Inzage in medisch dossier door nabestaande

De Geschillencommissie




Commissie: Verpleging Verzorging en Geboortezorg    Categorie: Medisch dossier    Jaartal: 2023
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: Ongegrond   Referentiecode: 183495/188907

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

De klaagster wil als nabestaande inzage in het medisch dossier van de overleden cliënt, omdat zij vermoedt dat er tijdens de laatste twee weken van zijn leven sprake is geweest van medische fouten.

De zorgaanbieder geeft geen inzage in het medisch dossier, omdat de wet daar geen ruimte voor biedt. Volgens de zorgaanbieder is rouwverwerking geen zwaarwegende reden om inzage in het dossier te rechtvaardigen. Het vermoeden van medische fouten is ook onvoldoende onderbouwd. De zorgaanbieder heeft wel aangeboden het dossier te delen met een onafhankelijk arts, die kan beoordelen of deze weigering terecht is. Maar de huisarts van de klaagster gaf aan hierover niet te kunnen oordelen.

Naar het oordeel van de commissie kan door al het bovenstaande een tekortkoming van de zorgaanbieder in de zorgverlening aan cliënt niet worden vastgesteld. Ook is niet gebleken dat de klaagster een zwaarwegend belang heeft bij de inzage in het medisch dossier. De klacht is ongegrond.

De uitspraak

in het geschil tussen

[Naam], wonende te [woonplaats], (hierna te noemen: klaagster)

nabestaande van [naam], (hierna te noemen: cliënt)

en

Stichting Liberein, gevestigd te Enschede

(hierna te noemen: de zorgaanbieder)

Behandeling van het geschil
De Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg (verder te noemen: de commissie) heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 16 december 2022 te Den Haag.

Partijen hebben ter zitting hun standpunten nader toegelicht. Klaagster was vergezeld van mevrouw [naam]. Namens de zorgaanbieder waren aanwezig [naam], secretaris Raad van Bestuur, [naam], verpleegkundige palliatieve zorg, en [naam], gemachtigde.

De commissie heeft de zaak ter zitting aangehouden, teneinde het medisch dossier van de cliënt alsnog ter beoordeling voor te laten leggen aan de huisarts van klaagster.

Onderwerp van het geschil
Klaagster wenst inzage in het medisch dossier van client, omdat zij vermoedt dat er tijdens de laatste twee weken van zijn leven sprake is geweest van twee medische fouten.

Standpunt van de klaagster
Voor het standpunt van de klaagster verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Klaagster wil dat haar huisarts (alsnog) inzage krijgt in het zorgdossier van cliënt. Zij vermoedt dat er sprake is geweest van twee medische fouten tijdens de laatste twee weken van zijn leven. Hoe kan het dat cliënt op 30 november 2019 nog goed kon lopen en op 1 december 2019 apathisch is geworden. Hoe kan het dat hij van de ene op de andere dag veranderde in een zombie? Van tevoren heeft klaagster aan de zorgaanbieder gevraagd rekening te houden met haar verjaardag en de palliatieve zorg niet op die dag in te zetten. Klaagster vraagt zich af wat er zo urgent was, dat er acuut moest worden ingegrepen en gestart is met palliatieve zorg op haar verjaardag, zodat zij geen afscheid van cliënt heeft kunnen nemen. Waarom is er geen overleg/inspraak met klaagster hierover geweest?
Klaagster wil erkenning dat er fouten zijn gemaakt, ook in communicatief opzicht.

Ter zitting heeft klaagster aangevoerd dat haar huisarts bereid is om het medisch dossier van cliënt te beoordelen. Klaagster heeft een gesprek gehad met de zorgaanbieder na zijn overlijden. Omdat de direct bij de zorgverlening betrokken medici niet bij dit gesprek aanwezig waren, heeft klaagster dit gesprek als weinig zinvol beschouwd.

In de nacht van 12 op 13 december 2019 is de medicijntoediening aan cliënt gestaakt. Klaagster is hier niet van op de hoogte gebracht. Er is haar niets verteld over de stervensfase.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Cliënt verbleef sinds september 2017 in het verpleeghuis van de zorgaanbieder en is op 15 december 2019 overleden. Na zijn overlijden hebben gesprekken plaatsgevonden waarbij klaagster heeft gesproken met diverse zorgverleners over de laatste levensfase van cliënt. Vanwege onbeantwoorde vragen heeft klaagster verzocht om het medisch dossier van cliënt in te zien. De zorgaanbieder heeft toegelicht dat hij klaagster geen inzage kan bieden in het dossier van cliënt, omdat de wet daarvoor geen ruimte biedt. Wel is aangeboden om het dossier te verstrekken aan een onafhankelijk arts, die beoordeelt of de weigering van de zorgaanbieder om inzage te bieden terecht is geweest. In dat kader heeft klaagster haar huisarts verzocht om als onafhankelijk arts op te treden, maar die heeft aangegeven vanuit zijn rol niet bereid te zijn om geheimhouding richting klaagster te betrachten. Daarmee ziet de zorgaanbieder geen mogelijkheid om het dossier met de huisarts te delen.

De zorgaanbieder benadrukt dat hij niets te verbergen heeft en er zelf geen bezwaar tegen zou hebben om klaagster inzage in het medisch dossier van cliënt te bieden. Het is zonder meer voorstelbaar dat inzage in dat dossier haar vragen zou kunnen beantwoorden en zou kunnen bijdragen aan de rouwverwerking. Krachtens vaste jurisprudentie levert een emotioneel belang in het kader van rouwverwerking echter geen zwaarwegend belang op voor inzage in het medisch dossier. De medische fouten die klaagster vermoedt, zijn onvoldoende concreet om een inzagegrond op te leveren. Reden waarom de zorgaanbieder geen andere mogelijkheid ziet dan het weigeren van inzage.

Ter zitting heeft de zorgaanbieder aangegeven dat hij op 28 november 2019 met klaagster heeft gesproken en dat in dat gesprek is aangegeven dat voor wat betreft de levensverwachting van cliënt in dagen of weken moest worden gesproken. De zorgaanbieder heeft in dit gesprek ook aangegeven dat hij zou proberen om de palliatieve zorg aan cliënt na klaagsters verjaardag te laten ingaan, maar dat te allen tijde het welbevinden van cliënt voor ogen moest worden gehouden. Er zijn geen fouten gemaakt. De zorgaanbieder betreurt dat de verwachtingen van klaagster niet overeen zijn gekomen met de realiteit.

Beoordeling van het geschil
Klaagster wenst inzage in het medisch dossier van cliënt, omdat zij vermoedt dat er tijdens de laatste twee weken van het leven van de cliënt twee medische fouten zijn gemaakt door de zorgaanbieder. Van de ene op de andere dag was hij veranderd in een zombie. Hij zou nog een levensverwachting hebben van drie maanden, maar na minder dan twee weken is de palliatieve fase al ingegaan en is cliënt op klaagsters verjaardag overleden.

Bij de behandeling ter zitting zijn partijen overeengekomen dat het medisch dossier van de cliënt over de periode van 28 november 2019 tot 15 december 2019 aan de huisarts van klaagster zal worden voorgelegd. Gelet hierop heeft de zorgaanbieder dat deel van het medisch dossier in handen gesteld van de huisarts van klaagster om te beoordelen of dat dossier aanleiding geeft te vermoeden dat er sprake is geweest van medische fouten in die periode, dan wel te beoordelen of er in die periode daadwerkelijk sprake is geweest van medische fouten. De huisarts heeft op 29 januari 2023 zijn zienswijze meegedeeld.

De commissie heeft het volgende overwogen.

Op grond van art. 7:458a, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek kan aan een nabestaande inzage kan worden geboden in het medisch dossier op de volgende gronden:

a. Met toestemming, schriftelijk of elektronisch vastgelegd, van de overledene;

b. Indien er sprake is van een mededeling van een incident bij het verlenen van zorg;

c. Indien er sprake is van een zwaarwegend belang.

De commissie heeft vastgesteld dat de cliënt voor zijn overlijden klaagster geen toestemming heeft gegeven tot inzage van zijn medisch dossier.

Zoals eerder opgemerkt, is op verzoek van klaagster het medisch dossier van cliënt over voornoemde periode alsnog in handen gesteld van de huisarts van klaagster met het verzoek te beoordelen of dat dossier aanleiding geeft te vermoeden dat er sprake is geweest van medische fouten in die periode, dan wel te beoordelen of er in die periode daadwerkelijk sprake is geweest van medische fouten. De huisarts van de klaagster heeft het dossier bestudeerd, waarna hij heeft aangegeven dat hij niet bevoegd is om een dergelijk oordeel te geven en dat dat niet zijn expertise is.

De commissie op haar beurt is in dit geschil evenmin bevoegd om een dergelijk oordeel uit te spreken, wat maakt dat de door klaagster uitgesproken vermoedens van medische fouten in voornoemde periode niet zijn bevestigd.

Klaagster heeft ook aangevoerd dat ze een zwaarwegend belang heeft bij de inzage van het medisch dossier van cliënt. In dat kader noemt ze dat ze graag inzage zou krijgen om het overlijden te verwerken en haar vragen beantwoord te krijgen. Ingevolge vaste jurisprudentie levert een emotioneel belang in het kader van rouwverwerking geen zwaarwegend belang op. In dat kader verwijst de commissie naar de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (ECLI:NL:RBOBR:2022:96), waarin onder rechtsoverweging 3.10 als volgt wordt overwogen:

‘Inzage in het medisch dossier om te beoordelen of de overleden patiënt of cliënt steeds de juiste zorg heeft gehad, is geen zwaarwegend belang. Een emotioneel belang is op zichzelf ook een onvoldoende zwaarwegend belang om doorbreking van het beroepsgeheim te rechtvaardigen.’

In het licht van het voorgaande kan de commissie niet tot het oordeel komen dat er sprake is van een zwaarwegend belang voor klaagster bij de inzage in het medisch dossier van cliënt.

Klaagster heeft gesteld dat de zorgaanbieder haar niet voldoende heeft geïnformeerd over de toestand van cliënt.

Ter zitting heeft de commissie vastgesteld dat er met klaagster regelmatig contact is geweest over de toestand van cliënt en dat in het gesprek op 28 november 2019 ook is gesproken over zijn levensverwachting van dagen tot weken. De commissie acht het niet aannemelijk dat klaagster niet op de hoogte was de gezondheidssituatie van cliënt. In dit gesprek is immers ook aan de orde gekomen dat klaagster graag zag dat de palliatieve zorg na haar verjaardag op 15 december 2019 zou worden ingezet. Klaagster is op 12 december 2019 door de zorgaanbieder ervan op de hoogte gesteld dat de medicatietoediening aan cliënt zou worden gestopt vanwege zijn verslechterde toestand.

Op grond van het voorgaande zal de commissie de klacht ongegrond verklaren.

Nu een tekortkoming van de zorgaanbieder in de zorgverlening aan cliënt niet kan worden vastgesteld, is de vordering tot schadevergoeding van klaagster niet voor toewijzing vatbaar.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie verklaart de klachten van klaagster ongegrond en wijst haar vordering tot schadevergoeding af.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg, bestaande uit de heer mr. H.A. van Gameren, voorzitter, mevrouw mr. M.B. van Leusden-Donker, de heer mr. P.C. de Klerk, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. W. Hartong van Ark, secretaris, op 6 februari 2023.