Het is niet duidelijk geworden waarom de zorgaanbieder van mening was dat cliënte ontslagen kon worden. Daarom heeft de zorgaanbieder bij het ontslag van klaagster niet voldaan aan haar zorgplicht. Er is geen verband tussen de door cliënte genoemde schade en het handelen van de zorgaanbieder

  • Home >>
  • Geestelijke Gezondheidszorg >>
De Geschillencommissie




Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg    Categorie: (On)Zorgvuldig handelen    Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 112797

De uitspraak:

In het geschil tussen

[Klaagster], wonende te [plaats], en Stichting Rivierduinen, gevestigd te Leiden.

Behandeling van het geschil

Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennis genomen van de overgelegde stukken.

Het geschil is ter zitting behandeld op 29 maart 2018 te Utrecht. Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen. Klaagster heeft aangegeven niet bij de zitting aanwezig te kunnen zijn. Zij heeft haar partner, [naam partner], gemachtigd om namens haar het woord te doen. Namens de zorginstelling zijn verschenen: [naam], psychiater/geneeskundig directeur en [naam], juridisch adviseur. Partijen hebben ter zitting hun standpunten nader toegelicht.

Onderwerp van het geschil

Het onderwerp van het geschil betreft het ontslag van klaagster bij de zorginstelling op 19 mei 2017 na een opname van een week.

Standpunt van klaagster

Voor het standpunt van klaagster verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken. De door klaagster overgelegde stukken dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. In de kern komt het standpunt van klaagster op het volgende neer.

Klaagster is ten onrechte na een opname van een week uit de kliniek ontslagen. Daarnaast had de behandelend arts een nare houding. Tijdens het ontslaggesprek met [naam behandelend arts] hebben klaagster en haar partner duidelijk aangegeven welke klachten klaagster had, hoe zij zich voelde en dat zij absoluut niet in staat was om naar huis te gaan.
Bij aanvang van het gesprek was de toon al gezet doordat [naam behandelend arts] zei: “u gaat hoe dan ook vandaag naar huis”. Het maakte niet uit wat klaagster zei of deed tijdens het gesprek. Het voorstel om in ieder geval het weekend nog te blijven en van daaruit verder te zien, werd door [naam behandelend arts] van tafel geveegd: “dit gaat niet gebeuren op mijn afdeling”. Ook weigerde [naam behandelend arts] om contact op te nemen met de behandelend psychiater van klaagster, [naam behandelend psychiater]. Tijdens het intakegesprek – een week daarvoor – zijn de doelstellingen van de opname besproken: rust, nachtrust en het eetpatroon. Deze doelstellingen waren ten tijde van het ontslaggesprek niet behaald.

[Naam behandelend arts] heeft onzorgvuldig en onjuist gehandeld. Hierdoor heeft hij klaagster ontzettend veel schade toegebracht waar zij nog dagelijks last van heeft. Klaagster kan met haar vaste behandelaars niet praten over de traumatische gebeurtenis omdat het gaat om een collega arts binnen dezelfde instelling. Klaagster wordt gedwongen om andere behandelaars te zoeken waar zij wel vrijuit over alles kan praten.

Ter zitting is namens klaagster verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.
Dat sprake zou zijn van een time-out opname hoorden klaagster en haar partner pas later, niet tijdens het opnamegesprek. Klaagster had verwacht dat, gelet op haar medische geschiedenis, de opname na de eerste week zou worden verlengd. [Naam behandelend arts] heeft tijdens het ontslaggesprek geen enkele toetsing gedaan. De partner van klaagster heeft [naam behandelend arts] gewezen op zijn verantwoordelijkheid als arts omdat hij geen enkele onderbouwing gaf voor het ontslag. Er werd geen antwoord gegeven op vragen van klaagster en haar partner.
Er is tijdens het ontslag gesproken over de klachten die klaagster had. Ze ging kapot aan de slapeloosheid. Klaagster heeft EMDR gehad waardoor zij overdag en ’s nachts herbelevingen kreeg.

Klaagster verlangt € 5.000,– immateriële schadevergoeding en € 3.800,– vergoeding van schade doordat de partner van klaagster vrije dagen (15x) heeft moeten opnemen om voor klaagster te zorgen en haar veiligheid proberen te waarborgen.

Standpunt van de zorginstelling

Voor het standpunt van de zorginstelling verwijst de commissie naar het verweer van de zorginstelling d.d. 28 november 2017. In de kern komt het verweer van de zorginstelling op het volgende neer.

De opname van klaagster betrof een zogenaamde time-out opname. Dit betreft een in tijd beperkte opname, waarbij voorafgaand aan de opname duidelijkheid bestaat over de einddatum, de zogeheten time-out, hetgeen een vaak gebruikte en effectieve interventie is in de GGZ. Voor het goed uitvoeren van een time-out opname is het van belang dat vooraf aan de opname duidelijkheid bestaat over de duur van de opname en het (beperkte) behandeldoel. In het geval van klaagster betrof het doel in verband met haar problematiek en haar persoonlijkheidskenmerken het bieden van structuur, verbetering van de (nacht)rust en het eetpatroon. In dergelijke gevallen voldoet een opname van zeven dagen aan de huidige professionele standaard.

Binnen het opnamegesprek, maar ook in de voorafgaande gesprekken met haar ambulante behandelaren van het FACT-team waar klaagster sinds 2 jaar in behandeling is, is met klaagster besproken dat de opname (maximaal) zeven dagen zou duren en klaagster is hiermee akkoord gegaan.
Dat is later herhaald in het contact dat de ambulante SV, [naam verpleegkundige], op 16 mei 2017 met klaagster had en diezelfde dag met haar partner telefonisch heeft gehad. Hierbij is begrip getoond voor de moeite die klaagster had met de termijn van de opname en zijn alternatieve mogelijkheden, zoals Acute Dagbehandeling in aansluiting op de opname besproken, naast de intensieve ambulante behandeling vanuit het FACT-team. Dit wees klaagster af. Hierop is klaagster gememoreerd dat haar vooraf aan de opname is verteld dat de opname een week zou duren en dat de instemming van klaagster met de opname ook instemming betekende met de voorwaarden ervan.

Gedurende het ontslaggesprek is met klaagster besproken dat bij een dergelijke time-out opname de regie en de behandelverantwoordelijkheid na ontslag weer bij de ambulante behandelaar ligt. Hospitalisatie en afhankelijkheid van steun van de afdeling en zorgprofessionals zijn een bekend risico bij patiënten met dezelfde of vergelijkbare klachten als klaagster.

[Naam behandelend arts] heeft tijdens het ontslaggesprek getoetst of het verantwoord was klaagster naar huis te laten gaan. Naar aanleiding van deze toetsing is de conclusie getrokken dat er geen sprake was van een dusdanig ernstige mate van suïcidaliteit dat het onverantwoord was klaagster naar huis te laten gaan. [Naam behandelend arts] heeft direct na het beëindigen van het ontslaggesprek contact gezocht met [naam behandelend psychiater]. De ambulant behandelaren zijn door [naam behandelend arts] verzocht om diezelfde dag met klaagster contact op te nemen.

Met betrekking tot de ervaren knelpunten in de communicatie tussen klaagster en [naam behandelend arts] stelt de zorginstelling vast dat de beleving hiervan zeer verschillend is. De klachtencommissie acht het op grond van hetgeen vanuit dossier en waarneming ter zitting is gebleken waarschijnlijk dat de relatie tussen [naam behandelend arts] en klaagster, haar partner en broer negatief is beïnvloed door een dreigende en eisende houding van de partner van klaagster, waardoor het aannemelijk zou zijn dat het door de ontstane situatie lastig was voor [naam behandelend arts] om een constructief gesprek te voeren met klaagster.

De zorginstelling betreurt het dat klaagster de opname en de contact met [naam behandelend arts] zo negatief heeft ervaren.

Klaagster stelt dat hetgeen zij ervaren heeft rond haar opname heeft geleid tot schade doordat haar familie en vrienden voor haar moeten zorgen en voor haar veiligheid moeten waken. Klaagster is reeds sinds 2000 onder behandeling bij de zorginstelling en haar rechtsvoorgangers. Er is sprake van complexe problematiek waar jarenlang op intensieve wijze is getracht te komen tot zo goed mogelijke behandeling en herstel. Het is de zorginstelling duidelijk dat klaagster grote lijdensdruk ervaart, dit is echter al vele jaren zo en dat is geenszins alleen toe te rekenen aan hetgeen zij in haar klacht aan de commissie voorlegt.

De zorginstelling aanvaart geen enkele aansprakelijkheid en gaat er van uit dat er geen aanleiding is om klaagster enige schadevergoeding toe te kennen, nu hiervoor geen onderbouwing is.

Ter zitting heeft de zorginstelling verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.
Bij de problematiek als bij klaagster gaat de voorkeur uit naar ambulante behandeling.
Een opname kan wel, maar dan in de vorm van een time-out. Niet met als doel volledig herstel, maar onderbreking van de thuissituatie. De verwachting was dat een verlenging niet tot verder herstel zou leiden.
[Naam behandelend arts] heeft een beoordeling gedaan, ook gedurende de week. Hij doet dat niet alleen, maar met het hele team van medewerkers. Er wordt voortdurend een afweging gemaakt wat te doen. Dat gebeurt op grond van de bevindingen die er zijn vanuit de afdeling. Er zijn geen stukken uit het medisch dossier overgelegd, maar er zijn natuurlijk aantekeningen gemaakt door de verpleging.
Die vond de zorginstelling echter niet relevant om aan het dossier bij de commissie toe te voegen.

Beoordeling van het geschil

Naar aanleiding van het door partijen over en weer gestelde overweegt de commissie het volgende.

Het toetsingskader
De overeenkomst die partijen met elkaar hebben gesloten, kwalificeert als een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Naast hetgeen partijen in die overeenkomst hebben afgesproken, gelden tussen hen – voor zover in het concrete geval van toepassing – de bepalingen van dat wetboek. Voor aansprakelijkheid van de zorginstelling is vereist dat voldoende aannemelijk is dat deze tekort is geschoten in de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst. De tekortkoming moet aan de zorginstelling verweten kunnen worden en de cliënt moet daarvan nadeel hebben ondervonden.

Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de zorginstelling bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorginstelling die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.

De klacht
Op grond van de hiervoor genoemde zorgplicht diende bij het geplande ontslag van klaagster een toetsing plaats te vinden. Minimaal diende getoetst te worden of de behandeldoelstellingen waren behaald, wat eventueel nog nodig zou zijn alsmede welke eventuele vervolgzorg zou dienen plaats te vinden.

De commissie kan niet vaststellen of een zorgvuldige toetsing heeft plaatsgevonden nu een verslag van het ontslaggesprek ontbreekt evenals het opgestelde behandelplan. Ook het patiëntendossier is niet door de zorginstelling overgelegd. Weliswaar heeft de zorginstelling aangegeven dat de toetsing heeft plaatsgevonden, echter zij heeft nagelaten dat standpunt nader te onderbouwen, anders dan dat er geen sprake was van een dusdanige ernstige mate van suïcidaliteit dat het onverantwoord was klaagster naar huis te sturen. Het is de commissie niet duidelijk geworden waarom de zorginstelling van mening was dat klaagster ontslagen kon worden. Gelet op deze omstandigheden dient het ervoor te worden gehouden dat de zorginstelling bij het ontslag van klaagster niet heeft voldaan aan haar zorgplicht.

De commissie is van oordeel dat de zorginstelling niet heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam hulpverlener verwacht mag worden en dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van de zorginstelling. De klacht is derhalve gegrond.

Ten aanzien van de gewenste schadevergoeding overweegt de commissie het volgende. De commissie is van oordeel dat het causaal verband tussen de door klaagster genoemde schade en het handelen van de zorgaanbieder onvoldoende is aangetoond. Zo dit verband al aanwezig kan worden geacht, dan geldt bovendien dat de gestelde (gevolg)schade op geen enkele wijze is onderbouwd. De verlangde schadevergoeding zal daarom worden afgewezen.

Op grond van het voorgaande volgt dat de klacht gegrond is en dat als volgt dient te worden beslist.

Beslissing

De commissie:

– verklaart de klacht gegrond;

– bepaalt dat de zorgaanbieder, nu de klacht gegrond is, overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 52,50 aan klaagster dient te vergoeden ter zake van het klachtengeld;

– bepaalt dat deze betaling dient plaats te vinden binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies;

– wijst af het meer of anders verzochte.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg op 29 maart 2018.