Geen vergoeding bij vertraging door het ontbreken van een doorgaand treinticket

De Geschillencommissie




Commissie: Openbaar vervoer    Categorie: Doorgaand ticket / Europese verordening / Vertraging / Vervoersovereenkomst    Jaartal: 2024
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: Ongegrond   Referentiecode: 482769/541245

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

De uitspraak gaat over een vervoersovereenkomst tussen ondernemer en consument. Door vertraging tussen Amsterdam en Rotterdam heeft de consument haar trein naar Parijs gemist. De consument heeft daardoor een nieuw ticket moeten kopen en wil dit vergoed krijgen. De ondernemer stelt zich op het standpunt dat het hier gaat om twee losse vervoersbewijzen. Bij de aankoop hiervan wordt de consument erop gewezen dat eventuele aanspraken op grond van het reizigersrecht alleen voor die betreffende vervoersovereenkomst gelden. Daarnaast was van tevoren al bekend dat er een treinrit tussen Amsterdam centraal en Rotterdam centraal geannuleerd was. Op beide trajecten is volgens de ondernemer geen sprake van een situatie uit artikel 18 en 19 van de Europese Verordening 2021/782. De commissie beslist als volgt. Vaststaat dat de trein van Rotterdam centraal naar Parijs op de juiste tijd is vertrokken. Volgens de commissie heeft de consument het aan zichzelf te wijten dat ze de trein gemist heeft. Er is tevens geen sprake van een doorgaand ticket en er doet zich geen situatie voor uit artikel 18 en 19 van de Verordening. De klacht is ongegrond.

De uitspraak

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Openbaar Vervoer (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken. De behandeling heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2024 te Den Haag. Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen. Ter zitting werd de ondernemer vertegenwoordigd door W.M. van Luijn werkzaam bij de ondernemer.
De consument is niet verschenen.

Onderwerp van het geschil
De consument heeft de klacht voorgelegd aan de ondernemer. Het geschil betreft een opgelopen vertraging en vergoeding van kosten.

Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer. De consument vertrok op maandag 1 juli per trein richting Parijs. De trein had vertraging waardoor de consument de Eurostar naar Parijs heeft gemist. Zij heeft een nieuw ticket gekocht te Rotterdam om via Brussel naar Parijs te reizen en wenst vergoeding van de ondernemer van dit nieuwe ticket.

Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer. De ondernemer stelt zich primair op het standpunt dat de consument niet ontvankelijk moet worden verklaard in haar klacht bij de Geschillencommissie. Op grond van het bepaalde in artikel 7 lid 7 van de Algemene Voorwaarden van de ondernemer dient een reiziger, alvorens een klacht in te dienen bij de Geschillencommissie, eerst een schriftelijke klacht in te dienen bij de ondernemer. Zoals reeds aangegeven heeft de consument niet voldaan aan dit vereiste, zodat zij niet heeft voldaan aan de vereisten om een klacht in te dienen bij de commissie. Uitsluitend indien en voor zover de commissie van oordeel is dat de consument in haar klacht ontvankelijk is, geldt het navolgende.

De consument heeft de volgende tickets ontvangen voor de oorspronkelijk geboekte reis:
– Twee tickets van Amsterdam Centraal naar Rotterdam Centraal op 1 juli 2024 tegen Connection tarief;
– Twee tickets van Rotterdam Centraal naar Paris Nord op 1 juli 2024 tegen Standaardtarief.

Volgens de tariefvoorwaarden kan het standaardticket tot één uur voor vertrek van de trein kosteloos omgeboekt worden. Tot zeven dagen voor vertrek kan het ticket geannuleerd worden tegen € 25,- annuleringskosten, daarna wordt er niets meer terug betaald. Gezien het bepaalde in artikel 12 van de Europese verordening 2021/782 (betreffende de rechten en verplichtingen van treinreizigers (hierna: Verordening) waarin de rechten van reizigers zijn vastgelegd) inzake doorgaande tickets, dient allereerst te worden vastgesteld of bij deze reis al dan niet sprake is geweest van een zogenaamd doorgaand ticket.

Op grond van artikel 12 lid 3 moet ervan uit worden gegaan dat reizen met een of meer aansluitingen in één enkele handelstransactie van een spoorwegonderneming zijn gekocht, een doorgaand ticket vormen. Dit is op grond van het bepaalde in artikel 12 lid 5 niet het geval, indien wordt vermeld dat de vervoersbewijzen afzonderlijke vervoersovereenkomsten vormen en de reiziger voor aankoop daarvan in kennis is gesteld. De ondernemer bevestigt dat de vervoersbewijzen van Amsterdam Centraal naar Rotterdam Centraal en van Rotterdam Centraal naar Paris Nord zijn gekocht in één enkele handelstransactie. De ondernemer betwist evenwel dat er sprake is geweest van een doorgaand ticket voor de reis Amsterdam Centraal – Paris Nord.

Indien online een reis wordt geboekt, zoals in dit geval, wordt (indien van toepassing) aan de boeker gemeld dat het ticket uit meerdere vervoeroverkomsten bestaat. Voordat de reiziger het ticket daadwerkelijk koopt, moet deze zich er mee bekend en akkoord verklaren dat zijn boeking ‘afzonderlijke vervoersovereenkomsten’ bevat, door een vinkje aan te klikken. Bij het aanklikken van de tekst ‘afzonderlijke vervoersovereenkomsten’ wordt een pagina getoond. Op deze pagina wordt de reiziger geïnformeerd dat bij het in één transactie kopen van meerdere vervoerbewijzen, ieder vervoerbewijs een aparte vervoersovereenkomst is. Daarbij staat nog extra toegelicht dat eventuele aanspraken op grond van het reizigersrecht zodoende alleen voor die betreffende vervoersovereenkomst gelden. Daaronder staat nog een voorbeeld uitgeschreven.

Om voormelde redenen moet worden vastgesteld dat er sprake is geweest van twee afzonderlijke vervoersovereenkomsten (tussen Amsterdam Centraal en Rotterdam Centraal en van Rotterdam Centraal naar Paris Nord) en niet een doorgaand ticket (van Amsterdam Centraal naar Paris Nord). Volgens de consument was er op 1 juli 2024 sprake van vertraging van de trein naar Rotterdam Centraal, waardoor zij de aansluiting naar Paris Nord miste. De consument vermeldt niet welke trein zij heeft genomen. De ondernemer heeft vastgesteld dat geen van de drie binnenlandse treinen die tussen 5:34 uur en 6:05 uur vertrokken vanaf Amsterdam Centraal naar Rotterdam Centraal noemenswaardige vertraging heeft gehad. De ondernemer gaat er derhalve vanuit dat de consument had bedoeld de geannuleerde IC Direct van 6:38 uur te nemen. In dit kader wijst de ondernemer er allereerst op dat reizigers er steeds op worden gewezen om kort voor vertrek de meest actuele route- en vertrekinformatie te checken.

De consument heeft bij boeken van de tickets op de boekingsbevestiging een verwijzing ontvangen naar de zg. ‘reischecklist’, waarin nadrukkelijk wordt gewezen op het belang om kort voor vertrek de meest actuele route- en vertrekinformatie te checken. Dit mag zo langzamerhand ook wel worden beschouwd als een feit van algemene bekendheid. Deze adviezen heeft de consument kennelijk niet opgevolgd: de annulering was enkele dagen van tevoren al bekend en de consument had dus voldoende tijd om haar reis naar Rotterdam Centraal met een andere binnenlandse trein te maken.

Maar afgezien daarvan, heeft de ondernemer reeds hiervoor uiteengezet dat de consument geen doorgaand ticket had naar Paris Nord, maar twee afzonderlijke reizen: van Amsterdam Centraal naar Rotterdam Centraal en van Rotterdam Centraal naar Paris Nord. De rechten die de consument heeft op grond van (onder meer) artikelen 18 en 19 van de Verordening gelden afzonderlijk voor deze beide trajecten. Ten aanzien van het eerste traject heeft zij de reis kunnen voltooien met een andere trein. Zij heeft geen claim ingediend voor compensatie in verband met vertraging, maar voor zover de ondernemer heeft kunnen nagaan, is geen sprake geweest van een vertraging van 60 minuten of meer op dit traject.

Weliswaar heeft de consument de trein van Rotterdam Centraal van 7:28 uur gemist, maar dit laat onverlet dat deze trein tijdig is vertrokken en tijdig in Paris Nord is aangekomen. Het feit dat de consument deze trein niet heeft gehaald, kan niet aan de vervoerder op dit tweede traject (Eurostar) worden toegerekend.

De ondernemer stelt zich primair op het standpunt dat de consument ten onrechte niet eerst een schriftelijke klacht heeft ingediend bij de ondernemer alvorens deze klacht in te dienen bij de commissie. Subsidiair stelt de ondernemer dat de consument het aan zichzelf heeft te wijten dat ze de trein van Rotterdam Centraal naar Paris Nord heeft gemist en bovendien is de ondernemer van oordeel dat nu geen sprake is van een doorgaand ticket en er verder zich geen situatie voordoet in de zin van artikel 18 en 19 van de Verordening, de ondernemer niet gehouden is tot betaling van de door de consument gevorderde vergoeding van € 339,50.

Verzocht wordt de consument niet ontvankelijk te verklaren in haar klacht en subsidiair de klacht ongegrond te verklaren.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

Ter zitting heeft de ondernemer desgevraagd bevestigd dat indien de consument de klacht zoals voorgeschreven eerst bij de ondernemer zou hebben ingediend, het in deze aangevoerde standpunt van de ondernemer onveranderd zou zijn geweest en gelet daarop het ontvankelijkheidsverweer heeft ingetrokken. Vaststaat dat de consument de trein van Rotterdam Centraal van 7:28 uur heeft gemist, maar deze trein tijdig is vertrokken en tijdig in Paris Nord is aangekomen

Uit hetgeen door partijen naar voren is gebracht en is ingebracht, is de commissie van oordeel dat de consument het aan zichzelf heeft te wijten dat ze de trein van Rotterdam Centraal naar Paris Nord heeft gemist. Voorts is geen sprake van een doorgaand ticket en er verder zich geen situatie voordoet in de zin van artikel 18 en 19 van de Verordening zoals ook op goede gronden is betoogd door de ondernemer en hiervoor is weergegeven onder het kopje standpunt van de ondernemer.
De ondernemer is dan ook niet gehouden tot betaling van de door de consument gevorderde vergoeding van € 339,50. Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is. Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie verklaart de klacht ongegrond en wijst het door de consument verlangde af. Aldus beslist door de Geschillencommissie Openbaar Vervoer, bestaande uit de heer mr. N. Schaar, voorzitter, de heer mr. P. Vonk , de heer mr. M.A. Keulen , leden, op 1 oktober 2024.