Hoorapparaat in ziekenhuis kwijtgeraakt. Commissie kan niet objectief beoordelen of cliënt minder alert was en daardoor niet zelf op zijn hoorapparaat kon letten.

  • Home >>
  • Ziekenhuizen >>
De Geschillencommissie




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: Zaakschade    Jaartal: 2017
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 107868

De uitspraak:

In het geschil tussen

Cliënt en Stichting Catharina Ziekenhuis, gevestigd te Eindhoven, verder te noemen: de zorginstelling).

Behandeling van het geschil

Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Het geschil is ter zitting behandeld op 18 mei 2017 te Eindhoven. Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht.

De cliënt werd ter zitting vertegenwoordigd door [echtgenote] en [dochter]. De zorgaanbieder werd ter zitting vertegenwoordigd door [juridisch beleidsadviseur Raad van Bestuur], [juridisch beleidsadviseur Raad van Bestuur] en [vertegenwoordiger zorginstelling].

Onderwerp van het geschil

Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting staat tussen partijen als erkend, dan wel als niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast.

De cliënt is op 4 maart 2016 bij de zorginstelling opgenomen op de afdelingen EHBO en neurologie. Op 5 maart 2016 constateerde de echtgenote van de cliënt dat het (rechter) hoorapparaat van de cliënt uit zijn oor was en kwijt was.

Standpunt van de cliënt

De cliënt heeft zijn klachten vermeld in het door hem op 16 januari 2017 ingevulde klachtenformulier en de daarbij behorende bijlagen, waarvan de kern – kort en zakelijk – als volgt wordt weergegeven:

Op de afdeling neurologie is de cliënt zijn hoorapparaat kwijtgeraakt. De echtgenote van de cliënt heeft de kamer afgezocht maar het hoorapparaat niet gevonden. Het kan niet anders dan dat het hoorapparaat in bed is gevallen en na het verschonen door het personeel in de was is beland. De cliënt was zich niet bewust van het kwijtraken van het hoorapparaat. De cliënt ontkent dat hij op dat moment zelf in staat was op zijn spullen te passen.

Ter zitting is namens de cliënt verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.
De cliënt is opgenomen in verband met een heupbreuk. Hij had erg veel pijn. Hij heeft de hele dag op de afdeling EHBO gelegen omdat er geen bed beschikbaar was. Er zijn pijnstillers toegediend. Zijn bloeddruk daalde enorm. Om 21.15 uur kwam er een bed beschikbaar op de afdeling neurologie. De cliënt doet ’s nachts altijd zijn hoorapparaat uit. De volgende dag om 11.00 uur constateerde zijn echtgenote dat hij zijn (rechter) hoorapparaat niet in had en heeft dit gemeld bij een broeder. De broeder zou hiervan melding maken, maar heeft dit niet gedaan. Twee dagen later is hij naar een andere afdeling overgebracht. Hij is heel ziek geworden: hij heeft twee longontstekingen gehad. De cliënt was helemaal in de war; hij kon niet horen.
De cliënt was niet in staat om zelf op zijn spullen te letten. Er was heel veel gebeurd; kort ervoor was een grote tumor in zijn darmen geconstateerd. Hij had erg veel pijn en had daarvoor medicatie gehad. Zijn geest was niet helder.

De cliënt verlangt betaling van de kosten van een vervangend (nieuw) hoorapparaat ten bedrage van € 1.895,–.

Standpunt van de zorgaanbieder

Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar het verweer van de zorgaanbieder d.d. 18 april 2017. In de kern komt het verweer van de zorgaanbieder op het volgende neer.

Op 13 februari 2016 heeft de klachtenfunctionaris van Bureau Patiëntenbelangen contact gehad met de echtgenote van de cliënt. Zij heeft ook navraag gedaan op de afdeling. De verpleegkundigen die voor de cliënt zorgden op 4 en 5 maart 2016, kunnen zich geen bijzondere omstandigheden herinneren tijdens de zorgverlening voor de cliënt, noch kunnen zij zich de melding van het verlies van het hoorapparaat herinneren. Daarbij gaven zij aan dat de cliënt zelfredzaam was en cognitief goed in staat om zelf op zijn hoorapparaat te letten.

Niet is komen vast te staan dat het hoorapparaat met het beddengoed in de was moet zijn beland. Het is onbekend wanneer en hoe het hoortoestel vermist is geraakt. De zorginstelling mag er in beginsel vanuit gaan dat patiënten zelf de nodige zorg voor hun persoonlijke bezittingen in acht nemen. Pas als de gezondheidstoestand van de patiënt hiertoe aanleiding geeft, kan van de zorginstelling een verdergaande zorgplicht jegens (de eigendommen van) de patiënt worden verwacht.

Ontkend wordt dat de cliënt gedesoriënteerd was, een verminderd bewustzijn had of anderszins cognitief niet in staat zou zijn geweest om zelf op zijn gehoorapparaat te letten.
De zorginstelling is niet toerekenbaar tekortgekomen. Ontkend wordt dat de broeder nalatig is geweest bij het uitkleden van de cliënt en het rapporteren van het kwijtgeraakte hoorapparaat.

Ter zitting heeft de zorgaanbieder verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd. 
De zorgaanbieder wist dat de cliënt hoorapparaten droeg. Bij de opname is niet gecontroleerd of de cliënt deze op dat moment ook daadwerkelijk droeg. Uit het medisch dossier van de cliënt komt naar voren dat de cliënt op het moment van de opname cognitief in staat was zelf op zijn eigendommen te letten. De geriater heeft de cliënt op 4 maart 2016 bezocht.

De zorgaanbieder meent dat de klacht van de cliënt ongegrond moet worden verklaard en de gevorderde schadevergoeding moet worden afgewezen.

Beoordeling van het geschil

Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende.

Uit het overgelegde medisch dossier van de cliënt komt naar voren dat de cliënt voor de opname op 4 maart 2016 een heel traject heeft doorlopen en dat op die dag allerlei omstandigheden een rol hebben gespeeld waarvoor de zorginstelling naar het oordeel van de commissie onvoldoende aandacht heeft gehad. Kort voor de opname is bij de cliënt een tumor in de darmen geconstateerd. Hij had daarvan veel pijn. Op de dag van de opname heeft de cliënt de hele dag op de afdeling EHBO geleden alvorens in de avond een bed voor hem beschikbaar kwam op de afdeling neurologie. De cliënt heeft pijnmedicatie toegediend gekregen.

Het heeft er de schijn van dat de zorginstelling zich bij de behandeling van de klacht van de cliënt te veel heeft gericht op de rapportages in het medisch dossier, waaronder die van de geriater. De commissie vraagt zich af of deze rapportages de lading dekken. Het is zeer goed voorstelbaar dat de cliënt minder alert is geweest dan uit de rapportages naar voren is gekomen. De commissie kan dit echter niet objectiveren.

In het contact met de cliënt heeft de zorginstelling onvoldoende aandacht gehad voor alle omstandigheden die op het moment van de opname speelden. In dat kader was toepassing van een coulanceregeling wellicht gepast geweest, zoals ook ter zitting is besproken. De commissie geeft de zorginstelling in overweging alsnog te komen tot een minnelijke regeling met de cliënt.

Omdat de commissie niet kan objectiveren dat de cliënt verminderd alert was en daardoor niet in staat was zelf op zijn hoorapparaat te letten, dient de klacht van de cliënt te worden afgewezen.

Uit het voorgaande volgt dat de vordering van de cliënt dient te worden afgewezen.

Derhalve wordt beslist als volgt.

Beslissing

De commissie wijst de vordering van de cliënt af.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen op 18 mei 2017.