Klaagster heeft geen toestemming van de mentor van haar moeder om een klacht in te dienen

De Geschillencommissie




Commissie: Verpleging Verzorging en Geboortezorg    Categorie: werkterrein commissie    Jaartal: 2021
Soort uitspraak: niet-ontvankelijkverklaring   Uitkomst: niet-ontvankelijk   Referentiecode: 86914/128508

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De klaagster wil een klacht indienen over het gedrag van de zorgaanbieder tegen haar moeder, de cliënte. De commissie oordeelt dat de klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht omdat de cliënte een mentor toegewezen had gekregen. Deze mentor zou degene moeten zijn die de klacht indient of toestemming moeten geven voor het indienen van een klacht. Dit is niet het geval en daarom is de klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht.

Volledige uitspraak

In het geschil tussen

[Klaagster], wonende te [woonplaats]

en

Stichting Markenheem, gevestigd te Doetinchem
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

Klaagster heeft door middel van het vragenformulier Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg van 22 maart 2021 een klacht ingediend tegen de zorgaanbieder betreffende de verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding van haar moeder.

De commissie heeft besloten eerst te oordelen over de vraag of (en in welke omvang) klaagster een geschil over de zorgverlening aan haar moeder tegen de zorgaanbieder kan indienen (de voorvraag) en – indien zij die vraag bevestigend beantwoordt – vervolgens over te gaan tot inhoudelijke behandeling van de klacht.

De behandeling van de vraag of klaagster ontvangen kan worden in haar klacht heeft buiten aanwezigheid van partijen plaatsgevonden op de zitting van de commissie van 14 oktober 2021 te Utrecht.

Onderwerp van het geschil
De klacht betreft de door de zorgaanbieder aan de moeder van klaagster verleende zorg en het handelen van de zorgaanbieder na het overlijden van de moeder van klaagster.

Beoordeling van het geschil
De commissie zal, zoals hiervoor aangegeven, allereerst beoordelen of de klacht van klaagster in behandeling genomen kan worden. Dit doet de commissie door toetsing aan de hand van haar van toepassing zijnde reglement.

In artikel 1 van het reglement van de commissie is onder meer bepaald:
“In dit reglement wordt verstaan onder:
(…)
cliënt: de natuurlijke persoon die een geschil heeft met een zorgaanbieder.

In de zin van dit reglement wordt daar tevens onder verstaan de nabestaande van een overleden cliënt in de zin van de Wet,
(…)
Wet: de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg, Stbl. 2015, 407.”

Op grond van artikel 14 lid 1 van de Wet kan over een gedraging jegens een cliënt (in dit geval: de moeder van klaagster) in het kader van de zorgverlening bij de zorgaanbieder schriftelijk een klacht worden ingediend door (onder meer) een nabestaande van de overleden cliënt. In artikel 1 lid 1 onder e van de Wet is bepaald dat onder ‘nabestaande’ wordt verstaan: “bloedverwanten van de overledene in de eerste graad en in de tweede graad in de zijlijn”. Klaagster klaagt over haar moeder betreffende gedragingen van de zorgaanbieder in het kader van de zorgverlening. Nu zij diens bloedverwant in de tweede graad in de zijlijn is, kan zij worden aangemerkt als nabestaande in de zin van de Wet.

Het recht van een nabestaande om een klacht in te dienen namens een naaste berust niet op een eigen klachtrecht maar op de veronderstelde wil van de patiënt (in dit geval: de moeder van klaagster). Vaststaat dat ten behoeve van de moeder van klaagster op grond van artikel 1:453, tweede lid BW een mentor was benoemd als vertegenwoordiger in rechte van de moeder van klaagster in aangelegenheden betreffende haar verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding. Op grond daarvan heeft als uitgangspunt te gelden dat deze mentor de veronderstelde wil van de moeder van klaagster tot uiting bracht en brengt, tenzij sprake is van feiten of omstandigheden die in een andere richting wijzen. Van dit laatste is de commissie niet gebleken. In aansluiting hierop is in het onderhavige geval van belang dat ondanks dat het mentorschap na het overlijden formeel eindigt, aan de mentor ook na het overlijden van de patiënt de benodigde zelfstandige rechten toekomen, bijvoorbeeld in verband met het vaststellen van een mogelijke tekortkoming van een hulpverlener jegens cliënte (lees: de moeder) en de eventuele vervolgacties daartoe.

Uit het voorgaande volgt dat, ondanks het feit dat de moeder van klaagster is overleden, voor het indienen van de door klaagster ingediende klacht, de instemming van de mentor is vereist. Nu niet is gebleken dat de mentor heeft ingestemd met het indienen van bedoelde klacht en evenmin dat de mentor namens de moeder van klaagster vóór haar overlijden een klacht heeft ingediend, die ziet op de verzorging, verpleging, behandeling en/of begeleiding van haar moeder, dient klaagster niet-ontvankelijk te worden in haar klacht. De commissie zal dienovereenkomstig beslissen.

Beslissing
De commissie verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg, bestaande uit mevrouw mr. P.W.M. de Wolf MSM, voorzitter, mevrouw mr. M.B. van Leusden-Donker, de heer J. Zomerplaag, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. I. van der Kamp, secretaris, op 14 oktober 2021.