Commissie: Sport en Beweging
Categorie: Kosten / Overeenkomst
Jaartal: 2020
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: Ongegrond
Referentiecode:
32712/35050
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
Partijen hebben een overeenkomst gesloten voor 6 maanden. In geschil is de vraag of deze daarna automatisch is beëindigd of opgezegd dient te worden. De consument stelt dat partijen zijn overeengekomen dat de overeenkomst van rechtswege is geëindigd na zes maanden en dat hiervoor geen opzegging was vereist. Volgens de commissie volgt uit de van toepassing zijnde algemene voorwaarden dat een abonnement als dit bij voortzetting na de einddatum automatisch voor onbepaalde tijd wordt verlengd waarbij dan wel steeds opzegging mogelijk is met een opzegtermijn van 1 maand tegen de 1e van de daarvoor in aanmerking komende maand. De commissie volgt het standpunt van de ondernemer en oordeelt dat de overeenkomst stilzwijgend is verlengd. De klacht wordt ongegrond verklaard.
Volledige uitspraak
Onderwerp van het geschil
Het geschil vloeit voort uit een op 18 juli 2019 tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst, welke hierna nader zal worden geduid.
De consument heeft op 26 maart 2020 de klacht voorgelegd aan de ondernemer.
Standpunt van de consument
Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.
De ondernemer is na ommekomst van onze overeenkomst met een duur van 6 maanden (augustus 2019 – januari 2020) doorgegaan met het incasseren (bij vooruitbetaling) van het maandbedrag van € 56,50, welk maandbedrag hoort bij de overeenkomst van 6 maanden, zoals ook steeds bij de afboekingen is vermeld. Pas in maart 2020 kwam ik hierachter, waarna ik de ondernemer hierover heb ge-maild. De ondernemer weigerde het teveel betaalde terug te betalen. Mij werd bericht dat ik de overeenkomst zelf had moeten beëindigen om te voorkomen dat die automatisch doorliep. Ik ging er vanuit dat onze overeenkomst voor bepaalde tijd automatisch afliep na 6 maanden, en volgens mij terecht. Ik had niet hoeven begrijpen dat de overeenkomst daarna doorliep en door mij opgezegd moest worden.
Ik heb na die 6 maanden onverschuldigd betaald € 56,50 x 3 maanden = € 169.50. Dit bedrag wil ik terugontvangen van de ondernemer. Als dit niet lukt, wil ik een vergoeding ontvangen voor de tijd dat de sportfaciliteiten vanwege Corona niet ter beschikking stonden, te weten van 15 maart 2020 tot 30 april 2020: € 56,50 / 30.5 dagen x 45 dagen = € 83,40.
Standpunt van de ondernemer
Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.
Met de consument is een 6 maanden overeenkomst gesloten welke na die looptijd opzegbaar is met de maandelijkse opzegtermijn. In geval van Corona gelden bepaalde regelingen voor het niet kunnen leveren van het product fitness. De ondernemer hanteert diverse compensaties tijdens deze corona crisis, waarvan zelfs bevriezen een mogelijkheid is. Echter gelden er voor opzegging van de overeenkomst dezelfde (contractuele) verplichtingen als voor de corona crisis. De consument heeft één maand opzegtermijn. Daarnaast golden al de regels volgens algemene overeenkomst voor wat betreft opzeggingen. De consument heeft een 6 maanden overeenkomst getekend en heeft een opzegging gedaan welke wij conform contractuele verplichting na zijn gekomen. Er kan dus geen sprake zijn van teruggave van gelden.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Blijkens het in het geding gebrachte “Startbewijs” heeft de consument gekozen voor “Anders: 6 mnd”, ingaand per 1 augustus 2019. Onder aan het door de consument ingevulde en ondertekende formulier staat vermeld: “Abonnementen zijn opzegbaar na de minimale looptijd, per de 1e van de maand en met een minimale opzegtermijn van 1 maand.”.
Aldus zijn partijen overeengekomen dat hun overeenkomst binnen die termijn van zes maanden niet mag worden beëindigd door opzegging. Uit de hier van toepassing zijnde algemene voorwaarden volgt dat een abonnement als dit bij voortzetting na de einddatum – waarvan hier sprake is omdat door de consument eerst is opgezegd in maart 2019 tegen 1 mei 2019 – automatisch voor onbepaalde tijd wordt verlengd waarbij dan wel steeds opzegging mogelijk is met een opzegtermijn van 1 maand tegen de 1e van de daarvoor in aanmerking komende maand.
Van de overeenkomst van partijen maken deel uit de Algemene Voorwaarden NL Actief (versie 1 januari 2018). In artikel 6 van die voorwaarden is voor zover hier relevant het volgende bepaald:
“(…..) Als de Consument niet tijdig opzegt, dan loopt de Overeenkomst na de overeengekomen periode voor onbepaalde tijd door. De Consument kan een overeenkomst voor onbepaalde tijd te allen tijde opzeggen, met inachtneming van een opzegtermijn van 1 maand, (….).
(……) Naast de opzegmogelijkheid als bedoeld in lid 3 bestaat er voor de Consument een be-vriezingsmogelijkheid. Als de Consument gedurende een periode van langer dan één maand geen gebruik kan maken van de fitnessactiviteiten als gevolg van een aantoonbare blessure of ziekte, dan wordt de contractperiode aansluitend verlengd met deze periode zonder dat er over deze periode extra abonnementskosten in rekening worden gebracht. Dit laat onverlet dat On-dernemer gerechtigd is hiervoor redelijke administratiekosten in rekening te brengen bij Consument.”.
Op basis van het samenstel van de overeenkomst van partijen en de daarvan deel uitmakende algemene voorwaarden moet dan ook de conclusie zijn dat de overeenkomst van partijen eerst per 1 mei 2019 is beëindigd door opzegging van de consument. Het standpunt hierover van de ondernemer moet dus voor juist worden gehouden. De overrenkomst is dus stilzwijgend verlengd.
Geen steun is gevonden voor de stelling van de consument inhoudende dat partijen zijn overgekomen dat hun overeenkomst van rechtswege eindigt na ommekomst van die zes maanden en zonder dat opzegging was vereist.
De klacht is over het onverschuldigd gedurende drie maanden doorbetalen van het abonnementsgeld is dus niet terecht opgeworpen. Onverschuldigde betaling kan geen grondslag zijn voor het terugvorderen daarvan.
Subsidiair wordt geklaagd over het feit dat geen abonnementsgeld is terugbetaald over de periode van 15 maart 2020 tot 30 april 2020 waarin de sportfaciliteiten vanwege de Corona maatregelen niet ter beschikking stonden. Kennelijk op andere grondslag wordt daarom door de consument betaling gevorderd van € 56,50 / 30.5 dagen x 45 dagen = € 83,40.
De commissie stelt vast dat die klacht voor het eerst in dit geding – als subsidiair vangnet – is aangevoerd en kennelijk niet eerder bij de ondernemer is neergelegd. Dit reeds maakt dat de consument in zoverre niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Geheel ten overvloede overweegt de commissie over deze subsidiaire vordering van de consument als volgt.
De Covid-19-pandemie leverde voor de ondernemer overmacht op in de zin van artikel 6:75 van het Burgerlijk Wetboek. Sportscholen zijn op overheidsvoorschrift per 15 maart 2020 gesloten geweest tot 1 juli 2020, zodat de ondernemer in die periode niet meer heeft kunnen en mogen voldoen aan haar kernverplichting jegens de consument.
Dat is echter geen reden geweest voor de ondernemer om de overeenkomst met de consument per een eerder moment te beëindigen dan de consument zelf heeft gedaan, waardoor de betalingsverplichting van de consument in beginsel is blijven bestaan voor de duur van die overeenkomst (die dus inmiddels maandelijks opzegbaar was geworden). Daartegenover werd door de ondernemer aanstonds (ook op zijn homepage) een “Keuzemenu Compensatie Corona” ingevoerd, waarin de consument de volgende keuzes (“maatwerk”) werden geboden:
– de in de sluitingsperiode betaalde contributie wordt omgezet in een tegoed dat in geheel 2020 kan worden ingezet voor een aantal met name genoemde extra’s of bestedingsdoelen of voor eenmalig 1 maand “vakantie-bevriezing”;
– de mogelijkheid om het “abonnement te laten bevriezen” voor de tijd tussen 1 april 2020 tot 1 juni 2020.
Genoegzaam is aannemelijk geworden dat de consument hiervan op de hoogte is gesteld c.q. hiervan op de hoogte had kunnen zijn (ook via Facebook; community exclusief voor leden), en niet is gesteld of gebleken dat de consument van de aldus aangeboden mogelijkheden gebruik heeft gemaakt door daaruit een keuze te maken.
Voornoemde aanpak van de ondernemer is niet onredelijk te noemen. De ondernemer kon en mocht er op die wijze voor kiezen de overeenkomst met de consument niet eigenmachtig te beëindigen vanwege het zich voordoen van overmacht; een situatie die nu juist geen toerekenbaar tekortschieten van de ondernemer opleverde omdat zij die situatie niet kon voorkomen en niet heeft kunnen voorzien. Van schadeplichtigheid van de ondernemer kan daarom geen sprake zijn geweest, zodat het door de consument subsidiair gevorderde niet kan worden toegewezen op de grondslag van schadevergoeding wegens niet-nakoming door de ondernemer.
Grondslag voor enige (terug)betaling aan de consument in deze situatie kan evenmin worden gevonden in voormelde keuzeregeling, die nu juist niet voorziet in terugbetaling.
Ook kan de COVID-19-pandemie een onvoorziene omstandigheid vormen in de zin van artikel 6:258 Burgerlijk Wetboek. Of dat in het licht van voormelde redelijke aanpak van de ondernemer in casu had moeten leiden tot gedeeltelijke ontbinding van het door partijen overeengekomene (en dan in het bijzonder vermindering van de betalingsverplichting van de consument) valt echter zeer te betwijfelen, ook omdat de consument immers ten tijde van het intreden van die omstandigheid de mogelijkheid heeft gehad om de overeenkomst met een opzegtermijn van 1 maand meteen op te zeggen tegen de eerste daarvoor in aanmerking komende datum, wat in casu dus is nagelaten te doen.
De slotsom luidt dat als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
Voor wat betreft de klacht over onverschuldigde (door)betaalde abonnementsgelden over de maanden februari, maart en april 2019 wordt het door de consument verlangde afgewezen.
Verklaart de consument niet-ontvankelijk in haar klacht dat geen abonnementsgeld is terugbetaald over de periode dat de sportfaciliteiten vanwege Corona niet ter beschikking stonden.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Sport en Beweging, bestaande uit mr. M.L.J. Koopmans, voorzitter, mr. C.A. Bontje en de heer J.G. Boelens, leden, op 25 september 2020.