
Ten aanzien van het verwijt aan de zorgaanbieder dat zij niet heeft meegewerkt aan de CIZ-aanvraag:
De zorgaanbieder heeft naar voren gebracht dat zij geen medewerking heeft verleend met betrekking tot de CIZ-aanvraag en het indienen van een tweede verzoek om een rechterlijke machtiging, omdat zij van oordeel was dat er geen sprake was van een wijziging van omstandigheden ten opzichte van de eerdere afwijzing van de rechterlijke machtiging. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting heeft de commissie niet kunnen concluderen dat de zorgaanbieder in redelijkheid niet tot het hiervoor genoemde oordeel kon komen. Tegenover de betwisting dienaangaande door de zorgaanbieder lag het op de weg van klaagster om haar stelling op dit klachtonderdeel nader te concretiseren en te onderbouwen, wat zij heeft nagelaten. Overigens is het herhaalde verzoek van klaagster om een rechterlijke machtiging in rechte afgewezen, conform het oordeel van de zorgaanbieder, te weten dat geen sprake was van gewijzigde omstandigheden ten opzichte van het eerder ingediende verzoek van klaagster en de veiligheid c.q. het gevaar voor de vader van klaagster niet zodanig was dat een dwangopname moest plaatsvinden. Dit klachtonderdeel is gelet op het voorgaande ongegrond.
Ten aanzien van het verwijt aan de zorgaanbieder dat de huurovereenkomst eindigt bij het beëindigen van de zorgovereenkomst:
Klaagster was ervan op de hoogte, of had ervan kunnen zijn, dat in de huurovereenkomst die met haar vader is aangegaan een voorwaarde is opgenomen met en koppelbeding tussen het huren van een woning van [naam woningcorporatie] en het afnemen van thuiszorg bij de zorgaanbieder. Klaagster kon derhalve weten welke consequenties het beëindigen van de zorgovereenkomst met de zorgaanbieder zou hebben voor de huurovereenkomst met [naam woningcorporatie]. Dit kan de zorgaanbieder derhalve niet worden verweten. Dit klachtonderdeel is gelet op het voorgaande ongegrond.
Ten aanzien van het verwijt aan de zorgaanbieder dat deze zou hebben geweigerd de wond van de vader van klaagster te verzorgen:
Ook ten aanzien van dit klachtonderdeel is de commissie van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden niet de zorg van een goed hulpverlener in acht heeft genomen. Immers, de dienstdoende medewerker kon op het moment dat zij werd gebeld met het verzoek om de brandwond te komen verzorgen in redelijkheid niet weg bij een andere cliënt, nu de dienstdoende medewerker bezig was aan deze cliënt zorg te verlenen. De brandwond is zodoende in eerste instantie door klaagster verzorgd, terwijl deze zorg later door de thuiszorg is overgenomen, zoals van de zijde van de zorgaanbieder onweersproken is aangevoerd. Niet gebleken is derhalve dat sprake is geweest van een weigering door de zorgaanbieder om de wond van de vader te verzorgen, zoals door klaagster is gesteld. Overigens is niet gesteld of gebleken dat de door de zorgaanbieder ter zake geschetste handelwijze heeft geleid tot onzorgvuldige zorgverlening door de zorgaanbieder.
Het is de commissie derhalve, gelet op het voorgaande, concluderend, niet gebleken dat gelet op de geschetste feiten en omstandigheden sprake is geweest van zorgverlening door zorgaanbieder die niet in overeenstemming is met hetgeen een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden aan zorg zou hebben verleend.
Nu de klacht van klaagster in al haar onderdelen ongegrond zal worden verklaard, zal de vordering tot schadevergoeding eveneens als ongegrond worden afgewezen.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
1. verklaart de klacht ongegrond;
2. wijst af de vordering tot schadevergoeding.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg, bestaande uit mevrouw mr. P.W.M. de Wolf MSM, voorzitter, mevrouw mr. N. Jacobs, de heer mr. P.C. de Klerk, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. I. van der Kamp, secretaris, op 6 mei 2021.