In het handelen van de beklaagde is geen enkele aanleiding te vinden te veronderstellen dat de beklaagde zowel namens de verkoper als de koper handelde. Ook is niet gebleken van belangenverstrengeling.

De Geschillencommissie




Commissie: Tuchtcommissie VastgoedPRO en Keurmerk Vakkundig Gekeurd    Categorie: Sanctie    Jaartal: 2017
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 107315

De uitspraak:

Onderwerp van de klacht

De klacht betreft de vraag of de beklaagde, middels de voor hem werkzame makelaar, als verkopend makelaar tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld jegens de klager, koper, bij de verkoop van een akkerbouwbedrijf.

Standpunt van de klager

In de kern komt het standpunt van de klager op het volgende neer.

De klager beklaagt zich over het handelen van de beklaagde, middels het feitelijk optreden door de voor de beklaagde werkzame makelaar [naam makelaar] (hierna: de makelaar).

Klager stelt dat beklaagde misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen van de klager en hem tijdens de onderhandelingen op slinkse wijze heeft uitgehoord.

Voorts stelt de klager dat de beklaagde onzorgvuldig en niet naar de wens van zijn opdrachtgever, de verkoper heeft gehandeld door bewust de verkoop aan de klager tegen te werken. De verkoper was bereid er aan mee te werken dat de klager de grond en gebouwen, die hij al tien jaar pachtte van de verkoper, van deze zou kopen. Beklaagde heeft zich, na aanvankelijk het vertrouwen van klager te hebben gewonnen, plotseling zeer zakelijk opgesteld en heeft direct met een boete gedreigd toen de financiering even haperde, terwijl hij wist dat de klager de boete niet zou kunnen dragen. Vervolgens heeft hij de verkoper afgeraden om de klager meer tijd te geven om de financiering rond te krijgen. Toen de verkoper besloot om de klager toch meer tijd te geven, heeft de makelaar dit niet terstond aan de klager doorgegeven. Door het handelen van de beklaagde is de continuïteit van het bedrijf van de klager ernstig in gevaar gekomen.

Ook is er volgens de klager sprake van belangenverstrengeling, nu de betrokken makelaar tevens voorzitter is van de Raad van commissarissen bij [naam bank A]. Klager was lid van deze bank. Het financieringsverzoek van klager werd door de accountmanager van de bank zeer traag en onprofessioneel behandeld. Mogelijk had beklaagde een ander (eigen) belang en heeft hij de beoogde verkoop aan de klager tegengewerkt. Meerdere grote boeren in de buurt, waarmee de beklaagde zaken doet, wilden volgens de klager de grond ook graag hebben. Klager vermoedt dat beklaagde bewust de transactie met klager heeft afgehouden om zo de grond en gebouwen aan een derde te kunnen verkopen maar voegt daaraan toe dat hij geen bewijs heeft waarmee hij dit vermoeden kan staven.

Voorts is de deskundigheid van de beklaagde volgens de klager zeer beperkt. Beklaagde had bijvoorbeeld nog nooit gehoord van de mogelijkheid om de termijn voor financiering te verlengen en er was geen energielabel aanwezig bij de overdracht.

De klager verwijt de beklaagde ten slotte dat deze niet schriftelijk heeft willen reageren op de klacht en vragen van de klager, zoals voorgelegd bij brief van 30 september 2016. De beklaagde was alleen bereid tot een gesprek onder vier ogen.

De klager stelt dat hij door het handelen van de beklaagde materiële en immateriële schade heeft geleden. Zo heeft hij in diverse partijen het vertrouwen verloren, waaronder [naam bank], wat heeft geleid tot zijn vertrek bij deze bank. Hierdoor heeft hij een hoge boeterente moeten betalen. Ook heeft de klager een financieel minder gunstige financiering moeten regelen doordat hij erg snel moest handelen omdat de verkoper, op advies van de makelaar, aanvankelijk de ontbindingstermijn niet wilde verlengen en de makelaar vervolgens niet direct op 1 februari 2016 ’s ochtends, de dag waarop de ontbindingstermijn afliep, de klager heeft geïnformeerd dat de verkoper die dag had besloten hem wel extra uitstel te verlenen om de financiering rond te krijgen.

De klager wil dat de beklaagde publiekelijk berispt wordt en dat hij een anonieme donatie doet aan de kankerstichting. Ook zou de klager, gelet op de boeterente die de klager heeft moeten betalen in verband met zijn vertrek bij [naam bank] en de minder gunstige financiering, graag een financiële tegemoetkoming van de beklaagde ontvangen.

Ter zitting is door of namens de klager verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.

De klager vindt het zeer dubieus dat het voor [naam bank], die door de klager al in 2015 geïnformeerd was over de beoogde koop, niet mogelijk was op de financiering te beslissen binnen een maand, terwijl dit voor de door hem op 31 januari 2016 ingeschakelde accountant binnen een dag wel mogelijk bleek. De klager acht het zeer wel mogelijk dat de makelaar, in zijn hoedanigheid van commissaris, hierbij een rol heeft gespeeld.

De klager begrijpt in het geheel niet waarom de makelaar hem niet direct op 1 februari 2016 ’s ochtends geïnformeerd heeft dat de verkoper hem meer tijd gunde. Hij wist hoe belangrijk deze informatie voor de klager was maar heeft hem desondanks bijna een dag in onzekerheid gelaten.
De klager neemt de makelaar dit zeer kwalijk.

De klager heeft op 1 februari 2016 rond 15:00 uur telefonisch aan de makelaar doorgegeven dat de financiering voor elkaar was en het geplande gesprek later die middag niet meer nodig was. De financiering die door zijn accountant binnen een dag nadien was geregeld is later niet doorgegaan. De financiering is uiteindelijk medio februari 2016 binnen vier dagen bij [naam bank] rondgekomen. Omdat [naam bank B] instapte wilde [naam bank A] niet meer meefinancieren en moest de klager een andere bank zoeken.

Op de vraag van de commissie in hoeverre zaken anders waren gelopen indien de makelaar de klager eerder had geïnformeerd op 1 februari 2016, nu de klager immers via de verkoper al wist dat hem uitstel zou worden verleend, heeft de klager geantwoord dat hij ervan uit ging dat een dergelijke mededeling van de makelaar zelf, de vaste contactpersoon in de onderhandelingen, diende te komen.

Standpunt van de beklaagde

In de kern komt het standpunt van de beklaagde op het volgende neer.

De beklaagde is lid van Vastgoed Pro. De [naam makelaar] – die feitelijk namens beklaagde de verkoper heeft begeleid in het kader van diens bemiddelingsopdracht – is werkzaam als zelfstandig makelaar maar werkt wel onder verantwoordelijkheid van de beklaagde. Beklaagde heeft in opdracht van de verkoper werkzaamheden verricht in het kader van de verkoop van de boerderij van opdrachtgevers.
Op grond van de erecode en gedragsregels van Vastgoed Pro dient de makelaar vooreerst de belangen van zijn opdrachtgever te bevorderen en te beschermen op grond van artikel 2 van de erecode.
Opdrachtgever had naast agrarische grond in eigendom, de naastgelegen grond middels pacht in gebruik. Beklaagde heeft ervoor gezorgd dat ook die gronden aan de klager konden worden verkocht en in eigendom overgedragen. Dit in aansluiting op de verkoop van de woning, bedrijfsgebouwen en percelen bouwland van opdrachtgever.

De beklaagde acht het verwijt dat hij niet op de klachten van de klager heeft gereageerd onterecht. Beklaagde heeft op een professionele wijze naar klager gereageerd. De makelaar heeft aanvankelijk getracht in gesprek te komen met de klager. Ook nadat de toon van de klager verhardde heeft de makelaar hierop professioneel gereageerd per mail van 11 mei 2016, waarbij zelfs is voorgesteld een mediator of bemiddelaar in te schakelen. Vervolgens heeft de klager zowel per email als per Whatsapp zich grievend en bedreigend uitgelaten richting de makelaar. Hierbij speurde klager naar persoonlijke situaties en uitte daarover onterechte insinuaties. Dit niet alleen rechtstreeks naar beklaagde maar tevens richting derden, waaronder [naam bank] A, teneinde de reputatie van de makelaar te beschadigen.
Om de handelend makelaar in bescherming te nemen, heeft de directie van beklaagde vervolgens het contact met de klager overgenomen en is op 13 juli 2016 schriftelijk gereageerd ten aanzien van de verwijten. Naar aanleiding van de aard van de reactie van de klager heeft beklaagde niet meer gereageerd.

Het verwijt van de klager dat niet zou zijn gehandeld naar de wens van de opdrachtgevers is onjuist. Beklaagde heeft de belangen van de verkopers beschermd en bevorderd. Hiertoe is in het belang van opdrachtgevers in de koopovereenkomst een financieringsvoorbehoud opgenomen met een uiterlijke termijn: 1 februari 2016.
De klager heeft op 29 januari 2016 telefonisch verzocht om verlenging van deze termijn. Het verlengen van deze termijn is in eerste instantie niet in het belang van opdrachtgevers, dat beklaagde dient te bewaken. Beklaagde heeft het verzoek van klager aan zijn opdrachtgevers doorgegeven. Deze hebben vervolgens laten weten geen verlenging van de termijn te verlenen. De maandag daarop, 1 februari 2016, bleek de klager de financiering rond te hebben. De verkoop is vervolgens zonder vertraging, conform de koopovereenkomst middels de akte van transport op 1 maart 2016 afgerond. Beklaagde wijst hier op een door de opdrachtgevers ondertekend schrijven van 13 juli 2016.

De voor beklaagde handelend makelaar is voorzitter van de Raad van Commissarissen van de [naam bank A]. Het betreft een toezichthoudende functie op het algemene beleid van deze rechtspersoon. Hij heeft geen invloed, noch direct, noch indirect op het al dan niet verstrekken van financieringen. In het bijzonder heeft de makelaar geen enkele bemoeienis gehad met de financieringsrelatie tussen de klager en de bank. Van belangenverstrengeling zoals de klager stelt is geen sprake geweest. De klager laat ook na om dit te onderbouwen.

Ook betwist de beklaagde dat de handelend makelaar onjuiste of verkeerde verwachtingen zou hebben gewekt bij de klager. De makelaar heeft ter zake de termijn van het financieringsvoorbehoud de belangen van de opdrachtgevers behartigd en naar klager als koper gecommuniceerd.

Beklaagde betwist voorts gemotiveerd dat sprake zou zijn van onvoldoende deskundigheid bij de makelaar dan wel beklaagde.
Van een dreiging met een boete is geen sprake geweest. Beklaagde heeft de klager wel op de contractuele gevolgen van het verstrijken van de termijn van het financieringsvoorbehoud gewezen.
Wat betreft het ontbreken van een energielabel wijst de beklaagde op hetgeen op dit punt in de akte van transport van 1 maart 2016 is opgenomen en dat het energielabel op 17 maart 2016 door de verkoper is afgegeven.

De beklaagde betwist dat sprake zou zijn van achterliggende belangen om de koop aan de klager niet door te laten gaan. Het betreft volgens hem een onterechte insinuatie die verder ook niet is onderbouwd door de klager.

Ter zitting is namens de beklaagde verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.

De tijdsdruk waarin de klager is komen te verkeren heeft hij aan zichzelf te wijten. Dat een beoogde financier zich kort voor het aflopen van de termijn waarbinnen het financieringsvoorbehoud kon worden ingeroepen terugtrok, kan de beklaagde niet worden verweten. De klager wist al ruim een jaar dat de verkoop zou gaan plaatsvinden en heeft zich daar dan ook op kunnen voorbereiden. Verder heeft de klager ruim een maand exclusief de mogelijkheid gekregen de financiering rond te krijgen. De beklaagde wijst er voorts nog op dat de klager al op woensdag 27 januari 2016 wist dat de financier zich had teruggetrokken maar tot vrijdag 29 januari 2016 heeft gewacht om dit te bespreken. Beklaagde heeft toen nog aangeboden om langs te komen om een en ander te bespreken maar dat wilde de klager niet. Daarop is een afspraak gemaakt voor maandag 1 februari 2016 om 17:00 uur. Die afspraak is door de klager afgezegd omdat de financiering toch rond zou zijn.

De beklaagde wijst erop dat partijen samen een prijs zijn overeengekomen en dat voor die prijs ook verkocht is. Door de klager is nooit gesteld dat de prijs incorrect was. De beklaagde ziet niet wat het belang van beklaagde c.q. de voor haar handelend makelaar zou zijn om de koopovereenkomst, die voor beide partijen goed was, te torpederen zoals door de klager wordt geïnsinueerd.

De klachten van klager over mogelijke belangenverstrengeling, die hij ook aan [naam bank A] heeft voorgelegd, zijn tot twee keer toe aanleiding geweest voor een onderzoek door de afdeling compliance van de [naam bank A]. Beide keren is beslist dat van belangenverstrengeling geen sprake was. De handelend makelaar is nog steeds lid van de Raad van Commissarissen.

Dat de afhandeling van de klachten door beklaagde niet professioneel zou zijn, wordt door beklaagde betwist. De klager is zelf veel te ver gegaan. De toonzetting van zijn berichten ging van grievend tot zelfs bedreigend. Met name de voor beklaagde handelend makelaar is geschaad door de ongefundeerde klachten die door de klager ook aan derden, waaronder [naam bank A], zijn voorgelegd. Namens beklaagde is tijdens de mondelinge behandeling benadrukt dat klager de eer en goede naam van beklaagde en de handelend makelaar bewust schaadt met ongefundeerde insinuaties die hij nota bene zelf stelt, niet te kunnen bewijzen. Namens hen is aangevoerd dat klager voor de daardoor te lijden schade aansprakelijk zal worden gehouden.

De beklaagde is een agrarisch makelaarskantoor werkzaam in een groot gebied met drie makelaars, onder wie de makelaar. De verkoper is een contact van de makelaar in het werkgebied van de makelaar, dus het was alleszins logisch dat de makelaar zou worden ingezet om namens beklaagde de verkoop te begeleiden.

Beklaagde betwist dat de koop is tegengewerkt. Het was bekend dat de verkoper aan de klager wilde verkopen en daarop gericht is ook gehandeld, met de koopovereenkomst als uitkomst. Het was bijzonder dat de financiering zo kort voor het verlopen van de termijn en na een zeer lange voorbereidingstijd toch niet rond leek te komen. Op de vraag van de opdrachtgever op vrijdag 29 januari 2016 of alles goed zou komen, kon beklaagde slechts antwoorden dat hij geen beeld had van de situatie en dus geen antwoord kon geven op die vraag. De opdrachtgevers hebben vervolgens zelf (aanvankelijk) besloten dan geen uitstel te willen verlenen. Waarom zij in het weekend van gedachten zijn veranderd is beklaagde niet bekend.

Beoordeling van de klacht

De commissie beslist met inachtneming van de statuten, reglementen, gedrags- en erecodes en besluiten van VastgoedPro.

Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende.

Vooropgesteld wordt dat de commissie alle handelingen van de makelaar toerekent aan de beklaagde die ook heeft gesteld de verantwoordelijkheid te nemen.

De vaststaande feiten:
De commissie stelt vast dat de beklaagde niet door klager maar door een derde als opdrachtgever is ingeschakeld om de verkoop van hun akkerbouwbedrijf, bestaande uit een woning, bedrijfsgebouwen en percelen bouwland, te begeleiden. De beklaagde heeft de klager, die al geruime tijd de grond en bedrijfsgebouwen van de verkoper huurde, op verzoek van de verkoper uitgenodigd voor een gesprek op het kantoor van beklaagde. De voor beklaagde handelend makelaar, een bekende van zowel de verkoper als de klager, was tijdens de onderhandelingen de contactpersoon voor de klager bij de beklaagde.
De klager heeft een maand, exclusief, de tijd gekregen om de financiering van de koop rond te krijgen.
De koopovereenkomst tussen verkoper en klager is op 13 c.q.  14 januari 2016 getekend. In deze koopovereenkomst is in artikel 6.2 opgenomen dat de overeenkomst door koper kan worden ontbonden tot uiterlijk 1 februari 2016 indien koper voor de financiering van het object geen hypothecaire geldlening of het aanbod daartoe van een erkende geldverstrekkende instelling heeft verkregen. Ter zitting is door beide partijen bevestigd dat deze termijn aldus is uitgelegd dat, anders dan de bewoordingen inhouden, ontbinding van de koopovereenkomst op basis van het financieringsvoorbehoud tot en met 1 februari 2016 mogelijk was. De boete, verschuldigd bij het niet voldoen aan de uit de koopovereenkomst voortvloeiende verplichtingen, bedroeg € 360.000,–.
Op 27 januari 2016 vernam de klager dat de financier die een deel van de financiering zou verstrekken, zich terugtrok. Hierop heeft de klager zich tot de verkoper en beklaagde gewend met het verzoek de ontbindingstermijn met twee weken te verlengen. Blijkens een door de verkoper ondertekend schrijven van 13 juli 2016 is dit verzoek aanvankelijk in diens opdracht door beklaagde afgewezen. Volgens ditzelfde schrijven heeft de verkoper op maandagmorgen 1 februari 2016 beklaagde laten weten dat bij nader inzien de termijn toch verlengd zou worden. Afgesproken is dat beklaagde dit die middag aan de klager zou mededelen tijdens een reeds geplande afspraak om 17:00 uur. De klager heeft echter ’s ochtends al van de verkoper vernomen dat deze toch had ingestemd met uitstel van de termijn en heeft beklaagde ‘s middags rond 15:00 uur gebeld met de mededeling dat de financiering geregeld was. De financiering is daadwerkelijk eerst nadien rondgekomen en op 1 maart 2016 is de Akte van Transport door klager en verkoper getekend. Hierin is met betrekking tot het energielabel opgenomen: “Verkoper beschikt ten aanzien van het verkochte niet over een definitief energielabel als bedoeld in het Besluit energieprestatie gebouwen. Koper verklaarde hiermee akkoord te gaan. Verkoper is zich er van bewust, dat wanneer er geen energielabel wordt overgedragen aan koper, dat er mogelijk aan verkoper van overheidswege een boete wordt opgelegd. Verkoper aanvaardt dit risico.”

Per e-mail van 24 april 2016 heeft de klager aan beklaagde gevraagd waarom deze hem op 1 februari 2016 niet direct op de hoogte heeft gesteld van het akkoord van verkoper met een verlengde termijn. Hierop heeft beklaagde bij e-mail van 25 april 2016 gereageerd met de mededeling dat hij de afgelopen maanden steeds geprobeerd heeft met de klager in gesprek te komen, dat dit niet gelukt is maar dat hij bereid was tot een gesprek onder vier ogen. Vervolgens heeft de klager diverse e-mails aan beklaagde gezonden, alsmede aan onder meer de directievoorzitter van de [naam bank]. Bij e-mail van 11 mei 2016 heeft beklaagde op deze berichten gereageerd, waarbij hij heeft voorgesteld een mediator in te schakelen. Hierop heeft de klager gereageerd met diverse e-mailberichten, waarin onder meer ook diverse opmerkingen zijn opgenomen richting de namens beklaagde optredend makelaar, zoals:
“…..X, jij hebt mij 1 dag laten bungelen, maar nu hang jij!!!….”,  “….Jouw dagen zijn geteld, …….” (16 mei 2016), “…..X, ik heb je in de tang, omdat je daar zelf voor hebt gezorgd, en die ga ik ontzettend hard aanknijpen. Dus maar met de billetjes bloot….” (27 mei 2016), “……X, jij hebt niet alleen een mediator nodig maar een ook een psychiater….” (31 mei 2016) “….Bij de [naam bank A] lachen ze zich een breuk om jou X. met de HEAO spuitlicentie1 en veterdiploma…..” (7 juni 2016), “…..Inmiddels ligt het hele verhaal bij de [naam krant], zij hebben wel zin in dit verhaal. Ik moet ze alleen nog groen licht geven wanneer we dit publiceren. Ze vroegen nog om een foto van jouw huis, zou je die misschien kunnen mailen? Zou mooi staan op de voorpagina….”(29 juni 2016).
Bij brief van 13 juli 2016, voor akkoord getekend door de verkopers, is door beklaagde inhoudelijk gereageerd op de verwijten rond het verzoek om uitstel van de ontbindingstermijn. Hierop heeft de klager bij e-mail van 12 september 2016 gereageerd, onder meer met de mededeling: “…Weet wel dat ik met alle papierwerk van [beklaagde] ik mijn reet afveeg…” Bij brief van 30 september 2016 heeft de klager vervolgens een formele klacht bij de beklaagde ingediend. Hierop is door beklaagde niet gereageerd.

De beoordeling door de commissie:
Ten aanzien van het verwijt van de klager dat het voor hem niet duidelijk was dat de makelaar alleen voor de verkoper optrad en niet bemiddelaar was voor beide partijen, overweegt de commissie het volgende.
Het is algemeen bekend, althans het mag, zeker bij een zakelijke partij als de klager, bekend worden verondersteld dat een makelaar optreedt voor slecht één partij en de belangen van die partij voorop dient te stellen.
De commissie stelt vast dat klager zelf de keuze heeft gemaakt om geen aankoopmakelaar in te schakelen, die zijn belangen zou behartigen. Naar het oordeel van de commissie is in het handelen van de beklaagde geen enkele aanleiding te vinden te veronderstellen dat de beklaagde zowel namens de verkoper als de koper handelde. Het eerste contact inzake de verkoop heeft plaatsgevonden op het kantoor van beklaagde, pas daarna is de handelend makelaar als contactpersoon bij de klager op diens bedrijf/thuis geweest om de verkoop te bespreken. De klager kan dan ook niet worden gevolgd in zijn standpunt dat de makelaar ook de belangen van de klager diende te behartigen.
Dat de makelaar op ongepaste wijze informatie heeft ontfutseld van de klager en daar tijdens de onderhandelingen misbruik van heeft gemaakt, is naar het oordeel van de commissie op geen enkele wijze onderbouwd en ook niet gebleken.

Inzake de klacht dat sprake zou zijn van belangenverstrengeling, overweegt de commissie het volgende.
De insinuaties van de klager dat [naam bank A] hem niet wilde financieren door toedoen van de makelaar, acht de commissie in het geheel niet onderbouwd. Klager heeft ter zitting ook expliciet gezegd dat hij geen bewijs heeft voor die stelling.
Onweersproken is door de beklaagde naar voren gebracht dat naam bank] A intern onderzoek heeft gedaan naar aanleiding van klachten van de klager en dat daaruit niet is gebleken van enige betrokkenheid van de makelaar bij de financiering. Voorts heeft de makelaar ter zitting gemeld nog steeds commissaris te zijn. Zou er sprake zijn van maar enig verwijt in deze, dan zou dit naar het oordeel van de commissie gevolgen hebben gehad voor de makelaar in zijn rol als lid van de Raad van Commissarissen. Voor de commissie volgt hieruit temeer dat de stelling dat de makelaar een rol heeft gespeeld in het door klager niet verkrijgen van financiering bij de Rabobank, dan wel een andere financier als volslagen ongefundeerd terzijde dient te worden geschoven.

De stelling van de klager dat beklaagde de koop moedwillig heeft tegengewerkt met als doel andere kopers een kans te geven, is naar het oordeel van de commissie ook niet onderbouwd door klager. De commissie acht ook dit volstrekt niet logisch. Immers, door bemiddeling van beklaagde is een koopovereenkomst tot stand gekomen tussen verkoper en koper conform hun wensen. Indien beklaagde de transactie met klager had willen voorkomen ten gunste van andere kandidaat kopers – zoals klager heeft gesteld –  dan had het in de rede gelegen dat dit al in een eerder stadium was gebeurd.
Dat beklaagde enig persoonlijk belang had bij een andere koper dan de klager is ook op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt.

Ten aanzien van het verwijt dat beklaagde moedwillig getracht heeft de klager geen uitstel te geven, door eerst te doen alsof dit niet mogelijk was en vervolgens de verkopers het advies te gegeven niet in te stemmen met het verzoek om uitstel van de klager, overweegt de commissie het volgende. Gelet op de onduidelijkheid rond de financiering, zo kort voor het verstrijken van de termijn waarbinnen de overeenkomst ontbonden kon worden op grond van het financieringsvoorbehoud, was een advies aan de opdrachtgevers om geen uitstel te verlenen, áls er al een advies gegeven zou zijn – hetgeen beklaagde betwist – naar het oordeel van de commissie een redelijk advies geweest, temeer nu klager op dat moment geen alternatief wist te presenteren voor de alleszins complexe financieringsbehoefte die ontstond na het terugtrekken van een van de financiers.
Immers, een makelaar dient te waken voor de belangen van zijn opdrachtgevers. Ook is naar het oordeel van de commissie niet gebleken van enige dreiging met een boete door beklaagde richting de klager, wat onder “dreiging” ook zou moeten zijn te verstaan. Dat de beklaagde de klager gewezen heeft op het gevaar dat de boete opeisbaar zou worden indien niet tijdig ontbonden zou worden op grond van het financieringsvoorbehoud, acht de commissie alleszins redelijk en correct, gelet op de omstandigheid dat de financiering zeer kort voor het verstrijken van de termijn niet rond leek te komen.

De commissie overweegt voorts dat het de makelaar gesierd had als hij maandagochtend 1 februari 2016, nadat hij van de verkoper vernomen had dat deze toch instemde met een verlenging van de termijn, dit terstond aan de klager had gemeld. Immers, dit had de druk bij de klager om een geschikte financiering te vinden enigermate gedurende enkele uren kunnen verlichten. Beklaagde heeft aangevoerd dat hij, zoals afgesproken met de verkoper, voornemens was de klager die dag nog te informeren tijdens het eerder geplande gesprek om 17:00 uur. Nu dit betekende dat de klager het nieuws pas na bijna een hele werkdag zou vernemen en beklaagde moest weten dat deze informatie van belang was voor de klager, had het naar het oordeel van de commissie in de rede gelegen om de informatie al eerder door te geven. De commissie acht deze omissie evenwel niet zo ernstig dat dit tuchtrechtelijk verwijtbaar moet worden geacht.
Daarbij overweegt de commissie dat de klager weliswaar niet direct door de makelaar is geïnformeerd over de verlenging van de termijn, maar daarvan wel al ’s ochtends op de hoogte was doordat de verkoper zelf hem dit die ochtend al had bericht. Dat de klager het onjuiste idee had dat de mededeling komend van de verkoper geen gewicht had, kan beklaagde naar het oordeel van de commissie niet tegengeworpen worden.

Dat de beklaagde op onzorgvuldige of incorrecte wijze op de klachten van de klager heeft gereageerd blijkt naar het oordeel van de commissie niet uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting is aangevoerd. Beklaagde heeft in reactie op de eerste klachtbrief van de klager een gesprek voorgesteld en nadien ook de mogelijkheid van mediation geopperd. De klager heeft van dit aanbod om hem moverende redenen geen gebruik gemaakt.
Vervolgens heeft de klager met de hiervoor geciteerde berichten gereageerd op een wijze die naar het oordeel van de commissie buiten de grenzen van het fatsoen gaat. Dat door beklaagde hierop vervolgens niet meer is gereageerd acht de commissie begrijpelijk.

Dat de klager als gevolg van het handelen of nalaten van de beklaagde schade heeft geleden, zoals hij stelt, is naar het oordeel van de commissie op geen enkele wijze aangetoond.
Weliswaar stond de klager onder druk om een andere financier te vinden toen kort voor het aflopen van de termijn waarbinnen het financieringsvoorbehoud kon worden ingeroepen, de beoogde financier afhaakte maar dit kan de beklaagde niet verweten worden. Ook kan hem niet verweten worden dat de uiteindelijke financiering minder aantrekkelijk was dan de aanvankelijk beoogde financiering, noch dat de klager boeterente verschuldigd is geworden aan [naam bank] A door zijn vertrek bij deze bank.
De commissie overweegt hierbij ten overvloede nog dat blijkens de brief van de klager van 30 maart 2017, alsmede hetgeen de klager ter zitting heeft gemeld, de uiteindelijke financiering niet onder grote druk voor afloop van de termijn op 1 februari 2016 geregeld is maar dat deze pas op 11 februari, respectievelijk 14 februari 2016 rond is gekomen. Dat de klager boeterente heeft moeten betalen aan [naam bank A] is, blijkens zijn eigen stellingen, een gevolg van het feit dat hij de relatie heeft verbroken, mede omdat [naam bank A] niet aanvaardde dat een andere financier instapte, zoals de klager ter zitting zelf heeft aangegeven.

Gelet op het voorgaande is de commissie van oordeel dat de beklaagde niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en de klacht van de klager in alle onderdelen ongegrond is.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

De commissie verklaart de klacht ongegrond en wijst het door de klager gevorderde af.

Aldus beslist op 20 april 2017 door de Tuchtcommissie Makelaardij.