Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: (On) zorgvuldigheid
Jaartal: 2021
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: Ongegrond
Referentiecode:
105624/120637
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
Bij de te vroeg geboren dochter van de klaagster is kort na de geboorte een operatie uitgevoerd om een resevoir te plaatsen. Volgens de klaagster is hierbij de drain niet goed geplaatst, maar is dit verzwegen voor de ouders, de huisarts en de kinderarts. Ook is er geweigerd een MRI-scan te maken toen de ouders daar om vroegen en zijn er verslagen verwijderd. Daarnaast is er naar aanleiding van een recente MRI-scan gezegd dat er geen verschil is met jaren geleden, maar is dit volgens de radioloog wel het geval. De dochter lijdt ernstig onder de complicaties en daarom eist de klaagster een schadevergoeding. De zorgaanbieder stelt dat het plaatsen van de eerste drain niet het gewenste effect had, waarna een tweede drain is geplaatst. Een arts-assistent heeft hierbij ten onrechte genoteerd dat de eerste drain fout geplaatst was. De huisarts is hierover geïnformeerd. Er is geen MRI-scan gemaakt omdat de arts dit niet zinvol en wel risicovol vond. De complicaties zijn het gevolg van een eerdere hersenbloeding en niet van de drain. De commissie oordeelt dat de artsen zorgvuldig hebben gehandeld en de complicaties het gevolg zijn van een eerdere hersenbloeding. De klacht is ongegrond.
Volledige uitspraak
In het geschil tussen
[Klaagster], wonende te [woonplaats], moeder/vertegenwoordiger van [naam dochter]en
Stichting Katholieke Universiteit – Radboudumc, gevestigd te Nijmegen
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2021 te Utrecht.
De commissie heeft de behandeling van het geschil op basis van de stukken, zonder mondelinge behandeling, afgedaan.
Onderwerp van het geschil
Klaagster heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder.
Het geschil betreft de kwaliteit van zorg voor de dochter van klaagster. Klaagster stelt dat de dochter letsel in de hersenen heeft opgelopen als gevolg van een door de zorgaanbieder onjuist geplaatst Ommaya reservoir.
Standpunt van klaagster
Voor het standpunt van klaagster verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De dochter is op 2 november 2016 geboren. Zij is opgenomen geweest op de NICU (Neonatale Intensive Care Unit) van het ziekenhuis van de zorgaanbieder.
Klaagster heeft, samengevat, de volgende klachtonderdelen geformuleerd over het handelen van de zorgaanbieder gedurende en na die opname:
1. Op 19 november 2016 is de dochter geopereerd waarbij er een Ommaya reservoir is geplaatst in haar hoofd maar de drain is niet correct geplaatst;
2. De onjuiste plaatsing van de drain is voor de ouders verzwegen;
3. De huisarts en kinderarts zijn niet geïnformeerd over de foutieve plaatsing van de drain;
4. Er is geweigerd een MRI te maken van de hersenen toen de ouders lichamelijke problemen zagen bij de dochter;
5. In het medisch dossier van de dochter zijn verslagen verwijderd die betrekking hebben op de foutieve plaatsing. Het verslag van de OK is door de ouders opgevraagd maar zij hebben dit nooit gekregen;
6. Op 8 mei 2021 is een MRI gemaakt in verband met epileptische aanvallen naar aanleiding waarvan werd gezegd dat er geen verschil te zien was met de beelden van enige jaren geleden. Uit de rapportage van de radioloog blijkt dat er wel een verschil te zien is.
Als gevolg van het handelen van de zorgaanbieder ervaart de dochter veel pijn en moet zij veel medische onderzoeken ondergaan. Op de MRI is een beschadiging van de hersenen te zien. Dit is lange tijd verzwegen door de behandelend artsen waardoor niet de juiste therapie is ingezet.
Klaagster verlangt een vergoeding van € 25.000,– vanwege de lichamelijke schade die de dochter heeft opgelopen en het feit dat zij hier dagelijks onder lijdt.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De dochter is op 2 november 2016 prematuur geboren bij een zwangerschapsduur van 26 weken en zes dagen. Zij maakte een hersenbloeding aan beide zijden door met een veneus infarct. Hierbij ontwikkelde de dochter een levensbedreigend waterhoofd. Om verdere schade van de reeds beschadigde hersenen te voorkomen werd voorgesteld om een Ommaya reservoir te plaatsen zodat het overtollige hersenvocht gedraineerd kon worden. Op 18 november 2016 is door de neurochirurg met de ouders gesproken over het voornemen tot het plaatsen van de drain. De ouders werden daarbij geïnformeerd over de risico’s van de ingreep (een bloeding, een infectie, verstopping van de drain waardoor vervanging noodzakelijk zou zijn). De ouders gingen beiden akkoord met de plaatsing van de drain. Op 19 november 2016 werd de drain aan de rechterzijde onder lokale verdoving door de neurochirurg geplaatst. De volgende dag, op 20 november 2016, werd geconstateerd dat het verkrijgen van het hersenvocht moeizaam verliep. Als mogelijke oorzaak werd gedacht aan een verstopping van de drain of een niet optimale positie vanwege aanwezige stolsels. Op 21 november 2016 werd na het maken van een echo een nieuwe drain geplaatst aan de linkerzijde. Op 23 november 2016 vond er een gesprek plaats met de ouders en werd uitleg gegeven over de noodzaak van de plaatsing van de nieuwe drain. Ook werd gesproken over de op de echo geconstateerde hersenschade als gevolg van het infarct en de te verwachten restverschijnselen, bijvoorbeeld in de motoriek of in de vorm van epilepsie.
Een klein jaar later, op 6 oktober 2017, heeft er een telefoongesprek plaatsgevonden tussen klaagster en één van de artsen vanwege vragen over het door klaagster opgevraagde medisch dossier van de dochter. In het medisch dossier was genoteerd dat er thalamus schade is ontstaan door plaatsing van de eerste drain. Dit was onjuist. De zorgaanbieder heeft geconstateerd dat dit kennelijk foutief door een arts-assistent was opgeschreven en de anderen dit hebben gekopieerd zonder daarover na te denken. Met de ouders was in het gesprek op 23 november 2016 besproken dat bestudering van de echobeelden liet zien dat er geen bloeding of andere schade als gevolg van de drain aan de thalamus rechts was ontstaan. De bloeding bij de thalamus was al aanwezig vóór de plaatsing van de drain.
Klaagster heeft de arts gevraagd om een MRI te maken maar de arts achtte dat niet zinvol omdat daar niet meer op te zien zou zijn dan op de echo die eerder was gemaakt. Daarbij kon de MRI alleen onder volledige narcose worden verricht, wat onnodige risico’s voor de dochter met zich mee zou brengen.
Het is onjuist dat de drain bij de dochter verkeerd is geplaatst. De drain is eerst aan de rechterzijde geplaatst, dat is de zijde die bij voorkeur wordt gekozen omdat dat de niet-dominante hersenhelft is. Omdat het onvoldoende lukte om vocht af te voeren door een verstopping van de drain werd de drain vervolgens aan de linkerzijde geplaatst; dit is met de ouders zo besproken en nimmer verzwegen. Er was geen sprake van een foutieve plaatsing van de drain maar van een disfunctionerende drain. De huisarts is hierover geïnformeerd.
Er zijn geen verslagen uit het medisch dossier verwijderd. Mocht aan klaagster een medisch stuk niet zijn toegestuurd dan berust dat op een vergissing; alle stukken zijn (uiteraard) beschikbaar voor klaagster.
Op 8 mei 2021 is een MRI gemaakt. In het verslag van de MRI heeft de neuroloog genoteerd “iatrogeen effect mogelijk post drain”. Dit vermoeden is echter onjuist; de afwijking die op de MRI te zien is is het gevolg van de hersenbloeding in de eerste levensdagen van de dochter dus vóór de plaatsing van de drain, zoals hiervoor is toegelicht.
De zorgaanbieder is van mening dat de klachten van klaagster ongegrond zijn. De zorgaanbieder heeft naar beste kunnen gehandeld en de behandelingen van de dochter zorgvuldig uitgevoerd.
Beoordeling van het geschil
De commissie dient te beoordelen of de zorgaanbieder zorgvuldig heeft gehandeld voor, tijdens en na de ingreep van 19 november 2016, waarbij bij de dochter een zogeheten Ommaya reservoir is geplaatst.
Bij de beoordeling van deze klacht geldt het volgende beoordelingskader. De overeenkomst die is gesloten tussen de cliënt en de zorgaanbieder is aan te merken als een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Bij de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de hulpverlener – in dit geval de neurochirurg – de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen. Daarbij moet de hulpverlener handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, die voortvloeit uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het BW), die mede bepaald wordt door onder meer de stand en inzichten van de medische wetenschap, richtlijnen en protocollen. Deze zorgplicht houdt in dat de hulpverlener die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
De zorgplicht houdt in beginsel geen resultaatsverplichting in, maar wordt aangemerkt als een inspanningsverplichting. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.
De commissie dient te onderzoeken of de neurochirurg bij de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst in de gegeven omstandigheden al dan niet de hiervoor omschreven zorgplicht heeft nageleefd.
De commissie heeft bij haar beoordeling de door partijen overgelegde stukken betrokken waaronder het medisch dossier van de dochter en de echo- en MRI-beelden.
De commissie heeft het volgende overwogen.
De dochter van klaagster werd op 2 november 2016 prematuur geboren na een zwangerschapsduur van 26 weken en zes dagen. Zij maakte een hersenbloeding en herseninfarct door en ontwikkelde een waterhoofd. De dochter heeft hierdoor schade aan de hersenen opgelopen.
Zonder ingrijpen neemt een waterhoofd, en daarmee de hersenschade, toe. Gekozen kan dan worden voor plaatsing van een Ommaya reservoir of voor het aanleggen van een definitieve drain; onder de huid van het hoofd naar de buik. De laatste mogelijkheid geeft het risico dat wanneer er bloed in het hoofd aanwezig is het inwendige deel van de drain verstopt kan raken door stolsels. De commissie is dan ook van oordeel dat op 19 november 2016 op juiste gronden is gekozen voor het plaatsen van het Ommaya reservoir. Daarbij is gekozen voor het plaatsen van de drain aan de rechterzijde van het hoofd, omdat dit veelal de niet dominante hersenhelft is. Dit is een verdedigbare keuze.
De commissie stelt vast dat de risico’s van de ingreep met de ouders zijn besproken.
De eerst geplaatste drain gaf onvoldoende afloop van hersenvocht waarna een nieuwe drain aan de linkerzijde geplaatst werd. Het laten afvloeien van hersenvocht was vervolgens adequaat. Beide ingrepen vonden onder lokale verdoving plaats.
Dat de drain opnieuw moest worden geplaatst betekent niet dat sprake was van foutief medisch handelen. De verstopping van de eerst aangelegde drain betrof een complicatie die vaker voorkomt. Die specifieke complicatie is met de ouders besproken.
De commissie kan zich goed voorstellen dat bij de ouders vragen zijn gerezen toen zij een jaar later, in oktober 2017, het medisch dossier van de dochter hebben opgevraagd en daarin genoteerd zagen dat er thalamus schade is ontstaan door het plaatsen van de drain.
De commissie kan zich vinden in de verklaring van de zorgaanbieder dat een arts-assistent dit foutief heeft genoteerd. Een groot team van behandelaars heeft zich voor de dochter ingezet. De commissie is ervan overtuigd dat de schade aan de hersenen bestond vóór het plaatsen van de drain zoals hierboven is uiteengezet.
De MRI die op 8 mei 2021 is gemaakt laat uiteraard afwijkingen zien gezien de voorgeschiedenis van de dochter. Deze afwijkingen zijn passend bij een doorgemaakt veneus infarct, een hersenbloeding en de chirurgische behandeling van een (beginnend) waterhoofd. Vergeleken met de echobeelden van vóór de eerste ingreep zijn er geen aanwijzingen van aanvullende schade ontstaan door de operaties.
Dat de zorgaanbieder het verzoek van de ouders om in oktober 2017 een MRI te maken niet heeft ingewilligd acht de commissie verdedigbaar. Het maken van een MRI bij een baby van die leeftijd (nog geen jaar oud) dient onder algehele narcose te worden uitgevoerd, hetgeen voor de dochter geen medische meerwaarde had maar slechts risico’s zou opleveren.
Resumerend is de commissie van oordeel dat de dochter op een zorgvuldige wijze is geholpen door de zorgaanbieder bij de behandeling van het door haar doorgemaakte herseninfarct, de hersenbloeding en het beginnend waterhoofd. Er was sprake van adequate diagnostiek waarna de zorgaanbieder (de neurochirurg) heeft gehandeld zoals van een goed zorgverlener mag worden verwacht. De zorgaanbieder heeft naar beste kunnen gehandeld door de hersenschade, die kort na de geboorte van de dochter was opgetreden, zoveel mogelijk te verlichten en te beperken. Van enig verzwijgen van informatie of foutief informeren van klaagster is de commissie niet gebleken.
De commissie verklaart de klacht van klaagster ongegrond en wijst het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding daarom af.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht van klaagster in alle onderdelen ongegrond;
– wijst af het verzoek tot het bepalen van schadevergoeding;
– wijst af het meer of anders verzochte.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer dr. J.D.M. Metzemaekers en mevrouw mr. I. van den Hoven – van Vogelpoel, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. J.C. Quint, secretaris, op 18 oktober 2021.