Geen redelijk belang bij uitspraak van de commissie

De Geschillencommissie




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: (Niet) Ontvankelijkheid    Jaartal: 2019
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: niet-ontvankelijk   Referentiecode: 124196

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

Klaagster heeft procedure niet gewild en interesseert de uitkomst niet. Klaagster heeft geen redelijk belang bij een uitspraak.

Volledige uitspraak

In het geschil tussen
[Klaagster], wonende te [woonplaats], gemachtigde: [naam] en Stichting Sint Franciscus Vlietland Groep, gevestigd te Rotterdam (verder te noemen: het ziekenhuis).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Het geschil is ter zitting behandeld op 28 augustus 2019 te Utrecht. Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.

Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht. De gemachtigde heeft dit gedaan aan de hand van schriftelijke aantekeningen, die hij aan de commissie heeft overgelegd. Namens het ziekenhuis zijn verschenen: [naam], jurist, [naam], internist, en [naam], MDL-arts.

Onderwerp van het geschil
Het geschil heeft betrekking op de kwaliteit van de medische behandeling van klaagster, alsmede de wijze van klachtafhandeling door het ziekenhuis.

Standpunt van klaagster
Voor het standpunt van klaagster verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. De door klaagster overgelegde stukken dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. In de kern komt het standpunt van klaagster op het volgende neer.

  • Het ziekenhuis heeft uitslagen van een (ernstig) afwijkende buikecho en later van een CT-thorax respectievelijk vier en twee weken genegeerd;
  • De gynaecoloog van het ziekenhuis heeft klaagster met spoed verwezen voor een colonoscopie, omdat een CT-buik een carcinoom had aangetoond. Deze spoedverwijzing is niet binnen de daarvoor afgesproken termijn afgehandeld;
  • Er diende een grote poliepectomie plaats te vinden. Daarvoor is een arts aangewezen, die later zelf aangaf dat zij daarvoor niet was gekwalificeerd;
  • Het medische dossier is meermalen pas op de operatiekamer (OK) ingezien, waardoor meermalen een colonoscopie zonder verdoving werd uitgevoerd;
  • Het ziekenhuis heeft contact met de familie, ondanks expliciete verzoeken, bewust achterwege gelaten;
  • Er is een zinloze opname in het ziekenhuis geweest (van vrijdagavond tot maandagochtend);

Klaagster is voorts niet tevreden over de wijze van klachtafhandeling door het ziekenhuis.

  • De cliëntvertrouwenspersoon heeft vertrouwelijke informatie gedeeld met de arts waarover werd geklaagd;
  • De Klachtenonderzoekscommissie (KLOC) heeft de klachten van klaagster onvolledig behandeld.

Klaagster verlangt dat het ziekenhuis zijn fouten erkent en dat maatregelen worden genomen om herhaling te voorkomen.

Voorts verzoekt zij de commissie haar een vergoeding toe te kennen voor de door haar ten gevolge van het handelen en/of nalaten van het ziekenhuis geleden immateriële schade.

Ter zitting heeft de gemachtigde van klaagster (hierna te noemen: de gemachtigde) klachtonderdeel 8 ingetrokken.

Standpunt van het ziekenhuis

Voor het standpunt van het ziekenhuis verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. Het standpunt van het ziekenhuis luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

Het ziekenhuis stelt voorop dat hij het betreurt dat klaagster niet tevreden is over de behandeling.

Het eerste klachtonderdeel is door de KLOC gegrond bevonden. De Raad van Bestuur van het ziekenhuis heeft de adviezen over dit klachtonderdeel overgenomen. Dit betekent dat het ziekenhuis dit klachtonderdeel gegrond heeft verklaard en tevens excuses heeft aangeboden. Bovendien is de interne procedure ‘Melden van kritieke bevindingen’ aangescherpt. Het ziekenhuis is van mening dat klaagster daarom geen belang meer heeft bij het voorleggen van dit klachtonderdeel. Door de vertraagde terugkoppeling van de buikecho en de CT-thorax is bovendien geen schade ontstaan; de gynaecologische maligniteit is in haar vroegste vorm operatief verwijderd.

Op 7 november 2017 is klaagster besproken in het MDO-overleg oncologie, waarin onder meer een colonoscopie is geadviseerd. Deze colonoscopie is op 24 november 2017 ingepland. Naar de mening van het ziekenhuis is dit binnen adequate termijn en dient het tweede klachtonderdeel daarom ongegrond te worden verklaard. Daarnaast heeft klaagster geen schade geleden als gevolg van deze planning. De diagnose van een vermeende colonlaesie, als toevalsbevinding op een CT-scan, heeft versneld plaatsgevonden conform het zorgpad coloncarcinoom.

In retrospectie was dit niet noodzakelijk, omdat het uiteindelijk een colonpoliep betrof, die niet was ontaard in een maligniteit. Het was dan ook verantwoord om de poliep pas op latere termijn (na behandeling van de gynaecologische maligniteit) te verwijderen. De gynaecologische ingreep heeft plaatsgevonden op 12 december 2017, dus binnen vijf weken na de CT-abdomen en het

MDO-oncologie, hetgeen als een redelijke termijn voor de planning van de operatie kan worden aangemerkt.

Volgens het ziekenhuis moeten het derde en het vierde klachtonderdeel ongegrond worden verklaard. Klaagster is per abuis als gewone patiënt – en niet als ASA-3 patiënt met CPAP-apparatuur – geplaatst op het programma voor de diagnostische colonoscopie. In het vorige scopie verslag stond de poliep beschreven als 2 cm groot. Bij het voorbereiden van de scopie viel het oog van de betreffende

MDL-arts op het oudere CT-verslag waarbij de poliep als 4 cm was beschreven. Gezien de discrepantie in grootte van de poliep moest eerst worden vastgesteld hoe groot de poliep daadwerkelijk was. Toen dit was gebeurd, heeft de MDL-arts haar collega gevraagd mee te kijken. In overleg heeft, gelet op de voorbereiding die klaagster reeds had gedronken, de colonoscopie – uitgevoerd door de collega – doorgang kunnen vinden. Hoewel het ziekenhuis de gang van zaken betreurt, is door de betreffende MDL-arts ter waarborging van de kwaliteit van zorg terstond adequate vervanging geregeld. Er is geen sprake geweest van onzorgvuldig handelen.

Tijdens het intakegesprek is met klaagster besproken dat de colonoscopie zonder roesje zou plaatsvinden. Deze informatie was dus reeds bekend bij aanvang van de colonoscopie; het medisch dossier is dus niet pas voor het eerst op de OK ingezien. Voorafgaande aan de colonoscopie is met klaagster nogmaals besproken dat zij geen roesje kon krijgen.

Voor wat betreft het vijfde klachtonderdeel merkt het ziekenhuis op dat in de onderhavige situatie sprake was van een wilsbekwame patiënte die, meerdere malen vergezeld door haar schoonzus, diverse zorgverleners heeft bezocht. Deze zorgverleners mochten er redelijkerwijs vanuit gaan dat de communicatie over de behandeling met klaagster zelf plaatsvond. Klaagster heeft niet aangegeven dat het overleg over de diagnostiek met de gemachtigde zou plaatsvinden.

Voor zover de klacht ziet op de communicatie door de MDL-arts na afloop van de colonoscopie, heeft er een adequate terugkoppeling plaatsgevonden aan klaagster en haar familie.

Op nadrukkelijk verzoek van patiënte en de gemachtigde heeft een ziekenhuisopname plaatsgevonden. Hoewel er geen medische indicatie voor een opname was, is het verzoek van klaagster op grond van een sociale indicatie gehonoreerd.

Nu geen sprake is geweest van onzorgvuldig handelen, dient klachtonderdeel 6 naar de mening van het ziekenhuis ongegrond te worden verklaard.

De cliëntvertrouwenspersoon heeft een bemiddelende rol vervuld tussen klaagster, de gemachtigde en één van de artsen. Het ziekenhuis onderschrijft de mening van de KLOC dat de benaming ‘cliëntvertrouwenspersoon’ verwarrend kan zijn vanwege deze bemiddelende rol die de cliëntvertrouwenspersoon vervult. Dit punt is in de evaluatie van het klachtenreglement meegenomen. De functiebenaming zal per 1 januari 2020 worden gewijzigd.

De betreffende arts heeft zelf telefonisch contact opgenomen met de cliëntvertrouwenspersoon naar aanleiding van een brief van de gemachtigde waarin hij eist dat klaagster in het ziekenhuis wordt opgenomen in verband met psychische problemen. De arts wilde liever geen direct contact met de gemachtigde, omdat eerder contact als zeer onprettig is ervaren door dreigende en dwingende taal.

De cliëntvertrouwenspersoon heeft dus op verzoek van de arts contact opgenomen met de gemachtigde. Er is derhalve geen sprake van dat de cliëntvertrouwenspersoon vertrouwelijke informatie van klaagster heeft gedeeld met de arts.

Klachtonderdeel 7 moet daarom als ongegrond worden aangemerkt.

Het ziekenhuis concludeert dat bij de behandeling van klaagster de betrokken zorgverleners hebben gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot onder vergelijkbare omstandigheden mag worden verwacht. De klacht met betrekking tot de terugkoppeling van de uitkomsten van de diagnostiek door het ziekenhuis is weliswaar gegrond verklaard door de Raad van Bestuur, maar dit heeft niet geleid tot schade van klaagster waarvoor het ziekenhuis aansprakelijk kan worden gehouden. Klaagster heeft voorts geen onderbouwing van haar schade gegeven, waardoor het niet mogelijk is hiertegen inhoudelijk verweer te voeren.

Het ziekenhuis is van mening dat de klacht van klaagster in alle onderdelen als ongegrond moet worden afgewezen.

Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het door partijen over en weer gestelde overweegt de commissie het volgende.

Op grond van artikel 5 van het reglement van de commissie dient de commissie ambtshalve te toetsen of klaagster ontvankelijk is in haar klacht. Artikel 5 van het Reglement bepaalt – voor zover van belang – als volgt:

1. De commissie verklaart de cliënt in zijn klacht ambtshalve niet ontvankelijk:
(….)

  1. indien hij geen redelijk belang heeft bij een uitspraak van de commissie.”

De commissie stelt vast dat de gemachtigde ter zitting desgevraagd uitdrukkelijk heeft verklaard dat klaagster deze procedure niet heeft gewild en dat de uitkomst ervan haar “geen fluit interesseert”. Daaruit leidt de commissie af dat klaagster geen redelijk belang heeft bij een uitspraak van de commissie. Dat de gemachtigde naar zijn zeggen ‘een vechter’ is en daarom deze procedure namens klaagster wil doorzetten, maakt dit niet anders.

De gemachtigde heeft voorts ter zitting te kennen geven dat hij met deze procedure wil bereiken dat “de procedures in het ziekenhuis verbeteren”. Het is echter niet aan de commissie om te oordelen over (verbetering van) de zorg in het algemeen; de commissie kan slechts oordelen over individueel bepaalde klachten. Ook daarom is de commissie van oordeel dat er voor klaagster geen redelijk belang bestaat bij een uitspraak van de commissie.

Gelet op de voorgaande twee redenen is de commissie van oordeel dat klaagster niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar klacht.

Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.

Derhalve beslist de commissie als volgt.

Beslissing
De commissie verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht.

Aldus beslist op 28 augustus 2019 door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit

de heer mr. H.A. van Gameren, voorzitter, mevrouw dr. K.M.A.J. Tytgat en

mevrouw mr. I. van den Hoven-van Vogelpoel, leden, waarbij mr. drs. I.M. van Trier als plaatsvervangend secretaris fungeerde.