Handelwijze hulpverleners op goede gronden gebaseerd

De Geschillencommissie




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: bejegening / Schadevergoeding    Jaartal: 2024
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: Ongegrond   Referentiecode: 249370/254557

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

Cliënt heeft zich erover beklaagd dat hij zich bij zijn behandeling in het ziekenhuis mishandeld, gediscrimineerd en verwaarloosd heeft gevoeld en dat het ziekenhuis geen adequate medische zorg en nazorg heeft geboden. Cliënt eist een schadevergoeding van € 24.723,– als compensatie voor de morele, psychologische, sociale en fysieke schade, de studievertraging, de verwarring, het verdriet en de pijn die hij daarvan heeft. Het ziekenhuis heeft de klacht gemotiveerd bestreden op basis van het medisch dossier. Cliënt heeft geen feiten of omstandigheden gesteld, waaruit afgeleid zou kunnen worden dat de desbetreffende vermeldingen in het medisch dossier onjuist zijn. De commissie heeft de klacht van cliënt ongegrond verklaard en zijn verzoek om schadevergoeding afgewezen.

De uitspraak

In het geschil tussen

de heer [naam], wonende te [plaatsnaam] (hierna te noemen: de cliënt)

en

Stichting Maasstad Ziekenhuis, gevestigd te Rotterdam
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Samenvatting
Cliënt heeft zich erover beklaagd dat hij zich bij zijn behandeling in het ziekenhuis mishandeld, gediscrimineerd en verwaarloosd heeft gevoeld en dat het ziekenhuis geen adequate medische zorg en nazorg heeft geboden. Cliënt eist een schadevergoeding van € 24.723,– als compensatie voor de morele, psychologische, sociale en fysieke schade, de studievertraging, de verwarring, het verdriet en de pijn die hij daarvan heeft. Het ziekenhuis heeft de klacht gemotiveerd bestreden op basis van het medisch dossier. Cliënt heeft geen feiten of omstandigheden gesteld, waaruit afgeleid zou kunnen worden dat de desbetreffende vermeldingen in het medisch dossier onjuist zijn. De commissie heeft de klacht van cliënt ongegrond verklaard en zijn verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.

Beide partijen hebben hun standpunt toegelicht.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 7 juni 2024 te Utrecht.

De commissie heeft het volgende overwogen.

Beoordeling
De commissie heeft op grond van de door partijen overgelegde stukken en van wat zij tijdens de mondelinge behandeling naar voren hebben gebracht, het volgende overwogen.

Standpunt van cliënt:
Cliënt heeft zijn klacht in het vragenformulier slechts in algemene bewoordingen omschreven, namelijk dat hij in de afgelopen periode in het ziekenhuis een ernstige situatie heeft ervaren waarbij hij zich mishandeld, gediscrimineerd en verwaarloosd voelde. Daarnaast heeft hij gesteld te hebben ervaren dat het ziekenhuis medische zorg en nazorg niet adequaat heeft geboden. In zijn klachtbrief aan de interne onderzoekscommissie van het ziekenhuis heeft cliënt zijn klacht zowel in de hiervoor genoemde algemene bewoordingen als specifiek omschreven en tegen welke hulpverleners zijn klacht is gericht. De commissie zal in deze procedure uitgaan van de algemene klachtomschrijving én van die specifieke klachtomschrijving.

De orthopedisch chirurg vertelde cliënt dat hij niet begreep waarom cliënt naar hem was verwezen. Deze arts deelde cliënt mee dat hij cliënt alleen kon helpen als er sprake is van een fractuur van het skelet. Cliënt lijdt aan fibromyalgie en aan vermoeidheid en heeft chronische pijn. De arts heeft verzuimd onderzoek te doen naar andere ziekten die deze aandoeningen zouden kunnen hebben veroorzaakt, zoals de botpijn waarvan cliënt last had.

De klinisch psycholoog heeft de afspraken met cliënt plotseling beëindigd zonder cliënt daarover uitleg te hebben gegeven of een alternatief plan aan te bieden.

De internist-nefroloog keek cliënt superieur aan, wilde niet naar hem luisteren en hem aanraken. Een paar dagen nadat cliënt deze arts had bezocht, werd bij cliënt prostatitis vastgesteld. Cliënt wilde met de arts praten over de aanwijzingen daarvan, maar de arts had de deuren voor het gezicht van cliënt stevig dichtgetrokken.

De internist wekte opzettelijk de woede van cliënt op en liet cliënt vertrekken alsof hij hem uit het ziekenhuis had weggestuurd. Deze arts gebruikte grove woorden en herhaalde sommige zinnen tientallen keren alsof cliënt dom was of het niet begreep. De arts stapte af van het belangrijkste onderwerp voor de situatie van cliënt, namelijk het nadenken over de noodzakelijke medische tests om de onderliggende oorzaken van de gezondheidsproblemen van cliënt vast te stellen, zodat hij een goed en effectief behandelplan kon ontwikkelen.

Cliënt stelt dat zijn relatie met iedereen is beschadigd door het ziekenhuis. Hij eist compensatie voor de morele, psychologische, sociale en fysieke schade, de studievertraging, de verwarring, het verdriet en de pijn die cliënt daarvan heeft. Cliënt moet namelijk in meerdere plaatsen verschillende onderzoeken ondergaan en trajecten doorlopen om zijn trauma’s te behandelen. Dat kost veel energie en geld en belast cliënt ernstig. Voor een en ander verlangt cliënt een schadevergoeding van € 24.723,–.

Standpunt van het ziekenhuis:
Cliënt is sinds juli 2021 onder behandeling (geweest) bij een veelheid aan specialismen in het ziekenhuis. Ondanks alle onderzoeken en behandelingen hebben de inspanningen van de betrokken hulpverleners niet tot een substantiële verlichting van zijn symptomen geleid. Cliënt was ontevreden over de bejegening van verscheidene van die hulpverleners.

Het ziekenhuis betwist de klacht van cliënt en baseert zich daarbij op de reacties van de betrokken hulpverleners en op wat in het medisch dossier van cliënt is vermeld.

De orthopedisch chirurg heeft cliënt op 16 mei 2022 op de polikliniek gezien nadat hij door de huisarts was verwezen naar de polikliniek orthopedie van het ziekenhuis in verband met “continue pijn bekken en bovenbeen met name bij bewegen, maar ook in rust”. De orthopedisch chirurg heeft een uitgebreide anamnese afgenomen, cliënt lichamelijk onderzocht en aanvullend onderzoek laten verrichten in vorm van een röntgenfoto van het bekken. Op die foto werd geen artrose van het heupgewricht of andere afwijkingen gezien. Deze arts heeft in het medisch dossier van cliënt vermeld dat er sprake was van bekkenpijn e.c.i. (= door onbekende oorzaak). Daarna is er een MRI-scan gemaakt voor nader onderzoek en deze is op 19 juli 2022 met cliënt besproken. De MRI-scan laat een spoor van vocht rondom de linker heup zien, maar verdere afwijkingen werden niet waargenomen. Daarmee heeft deze arts geconcludeerd dat er geen orthopedische verklaringen waren voor de pijnklachten van cliënt. Vervolgens heeft de arts dit besproken met cliënt en hem uitgelegd dat er geen orthopedische behandelopties zijn voor zijn pijnklachten. Cliënt en de arts hebben gesproken over een aanstaande afspraak bij de neuroloog en de overwegingen een consult bij de pijnpoli aan te vragen. Gelet op het voorgaande kan volgens het ziekenhuis niet de indruk ontstaan dat de arts niet zorgvuldig heeft gehandeld.

De klinisch psycholoog heeft cliënt op verwijzing door de neuroloog voor het eerst op 10 juni 2022 op de polikliniek medische psychologie van het ziekenhuis gezien. Er heeft toen een intake plaatsgevonden, waarna er meerderere consulten en contactmomenten zijn geweest. Duidelijk was toen al dat de behandeling kortdurend zou zijn en zou bestaan uit vijf gesprekken. Cliënt was op dat moment al onder behandeling van een psychiater bij GGMD en kreeg via de huisarts begeleiding van een praktijkondersteuner huisartsenzorg GGZ. Omdat de behandeling kortdurend zou zijn en de problematiek vroeg om specialistische GGZ, heeft de psycholoog op 31 januari 2023 met toestemming van cliënt telefonisch contact gezocht met de behandelend psychiater. Uit het medisch dossier blijkt dat in overleg met cliënt is besloten om de behandeling voort te zetten bij GGMD en dat het traject bij de polikliniek medische psychologie zou worden beëindigd, omdat de zorg in het ziekenhuis wegens de complexe problematiek bij cliënt niet toereikend zou zijn. Er is dan voor het ziekenhuis ook geen aanleiding om te concluderen dat het beëindigen van de behandeling niet in goed overleg met cliënt zou zijn gegaan of dat er sprake zou zijn geweest van onaardig of onvriendelijk gedrag.

De internist-nefroloog heeft cliënt tijdens een consult op 17 maart 2023 gezien. Het is hem toen duidelijk geworden dat cliënt ook onder behandeling was van een internist in het Ikazia Ziekenhuis. Na het consult heeft de internist-nefroloog overleg gevoerd met de internist in het Ikazia Ziekenhuis. Geconcludeerd werd dat het niet wenselijk is dat cliënt onder behandeling is van meerdere specialisten op het hetzelfde vakgebied. Nog dezelfde dag heeft de internist-nefroloog telefonisch contact gehad met cliënt om dit te bespreken en hij heeft cliënt meegedeeld dat als hij in het ziekenhuis behandeld wil worden, de zorg eerst overgedragen moet worden. Volgens de internist-nefroloog was het wenselijk om een multidisciplinair overleg te voeren met de betrokken collega’s van de andere specialismen in het ziekenhuis. Op 20 maart 2023 heeft cliënt tijdens een telefonisch consult meegedeeld een consult in het AMC te hebben gepland. Omdat bleek dat cliënt niet van plan was om alle zorg in het ziekenhuis te plannen, heeft de internist-nefroloog het consult beëindigd.

Uit het medisch dossier blijkt dat de internist-nefroloog tijdens het poliklinisch consult onderzoek heeft gedaan naar de klachten van cliënt. Daarnaast heeft hij overleg gehad met de huisarts over de zorgvraag en uitgebreid overleg met de internist in het Ikazia Ziekenhuis. De arts heeft daarbij vooral oog gehad voor de belangen van cliënt en het waarborgen van de kwaliteit van de zorg. Het handelen van de arts is daarom volgens het ziekenhuis als zorgvuldig te kwalificeren.

De klacht van cliënt over de bejegening door de internist-nefroloog is op geen enkele wijze objectiveerbaar en staat in contrast met de notities in het medisch dossier waaruit blijkt dat de arts juist moeite heeft gedaan om de zorg voor cliënt op een verantwoorde manier te organiseren.

De internist heeft cliënt uitgenodigd voor een poliklinisch consult op 29 maart 2023, nadat hij eerder door de internist-nefroloog was gezien en over het verloop van die consulten had geklaagd. In het medisch dossier staat dat er tijdens het consult bij de internist onder andere gesproken is over het gevoel bij cliënt niet gehoord te worden en dat er vooroordelen zouden meespelen. Tevens heeft de internist in het medisch dossier genoteerd dat cliënt bij meerdere ziekenhuizen onder behandeling was, waaronder het Ikazia Ziekenhuis, Franciscus Gasthuis en Amsterdam UMC. De internist heeft cliënt meegedeeld dat hierdoor een versnippering van zorg ontstaat en dat de kans op miscommunicatie daarmee groter wordt. Uit de uitgebreide verslaglegging blijkt duidelijk dat de internist enerzijds getracht heeft naar de klachten van cliënt te luisteren en anderzijds cliënt heeft willen behoeden voor een discontinuïteit van zorg. Ook heeft de internist tijdens het consult aangegeven dat als cliënt de zorg in het ziekenhuis wil voortzetten, het wenselijk is de klachten van cliënt in een multidisciplinair overleg te bespreken met alle betrokken behandelaren, waaronder de neuroloog, reumatoloog, pijnarts, internist, longarts, uroloog en revalidatiearts. Ook zouden de behandelingen in de andere ziekenhuizen dan officieel overgedragen moeten worden naar het ziekenhuis.

De internist heeft duidelijk getracht cliënt zorgvuldig voor te lichten en hem tevens willen wijzen op de risico’s. Er is hierbij aandacht geweest voor de manier waarop de zorg verder vormgegeven moest worden en hoe de kwaliteit van zorg gewaarborgd kon worden. Er was daarbij geen sprake van een weigering om na te denken over eventueel benodigde onderzoeken en een adequaat behandelplan. De intenties van de internist zijn echter niet als zodanig op cliënt overgekomen. Bovendien is het bewuste consult abrupt beëindigd, nadat cliënt boos de spreekkamer had verlaten.

Het ziekenhuis komt tot de volgende conclusie. Te constateren valt dat cliënt zich in de beschreven periode ernstig onheus bejegend heeft gevoeld en niet die zorg en aandacht heeft gekregen die hij zelf had verwacht. Echter, gezien alle gemaakte afspraken, onderzoeken, consulten, telefonische intercollegiale overleggen en ingezette behandelingen kan niet worden geconstateerd dat er sprake is geweest van enige vorm van inadequate (na)zorg. Uit geen enkele reactie van de betrokken hulpverleners noch uit het medisch dossier van cliënt is gebleken dat er sprake is geweest van mishandeling, discriminatie of verwaarlozing.

Het ziekenhuis is van mening dat de betrokken hulpverleners zorgvuldig en adequaat hebben gehandeld. Er is geen sprake geweest van onzorgvuldig handelen, tekortschietende zorg en onheuse bejegening. De hulpverleners hebben gehandeld zoals een goed hulpverlener betaamt, daarbij handelend in overeenstemming met de op hen rustende verantwoordelijkheid en conform de geldende professionele standaard. Het ziekenhuis wijst aansprakelijkheid voor de door cliënt gestelde schade af.

Opvatting van de commissie:
De commissie stelt vast dat de standpunten van partijen over de wijze waarop cliënt in het ziekenhuis is behandeld, uiteenlopen. De commissie kan zich niet aan de indruk onttrekken dat cliënt van zijn behandeling in het ziekenhuis bepaalde verwachtingen heeft gehad die niet zijn uitgekomen.

Het standpunt van cliënt is slechts gebaseerd op zijn subjectieve beleving en appreciatie, maar niet op objectieve feiten. In redelijkheid kan cliënt de betrokken hulpverleners van het ziekenhuis van die subjectieve beleving en appreciatie geen verwijt maken. Te meer niet nu het ziekenhuis zijn standpunt heeft onderbouwd met de verklaring van de betrokken hulpverleners en de van belang zijnde informatie uit het medisch dossier van cliënt.

Wat in het medisch dossier staat vermeld, moet in beginsel voor juist moet worden gehouden, tenzij aannemelijk is dat die vermelding een onjuiste weergave is van wat is gezegd of gedaan. Tot dit oordeel is de commissie niet gekomen omdat het woord van cliënt minder geloof zou verdienen dan dat van het ziekenhuis, maar omdat het medisch dossier van cliënt voor de commissie het enige houvast is in een geval als dit, waarin cliënt en het ziekenhuis elkaar tegenspreken. Nu cliënt geen feiten of omstandigheden heeft gesteld, waaruit afgeleid zou kunnen worden dat de desbetreffende vermeldingen in het medisch dossier onjuist zijn, gaat de commissie uit van de juistheid van de gegevens zoals die uit het medisch dossier van cliënt blijken.

Uit het standpunt van het ziekenhuis blijkt dat de handelwijze van de hulpverleners telkens op goede gronden is gebaseerd en dat er rekening is gehouden met de concrete omstandigheden, waarin cliënt verkeerde, mede gelet op de reden van de diverse verwijzingen. De commissie heeft dan ook geen aanwijzingen dat (de betrokken hulpverleners van) het ziekenhuis bij de behandeling en/of bejegening van cliënt op enigerlei wijze (zijn) is tekort geschoten.

De commissie vindt de klacht van cliënt op grond van de voorgaande overwegingen ongegrond. Het verzoek van cliënt tot vergoeding van de door hem gestelde schade moet daarom worden afgewezen.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie:

‒ verklaart de klacht van cliënt ongegrond.

– wijst het verzoek tot schadevergoeding af.

Aldus beslist op 7 juni 2024 door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit de heer mr. M.M. Verhoeven, voorzitter, mevrouw drs. A.H. Hardy – den Besten en de heer J. Zomerplaag, leden, in aanwezigheid van de heer mr. L.G.H. Cox, secretaris.