Geen reden om te twijfelen aan gestelde diagnose en moment aanvraag indicatie

De Geschillencommissie
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Verpleging Verzorging en Geboortezorg    Categorie: (On) zorgvuldigheid    Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: Ongegrond   Referentiecode: 134957/150555

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

Volgens de klager (zoon van de moeder) heeft de zorgaanbieder te vroeg een CIZ-indicatie aangevraagd. Het gevolg van de CIZ-indicatie is dat de moeder totaal niet aardt op de afdeling waar zij naartoe is verhuisd. Zij zit tussen demente bewoners, terwijl zij zelf niet dement is. De commissie moet oordelen of de zorgaanbieder onzorgvuldig heeft gehandeld door een aanvraag voor een CIZ-indicatie in te dienen. Volgens de commissie zijn er geen aanwijzingen dat de zorgaanbieder op onzorgvuldige wijze tot een diagnose is gekomen. De zorgaanbieder heeft uitgebreid de tijd genomen om tot een zorgvuldige inschatting van de problematiek van de moeder te komen. De commissie oordeelt dat de opvatting van klager, dat zijn moeder een goed geheugen heeft en daardoor niet met dementie gediagnosticeerd kan worden, niet objectiveerbaar is. Het standpunt wordt niet met een rapport van expertise onderbouwt. De zorgaanbieder heeft vanuit haar expertise moeder beoordeeld. De commissie ziet geen reden om te twijfelen aan de door de zorgaanbieder gestelde diagnose. De klacht is ongegrond.

Volledige uitspraak

In het geschil tussen

[Moeder], wonende te [plaatsnaam]

en

Stichting Zorggroep Apeldoorn en omstreken, gevestigd in Apeldoorn
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 22 april 2022 in Zwolle.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.

Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht. Namens moeder waren aanwezig [naam] en [naam], bijgestaan door [naam]. De zorgaanbieder werd ter zitting vertegenwoordigd door [naam], [naam] en [naam].

Onderwerp van het geschil
De zorgaanbieder heeft in overleg met de eerste contactpersoon van moeder een aanvraag ingediend bij CIZ voor de beoordeling of moeder in een instelling kan worden opgenomen. De zoon van moeder, [naam] (hierna: klager), is van mening dat de zorgaanbieder die CIZ-indicatie te vroeg heeft aangevraagd. Als gevolg daarvan is moeder opgenomen in een gesloten psychogeriatrische afdeling, terwijl moeder volgens hem niet lijdt aan dementie.

Standpunt van moeder
Moeder heeft klager een machtiging gegeven om namens haar een klacht in te dienen bij de commissie.
Voor het standpunt van klager verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Moeder heeft in de periode van 18 januari 2021 tot en met 18 mei 2021 op twee verschillende afdelingen van de zorgaanbieder verbleven. In die periode waren de behandelaren van moeder druk bezig een diagnose te stellen voor de terugval van moeder vanuit de drie d’s: delier, depressie of dementie. Er was medicatie voorgeschreven, waarvan pas na een aantal weken effect werd verwacht.

Op 7 april 2021 heeft een familiegesprek plaatsgevonden met moeder, haar kinderen en de behandelaren. Bij dat gesprek is volgens klager aan de orde gesteld dat een verhuizing naar een andere afdeling nog lang niet aan de orde is en dat volgens planning een CIZ-indicatie pas eind april/begin mei 2021 zou worden aangevraagd.

Vanwege onenigheid in de familie is klager teruggetreden als eerste contactpersoon en heeft zijn zus die rol op zich genomen per 12 april 2021.

De zorgaanbieder heeft op 15 april 2021 een aanvraag ingediend bij CIZ. Volgens klager is die aanvraag onzorgvuldig getimed, aangezien er nog geen diagnose was en de uitwerking van nieuw voorgeschreven medicatie nog niet bekend was. Dat had de zorgaanbieder eerst moeten afwachten. Het gevolg van de CIZ-indicatie is dat moeder naar de [naam andere afdeling] is verhuisd, een gesloten psychogeriatrische afdeling, waar moeder totaal niet aardt. Dat komt omdat zij tussen demente bewoners zit, terwijl zij zelf niet dement is.

Klager meent dat de zorgaanbieder onzorgvuldig heeft gehandeld en wil daarom een schadevergoeding van € 7.500,– en aanvullend een bedrag van € 1.001,69 wegens de eigen bijdrage aan CAK.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Bij het afronden van de revalidatie is met de eerste contactpersoon besproken dat vanwege het diagnosebeeld moeder gebaat zou zijn bij de warme zorg die geboden kan worden op een kleinschalige psychogeriatrische afdeling. Dat is de reden dat in overleg met de eerste contactpersoon een CIZ-indicatie is aangevraagd, die door CIZ zelfstandig is onderzocht.

De zorgaanbieder heeft geïnformeerd bij moeder en bij de eerste contactpersoon, zus van klager. Zij zijn tevreden over de zorg en behandeling, die volgens hen goed aansluiten bij moeder. Ook zijn zij tevreden over het verblijf op [naam andere afdeling]. Aan zorgmedewerkers heeft moeder dat aangegeven, maar ook op een ander moment in bijzijn van de teammanager en de specialist ouderengeneeskunde heeft zij dat te kennen gegeven.

Beoordeling van het geschil
De commissie verklaart de klacht ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De commissie licht dat oordeel als volgt toe.

De omvang van het geschil.
Moeder heeft op 20 november 2021 een machtiging ondertekend, waarin zij klager volmachtigt om namens haar de klacht voor te leggen aan de commissie dat haar CIZ-indicatie door de zorgaanbieder te vroeg is aangevraagd.

Tijdens de mondelinge behandeling op 22 april 2022 heeft de commissie haar oordeel te kennen gegeven dat het geschil zich, gelet op die machtiging, daarom beperkt tot de vraag of de zorgaanbieder al dan niet te vroeg een CIZ-indicatie heeft aangevraagd. Dat betekent dat de commissie de aanvullende klachten, die klager op 2 maart 2022 en 4 april 2022 heeft ingestuurd, niet kan behandelen. Dat geldt ook voor de klacht van klager over de wijze waarop hij de klachtenprocedure bij de zorgaanbieder heeft ervaren. Die zijn dan ook niet opgenomen in dit bindend advies. Overigens wijst de commissie erop dat de Wkkgz voorschrijft dat een klager eerst een interne klachtenprocedure bij de zorgaanbieder moet volgen. Het lijkt er niet op dat klager die route heeft gekozen voor zijn aanvullende klachten.

Heeft de zorgaanbieder onzorgvuldig gehandeld?
Tussen partijen is in geschil of de zorgaanbieder onzorgvuldig heeft gehandeld door op 15 april 2021 een aanvraag voor een CIZ-indicatie in te dienen.

De commissie overweegt hierover dat zij geen aanwijzingen heeft dat de zorgaanbieder op onzorgvuldige wijze tot een diagnose is gekomen. Ter zitting heeft de zorgaanbieder toegelicht dat zij normaliter patiënten ter revalidatie opneemt om na ongeveer zes weken tot een afronding te komen. Dat lukte bij moeder niet, omdat zij niet in staat was een hulpvraag te formuleren. Omdat de familie te kennen gaf dat moeder periodes van helderheid kent, heeft de zorgaanbieder besloten om wat langer de tijd te nemen voor onderzoek. Ook is moeder tussendoor overgeplaatst naar een andere afdeling, waar het tempo lager lag. Ook op die afdeling kwam moeder niet tot revalidatie. Al met al heeft de zorgaanbieder naar het oordeel van de commissie uitgebreid de tijd genomen om tot een zorgvuldige inschatting van de problematiek van moeder te komen.

Het is duidelijk dat klager het niet eens is met de gestelde diagnose van dementie. Daarvan kan volgens hem geen sprake zijn, onder meer omdat moeder demonstreert over een goed geheugen te beschikken. De opvatting van klager is niet objectiveerbaar, omdat klager zijn standpunt niet met een rapport van expertise onderbouwt. Hij heeft immers geen verklaring overgelegd van een ter zake deskundige. De zorgaanbieder heeft vanuit haar expertise moeder beoordeeld. Omdat een andersluidende, verklarende diagnose ontbreekt en de zorgaanbieder heeft getoond moeder zorgvuldig te hebben beoordeeld, kan de commissie niet alleen varen op klagers afwijkende mening. Met andere woorden: de commissie ziet geen reden om te twijfelen aan de door de zorgaanbieder gestelde diagnose.

Heeft de zorgaanbieder dan te vroeg de CIZ-indicatie aangevraagd? De commissie oordeelt van niet. Op de eerste plaats is de aanvraag afgestemd met de eerste contactpersoon; dat was klager op dat moment niet meer. Alleen al daarom heeft de zorgaanbieder niet onzorgvuldig gehandeld. Verder zou in de visie van klager de aanvraag eind april 2021 worden gedaan, ofwel ongeveer twee weken later. Dat verschil van twee weken heeft in het geval van moeder het verschil niet gemaakt, aangezien de diagnose van dementie naderhand niet meer is bijgesteld. Tot slot overweegt de commissie dat de zorgaanbieder ter zitting te kennen heeft gegeven dat zij zich de door klager gestelde afspraak dat er nog drie weken zou worden gewacht na een wijziging van de medicatie, niet herinnert. Die afspraak is nergens vastgelegd. De commissie kan er dus niet vanuit gaan dat de zorgaanbieder op zich heeft genomen te wachten met de aanvraag voor een CIZ-indicatie voordat genoemde drie weken waren verstreken.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is. Dat betekent dat moeder ook geen recht op schadevergoeding heeft.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De klacht is ongegrond en de door cliënt verlangde schadevergoeding wordt afgewezen.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg, bestaande uit mr. H.A. van Gameren, voorzitter, mr. M.B. van Leusden-Donker, mr. R.P. Gerzon, leden, in aanwezigheid van de mr. C.J.H. Terwal, secretaris, op 22 april 2022.