Geen verwijt aan oogarts bij blind worden aan een oog

De Geschillencommissie




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: Zorgvuldigheid    Jaartal: 2019
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: Ongegrond   Referentiecode: 122904

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

Volgens cliënte heeft de oogarts te laat de eerste onderzoeken beoordeeld en heeft hij te laat haar bloedruk gemeten, zodat anders direct bloeddrukverlagende middelen toegediend hadden kunnen worden. De schade aan haar oog (plak), had dan mogelijk voorkomen of beperkt kunnen worden. Het ziekenhuis stelt dat de oogarts in eerste instantie geen duidelijke diagnose kon stellen en dat nader onderzoek nodig was. Er is dringend geadviseerd om bij toename van de visusklachten direct contact op te nemen, maar cliënt heeft daar vijf uur mee gewacht. Een eerdere diagnose zou ook niet geholpen hebben, omdat een effectieve behandeling voor een afsluiting van de arterie (CRAO) niet bestaat.  De commissie oordeelt dat er geen aanleiding was om de onderzoeken en foto’s aan het einde van de middag direct te laten beoordelen door de oogarts. Pas daarna is cliënte heel slecht gaan zien. Er waren ook geen bijzondere omstandigheden waarom een bloeddrukmeting noodzakelijk was.

Volledige uitspraak

In het geschil tussen
[Klaagster], wonende te [woonplaats] en Reinier de Graaf Groep, gevestigd te Delft
(verder te noemen: het ziekenhuis).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Het geschil is ter zitting behandeld op 6 juni 2019 te Den Haag.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.

Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht. Namens klaagster is haar echtgenoot verschenen. Namens het ziekenhuis zijn verschenen; [naam] en [naam] (oogartsen), bijgestaan door [naam] (juridisch adviseur).

Onderwerp van het geschil
Het geschil heeft betrekking op de kwaliteit van de medische behandeling.

Standpunt van klaagster
Voor het standpunt van klaagster verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. De door klaagster overgelegde stukken dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. In de kern komt het standpunt van klaagster op het volgende neer.

Op 19 oktober 2017 is klaagster in het ziekenhuis geweest voor een controle in verband met een sleutelbeenbreuk.

Tijdens deze controle heeft zij aangegeven dat zij sinds die ochtend minder zag met haar linkeroog. Klaagster is direct doorgestuurd naar de oogarts [naam] (hierna te noemen: de oogarts).

Klaagster was rond 12:00 uur op de betreffende afdeling. Er zijn allerlei oogonderzoeken gedaan. Klaagster heeft gemeld dat het licht in haar linkeroog langzaam uitging en dat zij van het letterbord alleen de eerste letter zag. Omdat klaagster geen vliegjes zag, vond de assistente die de onderzoeken deed, dat het wel goed zat. Klaagster is naar huis gegaan en vervolgens om ongeveer 17.00 uur teruggekomen om foto’s te laten maken. Haar zicht is toen niet (opnieuw) gemeten; er was geen oogarts aanwezig. De onderzoeken zijn niet meteen beoordeeld en ook niet met klaagster besproken. Na de onderzoeken werd aangegeven dat de oogarts klaagster op 24 oktober 2017 zou bellen. Op uitdrukkelijk verzoek van de echtgenoot van klaagster is een belafspraak voor de volgende dag gemaakt.

In de loop van de avond van 19 oktober 2019 zijn de klachten verergerd. Klaagster is daarom naar de Spoedeisende Hulp van het ziekenhuis gegaan. Aldaar is voor het eerst haar bloeddruk gemeten en deze bleek heel erg hoog te zijn. De (dienstdoende) oogarts is van huis teruggeroepen en was rond 23.30 uur terug in het ziekenhuis. Hij heeft toen voor het eerst de onderzoeken beoordeeld. Klaagster kon hem moeilijk verstaan en heeft steeds aan haar echtgenoot gevraagd wat hij zei. Klaagster heeft begrepen dat er niets meer aan te doen was en dat er volgens de oogarts sprake was van plak. Op de vraag van klaagster waarom de oogarts eerder haar bloeddruk niet had gemeten, heeft hij geantwoord dat dit niet zijn taak is.

Klaagster heeft de nacht in het ziekenhuis doorgebracht en is de volgende ochtend naar huis gestuurd. De aandoening was niet te verhelpen. Klaagster heeft wel allerlei pillen meegekregen die zij braaf heeft geslikt.

Klaagster is voor een second opinion naar een andere oogarts gegaan. Volgens die oogarts waren op de foto’s van 19 oktober 2017 duidelijk cottonwoolspots te zien, die worden veroorzaakt door een heel hoge bloeddruk. Als de oogarts de foto’s en onderzoeken meteen had beoordeeld, had hij dit kunnen zien.

Klaagster heeft ook een medisch adviseur geraadpleegd. Hij komt tot de conclusie dat de oogarts:

  • de uitslagen niet direct heeft beoordeeld;
  • niet heeft uitgelegd wat er aan de hand was;
  • geen onderzoek heeft gedaan of laten doen naar de oorzaak van CRAO (de aandoening van klaagster), zodat het bestaande risico op ook nog eens embolieën elders niet is beperkt;
  • zeer onzorgvuldig is geweest;
  • bij het stellen van de diagnose de bloeddruk had moeten meten en stappen moeten ondernemen om de oorzaak van de aandoening te achterhalen;
  • iets had moeten doen aan het communicatieprobleem.

Ook klaagster zelf is van mening dat de oogarts haar bloeddruk had moeten meten, zodat hij bloeddrukverlagende middelen had kunnen laten toedienen. De oogarts heeft te laat geconstateerd wat er aan de hand was. Als hij zijn werk goed had gedaan, was de schade aan het linkeroog van klaagster misschien beperkt gebleven of was er geen schade geweest. Klaagster is de dupe geworden van de gevolgde procedure en de slechte onderlinge communicatie. Uit nadere onderzoeken is overigens geen plak geconstateerd.

Door het onzorgvuldig handelen van de oogarts is klaagster blind aan haar linkeroog. Haar vertrouwen in de gezondheidszorg is geschaad. Zij is emotioneel en fysiek nog steeds aangedaan en kan moeizaam haar leven weer op de rit krijgen. Zij komt nooit meer aan het werk (als docent).

Klaagster verzoekt de commissie haar een vergoeding van € 20.000,– toe te kennen voor de door haar ten gevolge van het handelen en/of nalaten van de oogarts geleden schade.

Standpunt van het ziekenhuis
Voor het standpunt van het ziekenhuis verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. Het standpunt van het ziekenhuis luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

Klaagster heeft het spreekuur van de oogarts op 19 oktober 2017 met spoed bezocht in verband met visusklachten aan het linkeroog. Er is een vooronderzoek met visusmeting gedaan door de technisch oogheelkundig assistent (TOA). De oogarts zelf heeft vervolgens een anamnese afgenomen en een volledig oogheelkundig onderzoek verricht. Op basis van de onderzoeken waren er geen aanwijzingen voor een arteriële of veneuze pre-occlusie of voor het stellen van de diagnose CRAO en was er geen noodzaak tot het acuut verrichten van internistisch dan wel neurologisch onderzoek, zoals het meten van de bloeddruk. De oogarts heeft intern opdracht gegeven voor nadere onderzoeken binnen een week.

De oogarts heeft zijn bevindingen besproken met klaagster en haar echtgenoot. Hij heeft uitgelegd dat er op dat moment geen duidelijke diagnose was en dat nadere onderzoeken geïndiceerd waren. Hij heeft klaagster en haar echtgenoot duidelijke belinstructies meegegeven en hen dringend geadviseerd om bij toename van de visusklachten of bij nieuwe klachten direct contact op te nemen met de poli oogheelkundige of de spoedeisende hulp. Klaagster en haar echtgenoot hebben op geen enkel moment aangegeven de oogarts niet goed te kunnen verstaan of niet goed te hebben begrepen.

Na het spreekuurbezoek heeft de oogarts de polikliniek verlaten, aangezien hij een OK-programma had. Er is niet met hem gecommuniceerd dat klaagster al die middag de nadere onderzoeken zou ondergaan. De verdere verslechtering van de visus van klaagster is evenmin met hem gecommuniceerd, ook niet na 17.30 uur toen hij de dienstdoend oogarts was. Kennelijk heeft klaagster niet uitdrukkelijk aangegeven dat haar zicht gedurende de dag was verslechterd. Anders zou op dat moment de oogarts zijn geraadpleegd.

Rond middernacht is de oogarts gebeld vanaf de spoedeisende hulp met de mededeling dat klaagster niets zag met het linkeroog en dat haar bloeddruk hoog was. Gezien de ernst van de klachten is de oogarts meteen naar het ziekenhuis gekomen en heeft hij klaagster naar de poli oogheelkunde laten komen. Klaagster heeft hem desgevraagd medegedeeld dat haar visus tussen 19.00 uur en 20.00 uur was veranderd. Om te kunnen beoordelen of behandeling nog mogelijk was, was het voor de oogarts van belang om te weten hoe lang het zicht al slecht was. Omdat het inmiddels vijf uur later was, heeft hij klaagster gevraagd waarom zij niet direct contact heeft opgenomen na het acuut verslechteren van de visus, zoals afgesproken. De oogarts heeft vervolgens direct de benodigde verdere onderzoeken ingezet. Daaruit bleek een Centraal Retina Artery Occlusion (CRAO), zijnde een ooginfarct. De oogarts heeft aan klaagster en haar echtgenoot uitgelegd dat vijf uur na afsluiting van de arterie geen effectieve behandeling mogelijk is en helaas het zicht niet zou herstellen. Hij heeft uitgebreide uitleg gegeven over de diagnose. Ook tijdens dit gesprek heeft de oogarts niet de indruk gekregen dat zijn verhaal niet begrijpelijk was.

Gezien de hypertensie moest klaagster in het ziekenhuis worden opgenomen. De volgende dag heeft de oogarts haar nogmaals gezien.

De oogarts betreurt de negatieve ervaring van klaagster en haar echtgenoot wat betreft de communicatie.

De kernvraag in de kwestie van klaagster is of de blindheid gezien de onderliggende aandoening, een CRAO, te voorkomen was geweest. Evenals de medisch adviseur van de advocaat van klaagster is het ziekenhuis tot de conclusie gekomen dat de gang van zaken – die uitgebreid is onderzocht – niet heeft geleid tot extra schade. Er bestaat geen effectieve behandeling voor een CRAO. Als de diagnose eerder zou zijn gesteld, dan was de uitkomst dus hoogstwaarschijnlijk niet anders geweest. Er is geen oorzakelijk verband tussen een acuut hoge bloeddruk en een CRAO. Het ontdekken van de hoge bloeddruk zou dus geen consequenties hebben gehad voor de ernstige arteriële vaatafsluiting.
Hierbij merkt het ziekenhuis op dat de blindheid aan het oog door hem uiterst wordt betreurd. Ook het ziekenhuis had graag gezien dat klaagster hiermee niet zou zijn geconfronteerd.

Er zijn meerdere gesprekken met klaagster en haar echtgenoot gevoerd. In het claimtraject heeft het ziekenhuis de gang van zaken met klaagster besproken en toegelicht wat aansprakelijkheid is. Tevens heeft het ziekenhuis aangegeven dat de interne communicatie in deze kwestie beter had moeten zijn. Daarvoor zijn excuses aangeboden. Uit een oogpunt van coulance heeft het ziekenhuis klaagster een bedrag van € 1.500,– aangeboden, maar dit bedrag heeft klaagster niet aanvaard.

Het ziekenhuis is van mening dat de oogarts geen verwijt kan worden gemaakt en dat er geen reden is om zijn handelen als onzorgvuldig te bestempelen.

Het ziekenhuis verzoekt de commissie de klacht van klaagster ongegrond te verklaren.

Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het door partijen over en weer gestelde overweegt de commissie het volgende.

De overeenkomst die klaagster en het ziekenhuis met elkaar hebben gesloten, kan worden aangemerkt als een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446, zoals opgenomen in boek 7, titel 7, afdeling 5, van het Burgerlijk Wetboek (BW).

Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet het ziekenhuis bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat het ziekenhuis die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.

Voor aansprakelijkheid van het ziekenhuis is vereist dat voldoende aannemelijk is dat het ziekenhuis, dan wel ieder die werd ingeschakeld bij de uitvoering van de voor het ziekenhuis uit de geneeskundige behandelingsovereenkomst voortvloeiende verplichting, is tekortgeschoten in de uitvoering van die verplichting. De tekortkoming moet aan het ziekenhuis kunnen worden verweten (toerekenbare tekortkoming) en klaagster moet daarvan nadeel hebben ondervonden.

Ter beoordeling van de commissie staat dan ook of de oogarts al dan niet de zorg heeft betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Daarbij dient wel het volgende in aanmerking te worden genomen. De verplichting die voor een hulpverlener (in dit geval: de oogarts) voortvloeit uit een geneeskundige behandelingsovereenkomst, wordt – tenzij partijen uitdrukkelijk anders zijn overeengekomen, hetgeen in dit geval gesteld noch gebleken is – niet aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de hulpverlener moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de hulpverlener zich verbindt zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen.

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting staat vast dat klaagster op 19 oktober 2017 aan het einde van de ochtend door de oogarts is gezien in verband met vermindering van het zicht in het linkeroog. Vast staat voorts dat aan het einde van de middag diverse onderzoeken hebben plaatsgevonden, waarna klaagster om ongeveer 18.00 uur weer naar huis is gegaan. In de loop van de avond is het zicht van klaagster in haar linkeroog nog verder verslechterd en uiteindelijk verdwenen. Achteraf is geconstateerd dat bij klaagster sprake is geweest van een CRAO.

De commissie constateert dat de kern van de klacht van klaagster is dat de onderzoeken en foto’s aan het einde van de middag direct hadden moeten worden beoordeeld door de oogarts, zodat nog eventuele interventie had kunnen plaatsvinden.

Het ziekenhuis heeft als verweer gevoerd dat de TOA die de onderzoeken verricht, niet de diagnose stelt, maar dat deze in bijzondere situaties altijd wel de oogarts raadpleegt. In de situatie van klaagster heeft de betrokken TOA op grond van zijn of haar bevindingen, kennelijk geen reden gezien om direct na de onderzoeken bij de oogarts aan de bel te trekken.

De commissie overweegt dat deze conclusie van de TOA overeen lijkt te komen met het eigen verhaal van klaagster dat zij pas in de loop van de avond, tussen 19.00 uur en 20.00 uur, heel slecht is gaan zien, hetgeen tegen 23.00 uur heeft geleid tot een bezoek aan de spoedeisende hulp en vervolgens aan de poli oogheelkunde alwaar hoge bloeddruk respectievelijk afsluiting is vastgesteld.

Dat de onderzoeken – waarvan de oogarts had aangegeven dat deze binnen een week dienden plaats te vinden – nog diezelfde middag konden worden verricht, betekent niet dat deze ook met spoed beoordeeld moesten worden. De commissie merkt verder nog op dat de onderzoeken – meer specifiek de foto’s – op zichzelf naar haar oordeel geen aanleiding hadden hoeven geven voor acute interventie.

Klaagster verwijt de oogarts ook dat hij in de ochtend haar bloeddruk niet heeft gemeten. Gelet op de oorzaak van de CRAO, te weten: hypertensie, had dit naar haar mening wel gemoeten. Het ziekenhuis heeft het verwijt van klaagster gemotiveerd weersproken.
De commissie is met het ziekenhuis van oordeel dat het zeer ongebruikelijk is dat op de oogpoli een bloeddrukmeting wordt uitgevoerd. Gelet op de klachten van klaagster op dat moment was er naar het oordeel van de commissie geen sprake van bijzondere omstandigheden die het meten van haar bloeddruk noodzakelijk maakten. De commissie acht door het ziekenhuis overigens voldoende aannemelijk gemaakt dat er wel een bloeddrukmeter op de oogpoli aanwezig is.

Voorts klaagt klaagster over de communicatie; zij stelt dat de oogarts slecht is te verstaan door zijn Poolse accent. De commissie is niet bij de contacten tussen de oogarts en klaagster aanwezig geweest, zodat het lastig is om over dit klachtonderdeel te oordelen. De commissie heeft tijdens de zitting echter wel kunnen vaststellen dat de oogarts inderdaad een accent heeft en dat hij daarnaast snel praat en veel medische termen gebruikt, hetgeen mogelijk tot verwarring bij klaagster heeft geleid. Het zou daarom raadzaam zijn geweest om klaagster te vragen of zij het had begrepen. In algemene zin zou de oogarts wellicht na afloop van ieder gesprek een korte evaluatie kunnen laten plaatsvinden, om de kans op miscommunicatie zo klein mogelijk te houden. Een en ander is echter onvoldoende voor de conclusie dat de oogarts niet de zorg heeft betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.

Uit het voorgaande volgt dat het ziekenhuis naar het oordeel van de commissie niet tekort is geschoten in de uitvoering van de behandelingsovereenkomst. De klacht van klaagster zal daarom ongegrond worden verklaard en het door haar verzochte zal worden afgewezen.

De commissie merkt hierbij nog op dat het ziekenhuis ter zitting heeft verklaard dat het door haar voorafgaand aan deze procedure gedane coulance-aanbod nog steeds staat. Voor zover de commissie begrijpt, staat het klaagster vrij om daarvan alsnog gebruik te maken.

Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.

Derhalve beslist de commissie als volgt.

Beslissing
De commissie verklaart de klacht van klaagster ongegrond en wijst het door haar verzochte af.

Aldus beslist op 6 juni 2019 door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit mevrouw mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, de heer dr. H. Brink en de heer J. Donga, leden, waarbij mevrouw mr. drs. I.M. van Trier als plaatsvervangend secretaris fungeerde.