Geen verschijnselen aanwezig tijdens verblijf bij zorgaanbieder die tot diagnose trombosebeen kunnen leiden

  • Home >>
  • Ziekenhuizen >>
De Geschillencommissie
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: Zorgvuldigheid    Jaartal: 2020
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: Ongegrond   Referentiecode: 41295/45201

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

Volgens de klaagster heeft zij een trombosebeen opgelopen als gevolg van nalatigheid en onvoldoende kwaliteit van zorg door de zorgaanbieder na een keizersnede. De eerste twee dagen na de keizersnede zijn trombose-injecties toegediend, maar hierna niet meer. De klaagster vindt dat er onzorgvuldig is gehandeld. Volgens de zorgaanbieder is er volgens de geldende protocollen en richtlijnen gehandeld. Er is twee dagen na het toedienen van de trombose-injecties gestopt, aangezien de fysieke gesteldheid van de klaagster was zoals die gemiddeld te verwachten was bij een kraamvrouw na een keizersnede. Er was ook geen reden om langer door te gaan met de medicatie. Volgens de zorgaanbieder is er goede zorg verleend. De commissie oordeelt dat het niet aannemelijk is dat er tijdens het verblijf van de klaagster bij de zorgaanbieder al verschijnselen aanwezig of zichtbaar waren, die tot de diagnose trombosebeen hadden kunnen leiden. Volgens de commissie is er geen sprake van onzorgvuldig handelen. Er is volgens de geldende richtlijn gehandeld, de zich na de geboorte bij de klaagster verschijnselen zijn juist geïnterpreteerd en hier is adequaat op gereageerd. De klacht is ongegrond.

Volledige uitspraak

In het geschil tussen
[Naam klaagster], wonende te [woonplaats]

en

Stichting Christelijk Algemeen Ziekenhuis Noordwest-Veluwe, gevestigd te Harderwijk (hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Het bureau van de commissie heeft op 25 november 2020 aan beide partijen bericht dat de behandeling van het geschil zonder mondelinge behandeling zal worden afgedaan. De commissie heeft die bevoegdheid ook conform haar reglement. Alhoewel daartoe wel in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft geen van beide partijen te kennen gegeven prijs te stellen op een mondelinge behandeling. Om die reden zijn partijen op 25 november 2020 geïnformeerd dat de zitting op 10 december 2020 zonder partijen plaatsvindt en dat de commissie binnen vier tot zes weken na 10 december 2020 schriftelijk zal beslissen over het geschil.

Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft het volgens klaagster oplopen van een trombosebeen als gevolg van nalatigheid c.q. onvoldoende kwaliteit van zorg door de zorgaanbieder na een op 5 maart 2020 via een keizersnede plaatsgevonden geboorte van de zoon van klaagster.

Klaagster heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder. Op 2 juli 2020 heeft er, in aanwezigheid van de klachtenfunctionaris, een gesprek plaatsgevonden met een leidinggevende en een gynaecoloog. Bij brief van de klachtenfunctionaris van 15 juli 2020 heeft de zorgaanbieder medegedeeld geen aansprakelijkheid te erkennen.

Op 27 juli 2020 heeft klaagster een klacht ingediend bij de commissie.

Standpunt van klaagster
Voor het standpunt van klaagster verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer:

Na de geboorte van de zoon van klaagster op 5 maart 2020 heeft de zoon negen dagen op de couveuse-afdeling doorgebracht. Klaagster is de eerste drie dagen na de geboorte in het Moeder & Kind Centrum van de zorgaanbieder verbleven en is daarna verhuisd naar de couveuse-afdeling alwaar haar zoon verbleef. Gedurende de eerste twee dagen na de geboorte zijn aan klaagster trombose-injecties toegediend. Vanaf de verhuizing naar de couveuse-afdeling was dat niet meer het geval terwijl daarvoor volgens klaagster wel aanleiding was. Volgens klaagster had zij hevige pijn in de linkerkuit die doorliep tot in de lies. Er was sprake van oedeem en klaagster had moeite met lopen. Het linkerbeen was ook dikker dan het rechterbeen. Volgens klaagster heeft zij deze klachten tegen iedere arts en verpleegster die zij heeft gezien, geuit, maar is er niets met haar klachten gedaan. Op 13 maart 2020 zijn klaagster en zoon ontslagen uit het ziekenhuis en zijn zij naar huis gegaan. Op 16 maart 2020 heeft klaagster zich gemeld op de afdeling Spoedeisende hulp van de zorgaanbieder en is gebleken dat er sprake was van een bloedprop in de lies. Klaagster heeft als gevolg hiervan een post-trombotisch been opgelopen. Klaagster gebruikt nog steeds bloedverdunners, omdat er sprake is van resttrombose, en moet minstens twee jaar een steunkous dragen.

Klaagster vordert schadevergoeding. Volgens klaagster is er sprake van lichamelijke, maar ook van emotionele schade. Door immobiliteit is er sprake van verlies aan inkomen en moet de echtgenoot van klaagster noodgedwongen veel zorg op zich nemen. Klaagster stelt bovendien door de medische nasleep van de eerste zwangerschap, geen tweede zwangerschap meer aan te durven. Klaagster heeft de materiële schade becijferd op € 5.472,– en vordert in totaal tussen de € 10.000,– en € 15.000,– aan schadevergoeding.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer:

De zorgaanbieder heeft aangevoerd dat er conform de richtlijn sectio caesarea post-sectio, verpleegkundig protocol, van de zorgaanbieder, gedurende twee dagen na de keizersnede fraxiparine is toegediend. Deze richtlijn is gebaseerd op en in lijn met de landelijke richtlijn van de Federatie medisch specialisten. Na twee dagen is de toediening gestaakt, omdat de mobilisatie en de fysieke gesteld van klaagster was, zoals die gemiddeld te verwachten was bij een kraamvrouw na een keizersnede, en omdat er op grond van voorgeschiedenis geen reden was om fraxiparine gedurende zes weken toe te dienen. Indien er onder andere sprake is van persisterende risicofactoren kan er worden overwogen de anti-stollingsmedicatie zes weken na de geboorte toe te dienen. Er was wel sprake van oedeem in beide benen, maar daarop is actie ondernomen. Verder stond de overplaatsing van het Moeder & Kind Centrum naar de couveuse-suites vanuit medisch behandelperspectief in het ziekenhuis van zorgaanbieder gelijk aan ontslag naar huis. Indien er geen opname-indicatie voor de baby was geweest, was klaagster met ontslag naar huis gegaan en zou de toediening van fraxiparine ook zijn gestaakt. Volgens de zorgaanbieder is er goede zorg verleend.

Beoordeling van het geschil
De commissie overweegt het volgende.

Bij de beoordeling van deze klacht geldt het volgende beoordelingskader. De overeenkomst die is gesloten tussen klaagster en de zorgaanbieder is aan te merken als een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Bij de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de hulpverlener de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het BW). Deze zorgplicht houdt in dat de hulpverlener die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. De zorgplicht houdt in beginsel geen resultaatsverplichting in, maar wordt aangemerkt als een inspanningsverplichting.
De commissie dient te oordelen of de zorgaanbieder is tekortgeschoten in het nakomen van de behandelovereenkomst met klaagster.

De commissie is van oordeel dat de volgende vragen moeten worden beantwoord om een beslissing te kunnen nemen op de klacht:
– is er conform de geldende (landelijke) richtlijn behandeld? en
– zijn de zich presenterende lichamelijke verschijnselen bij klaagster na de geboorte van de zoon juist geïnterpreteerd en is daarop, indien nodig, adequaat gehandeld?

De commissie concludeert dat er volgens het protocol van de zorgaanbieder, dat is afgestemd op het landelijk protocol, is behandeld. Het protocol schrijft voor dat er tot en met 48 uur post sectio (na de keizersnede) fraxiparine wordt gegeven, tenzij er een indicatie is voor langer gebruik. Klaagster heeft in haar klachtbrief vermeld dat ze de eerste twee nachten injecties heeft gekregen om trombose te voorkomen, zodat geconcludeerd kan worden dat er tot en met twee dagen na de keizersnede fraxiparine is toegediend. De commissie concludeert voorts dat van aanvullende risicofactoren, zoals van erfelijke trombofilie of een veneuze trombo-embolie in de voorgeschiedenis, niet is gebleken, zodat er geen aanleiding was na 48 uur nog fraxiparine toe te dienen, mede ook omdat uit de notities is gebleken dat klaagster goed mobiliseerde.

Klaagster stelt dat zij gedurende het gehele verblijf bij de zorgaanbieder vanaf de keizersnede tegen artsen en verpleegkundig personeel heeft geklaagd over hevige pijn in de linkerkuit doorlopend tot in de lies, over oedeem in haar linkerbeen (volgens klaagster was het linkerbeen ook dikker dan het rechterbeen) en over het feit dat ze moeite had met lopen.
In de rapportage van de verpleegkundigen en verloskundigen is betreffende dag 1 onder andere vermeld dat klaagster een hele tijd op de couveuse-afdeling is geweest, dat klaagster heeft gedoucht en al naar het toilet loopt. Ten aanzien van dag 2 is onder andere opgetekend dat mobiliseren steeds beter gaat en dat klaagster vandaag gaat inroomen. In de rapportages wordt bijna elke dag wel melding gemaakt van vocht/oedeem in benen en armen en vanaf dag 4 voornamelijk van oedeem in de benen. Op dag 6 is opgetekend dat klaagster een goede dag heeft, dat het vocht in de benen afneemt, dat het bewegen veel minder pijnlijk is dan de voorgaande dagen en dat klaagster makkelijker uit bed kan komen.

De commissie concludeert dat er in de rapportage geen melding wordt gemaakt van een pijnlijk, rood of dik(ker) linkerbeen. Er wordt in meervoud gesproken van in eerste instantie vocht in armen en benen en vanaf dag 4 van vocht in de benen. Het beeld dat op grond van de rapportages kan worden gevormd is dat het elke dag iets beter gaat.
De commissie is op grond van vorenstaande van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat er tijdens het verblijf van klaagster bij de zorgaanbieder al verschijnselen aanwezig danwel zichtbaar waren, die tot de diagnose trombosebeen hadden kunnen en/of moeten leiden, zodat er volgens de commissie geen sprake is geweest van onzorgvuldig handelen door de zorgaanbieder.

Nu de commissie heeft geconcludeerd dat er conform de geldende (landelijke) richtlijn is gehandeld en dat de zich na de geboorte bij klaagster presenterende verschijnselen juist zijn geïnterpreteerd en er zonodig adequaat op is gereageerd, is de commissie, ofschoon de commissie begrijpt dat de ontstane complicatie tot een bemoeilijkt en langdurig herstel voor klaagster heeft geleid, van oordeel dat de klacht ongegrond is.

Vordering tot schadevergoeding

Voor een aanspraak op schadevergoeding is ten minste vereist dat de schuldenaar – de zorgaanbieder – in enig opzicht toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelovereenkomst. Nu de commissie geen tekortkomingen in de nakoming van de behandelovereenkomst heeft vastgesteld, kan er niet van tekortschieten dat heeft geleid tot schade worden gesproken. De vordering tot vergoeding van schade zal dan ook worden afgewezen

Op grond van voorgaande komt de commissie tot de conclusie dat de klacht ongegrond is en dat de vordering moet worden afgewezen.

Beslissing
De commissie:

– verklaart de klacht ongegrond;
– wijst de vordering af.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit mr. M.M. Verhoeven, voorzitter, dr. G.J.A. Knol, mr. P.O.H. Gevaerts, leden, in aanwezigheid van mr. C. Koppelman, secretaris, op 10 december 2020.