Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg
Categorie: Schadevergoeding product/dienst
Jaartal: 2021
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: Ongegrond
Referentiecode:
92416/118180
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De cliënt heeft tijdens zijn opname bij de zorgaanbieder, een privacygevoelige gebeurtenis uit zijn verleden, aan één behandelaar en een arts verteld. Omdat deze gebeurtenis niet als oorzaak van de problemen van de cliënt werd gezien, was er geen reden om dit met meer mensen te delen. Tegen het einde van de behandeling kwam de cliënt erachter dat dit verhaal toch gedeeld is met alle leden uit het multidisciplinaire team. De zorgaanbieder heeft geen verantwoordelijkheid hiervoor genomen en er is maar één gesprek hierover geweest met de cliënt. De cliënt eist een schadevergoeding. Volgens de zorgaanbieder zijn de klachten van de cliënt al gegrond verklaard, door de klachtencommissie van de zorgaanbieder, maar is er geen grond voor schadevergoeding. De commissie oordeelt dat het feit dat de klachten gegrond zijn verklaard door de klachtencommissie van de zorgaanbieder, niet betekent dat er direct reden is voor een schadevergoeding. Volgens de commissie heeft de cliënt niet goed aangetoond dat de gestelde schade het gevolg is van tekortkomingen van de zorgaanbieder en dat de klachtonderdelen die gegrond zijn verklaard, niet zodanig zijn dat een schadevergoeding terecht is. De klacht is ongegrond.
Volledige uitspraak
In het geschil tussen
[Cliënt], wonende te [woonplaats]en
Stichting Altrecht, gevestigd te Utrecht
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 23 november 2021 te Groningen. Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen. Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht.
De cliënt werd ter zitting bijgestaan door [naam] (psychiater).
Ter zitting werd de zorgaanbieder vertegenwoordigd door [naam] (psycholoog), [naam] (psychiater) en [naam] (advocaat).
Onderwerp van het geschil
De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder.
Het geschil betreft het delen van een privacygevoelig incident waarover de cliënt heeft gesproken, binnen het multidisciplinaire team van de zorgaanbieder en de manier waarop de zorgaanbieder daarmee is omgegaan gedurende en na afloop van de behandeling.
Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Cliënt is bij de zorgaanbieder opgenomen geweest van 27 mei 2018 t/m 28 september 2018. De cliënt heeft zijn regiebehandelaar op 12 juli 2018 een verhaal verteld over een privacygevoelige gebeurtenis uit zijn verleden. Deze gebeurtenis is ook gedeeld met de arts. Vlak voor het einde van zijn behandeling kwam de cliënt erachter dat zijn verhaal was gedeeld met leden uit het gehele multidisciplinaire team. De cliënt vindt het niet kunnen dat dit binnen het team besproken is, zonder dat hij daarvan op de hoogte was. Hij beschouwt dit als geroddel. Gedurende de opname heeft het hele team bij hem de indruk gewekt dat zij hier niet van op de hoogte waren door aan te geven dat hij het pas moest vertellen als hij dat zelf wilde. Dit vindt cliënt nalatig. Doordat anderen van deze gebeurtenis afwisten maar deden alsof ze van niets wisten, is twijfelachtig of er is voldaan aan de inspanningsverplichting. Op 10 augustus 2018 heeft de cliënt in een gesprek expliciet benoemd dat hij niet wilde dat anderen op de hoogte zouden komen van deze gebeurtenis.
Nadat de cliënt dit privacygevoelige verhaal aan zijn regiebehandelaar heeft verteld, is dit nog bij de arts neergelegd maar zij hebben hier nooit iets mee gedaan. Zij zagen dit namelijk niet als oorzaak van zijn problemen. Des te opmerkelijker vindt de cliënt het dat dit verhaal wel binnen het team is gedeeld, terwijl het niet behandeld kon worden. Alleen het gevolg maar niet de oorzaak van zijn problemen is aangepakt.
Toen de zorgaanbieder erachter kwam dat cliënt niet wist dat zijn verhaal was gedeeld binnen het team maar dit toch had gehoord, en hoeveel impact dit op hem had, is de zorgaanbieder weggelopen voor zijn verantwoordelijkheid. De cliënt heeft hierover slechts één gesprek met de zorgaanbieder gehad en hij heeft niemand van de afdeling hier meer over gesproken.
De cliënt verzoekt om een schadevergoeding van € 25.000,–. Er is sprake van emotionele/psychische schade. Deze periode heeft, nu drie jaar later, nog steeds erg veel impact op cliënt en hij ligt hier ’s nachts vaak van wakker. Daarnaast heeft hij na een halfjaar moeten stoppen met zijn studie omdat hij niet meer aan het studeren toekwam als gevolg van de vele gedachtes en herbelevingen van zijn behandeling bij de zorgaanbieder.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De klachtencommissie van de zorgaanbieder heeft het grootste deel van de klachten die cliënt bij de zorgaanbieder had ingediend gegrond verklaard. Diezelfde klachten heeft de cliënt nu bij de geschillencommissie ingediend tezamen met een vordering voor schadevergoeding. Ondanks dat het grootste deel van de klachten van de cliënt gegrond zijn, bestaat er volgens de zorgaanbieder geen recht op schadevergoeding. Voor schadevergoeding is vereist dat er sprake is van een toerekenbare tekortkoming in het nakomen van de behandelovereenkomst. Kijkend naar de hulpvraag van de cliënt en de evaluaties die de cliënt en het team hebben uitgevoerd, blijkt dat de cliënt pas na afloop van de klinische behandeling toenemend ontevreden werd over de behandeling, nadat hij zich realiseerde dat er gevoelige informatie over hem was gedeeld binnen het behandelteam. Hoewel de zorgaanbieder betreurt dat de cliënt achteraf ontevreden is over de behandeling, is de door hem gestelde schade en het causaal verband met de tekortkoming onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
De klachtencommissie van de zorgaanbieder heeft het grootste deel van de klachtonderdelen gegrond verklaard en de Raad van Bestuur van de zorgaanbieder heeft dit advies overgenomen. De cliënt heeft diezelfde klachtonderdelen bij de commissie ingediend. Zoals de commissie ter zitting heeft uitgelegd bestaat er ten aanzien van die gegronde klachtonderdelen geen geschil meer tussen de cliënt en de zorgaanbieder en zal de commissie die klachtonderdelen dan ook niet meer inhoudelijk beoordelen. De uitspraak van de commissie richt zich daarom slechts op het klachtonderdeel dat ongegrond is verklaard en op het verzoek om schadevergoeding van de cliënt.
De overeenkomst die de cliënt en de zorgaanbieder met elkaar hebben gesloten, betreft een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond van de zorgovereenkomst die cliënt met de zorgaanbieder is aangegaan, moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
Het door de klachtencommissie deels ongegrond verklaarde klachtonderdeel luidde als volgt: “Klager heeft een zeer privacygevoelig verhaal verteld in zijn gesprek met de psycholoog (regiebehandelaar) en de arts, maar daar hebben ze nooit iets mee gedaan.” De klachtencommissie heeft hieromtrent geoordeeld dat de behandeling van cliënt tot en met het gesprek op 12 juli 2018 door behandelaren/het team zorgvuldig is geweest en dat de behandeling conform de professionele standaard is uitgevoerd. De klachtencommissie heeft de klacht ten aanzien van de periode voorafgaand aan 12 juli 2018 daarom ongegrond verklaard. De cliënt is het daar niet mee eens. Hierover heeft de cliënt in de toelichting op zijn klacht het volgende opgemerkt: “De klachtencommissie maakt een onderscheid van 2 periodes. Tot 12 juli 2018 is de behandeling beoordeeld als professioneel en zorgvuldig. De eerste afspraak die ik tijdens de behandeling met de regiebehandelaar heb gehad was op 12 juli. Dit was ook het moment dat ik de ruwe versie van mijn verhaal heb gedeeld. Het feit dat er geen afspraken waren ingepland maakt dat het als goed en professioneel wordt beoordeeld. Dit vanuit het kader: ‘’Als we niks hebben gedaan, dan hebben we ook niks fout gedaan’’. Als we de eerste afspraak hadden op 12 juni 2018, dan was dit de datum waarop het mis was gegaan.” De commissie heeft de cliënt daarom nadrukkelijk op de zitting gevraagd in hoeverre de zorgaanbieder vóór 12 juli 2018 onzorgvuldig heeft gehandeld ten aanzien van het privacygevoelige verhaal van de cliënt, aangezien de zorgaanbieder op dat moment nog niet op de hoogte was van dat verhaal. Hierop heeft de cliënt aangegeven dat de klachtencommissie ten onrechte heeft aangenomen dat hij het eens was met het opgestelde behandelplan. De cliënt voelde tijdens de bespreking van het behandelplan geen ruimte om zijn privacygevoelige verhaal te delen vanwege de aanwezigheid van familieleden en had graag gezien dat hij later de mogelijkheid had gekregen om het behandelplan nogmaals te bespreken zonder hun aanwezigheid. De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder in de periode vóór 12 juli 2018 niet onzorgvuldig heeft gehandeld ten aanzien van het privacygevoelige verhaal van de cliënt, aangezien de cliënt de zorgaanbieder toen nog niet op de hoogte had gebracht van dat verhaal. Zolang de zorgaanbieder daar niet van op de hoogte is, kan de zorgaanbieder daar ook nog geen rekening mee houden en kan de zorgaanbieder dus ook niet worden verweten dat ‘daar nooit iets mee gedaan is’, zoals de cliënt stelt. Bovendien is het de zorgaanbieder niet aan te rekenen dat er geen nieuwe bespreking van het behandelplan heeft plaatsgevonden. Zolang de cliënt niet aangeeft dat hij het niet eens is met het behandelplan, heeft de zorgaanbieder ook geen reden om aan te nemen dat de cliënt het daar niet mee eens is en om een nieuwe bespreking in te plannen. Dit klemt temeer nu de cliënt zelf op geen enkel moment direct na het bespreken van het behandelplan het initiatief heeft genomen om zijn behandelplan nogmaals te bespreken in afwezigheid van zijn familie. De commissie verklaart dit klachtonderdeel dan ook ongegrond.
Wat betreft het verzoek om materiele en immateriële schadevergoeding overweegt de commissie als volgt. Het feit dat de zorgaanbieder de overige klachtonderdelen gegrond heeft verklaard, betekent niet dat daarmee direct een grondslag voor schadevergoeding bestaat. Voor het toekennen van schadevergoeding moet er sprake zijn van aansprakelijkheid van de zorgaanbieder. Voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder is vereist dat voldoende aannemelijk is dat de zorgaanbieder is tekortgeschoten in de uitvoering van diens zorgplicht. De tekortkoming moet de zorgaanbieder kunnen worden verweten (toerekenbare tekortkoming) en een cliënt moet daarvan nadeel hebben ondervonden.
De cliënt heeft materiele schadevergoeding verzocht voor de studievertraging die hij heeft opgelopen. De commissie is van oordeel dat deze schade onvoldoende is onderbouwd. Zo is niet aangetoond dat er daadwerkelijk sprake is geweest van studievertraging en ook niet welke kosten cliënt daarvoor heeft gemaakt. Daarnaast heeft de cliënt niet aangetoond dat er sprake is van een causaal verband tussen de gestelde tekortkomingen van de zorgaanbieder en de opgelopen studievertraging. Het verzoek om materiele schadevergoeding wijst de commissie dan ook af.
De cliënt heeft immateriële schadevergoeding verzocht vanwege de emotionele/psychische schade die hij heeft opgelopen als gevolg van het handelen van de zorgaanbieder. De commissie heeft geconstateerd dat de cliënt van mening is dat de oorzaak hiervan met name is gelegen in het delen van zijn privacygevoelige verhaal. De cliënt heeft aangegeven dat de zorgaanbieder een ‘spel’ heeft gemaakt van zijn privacygevoelige gebeurtenis doordat het hele team deed alsof ze niet op de hoogte waren van die gebeurtenis terwijl achteraf bleek dat het wel was gedeeld. Dit heeft betrekking op het klachtonderdeel dat de behandelaren niet voldoende duidelijk zouden hebben gemaakt dat de inhoud van de gesprekken met leden van het team gedeeld zouden worden binnen het gehele multidisciplinaire team. De commissie is van oordeel dat er ten aanzien van dat klachtonderdeel geen plaats is voor immateriële schadevergoeding. In de ogen van de commissie had de cliënt ervan uit moeten én mogen gaan dat bij een klinische opname, waar behandeling plaatsvindt door een multidisciplinair team, de gesprekken die worden gevoerd met één van de leden van dat team, met andere leden worden gedeeld in het kader van nadere/juiste diagnosestelling en de daaruit voortvloeiende behandeling. Dat de betreffende behandelaar van mening was dat het privacygevoelige verhaal niet de oorzaak was voor de klachten van de cliënt, speelt hierbij geen rol. Indien dergelijke gesprekken niet binnen een multidisciplinair team worden gedeeld, dan zouden er zelfs twijfels kunnen bestaan over de professionaliteit van het team. Dat de cliënt dit daarentegen ervaart als een ‘spel’ dat met hem zou zijn gespeeld is zeer vervelend, maar de commissie ziet geen ruimte voor toewijzing van enige financiële vergoeding daartoe.
Wat betreft de overige gegronde klachtonderdelen is de commissie van oordeel dat niet is aangetoond dat de gestelde immateriële schade het rechtstreekse gevolg is geweest van de tekortkomingen van de zorgaanbieder (causaal verband) dan wel dat datgene dat gegrond is verklaard niet van zodanige aard is dat dat een immateriële schadevergoeding rechtvaardigt. Het verzoek om immateriële schadevergoeding wijst de commissie dan ook af.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is en dat het verzoek om schadevergoeding dient te worden afgewezen.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
Het door de cliënt verlangde wordt afgewezen.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer drs. D.C. Bouman (klinisch psycholoog), de heer mr. P.O.H. Gevaerts, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. N. Sewradj, secretaris, op 23 november 2021.