Commissie: Verpleging Verzorging en Geboortezorg
Categorie: (Niet) Ontvankelijkheid
Jaartal: 2021
Soort uitspraak: niet-ontvankelijkverklaring
Uitkomst: niet-ontvankelijk
Referentiecode:
55286/72385
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De klaagster was een vriendin/eerste contactpersoon van de inmiddels overleden cliënt. Zij heeft een klacht over de zorgaanbieder bij de commissie ingediend. De cliënt heeft in een woonzorgcentrum van de zorgaanbieder gewoond. Volgens de klaagster is het doel van de klacht de zorg binnen de instelling van de zorgaanbieder te verbeteren voor de huidige en toekomstige bewoners. De zorgaanbieder stelt dat de klaagster niet-ontvankelijk is in de klacht, omdat zij geen nabestaande of vertegenwoordiger van de cliënt is. De commissie geeft aan dat in het regelement staat dat een geschil aan de commissie kan worden voorgelegd door een cliënt van een zorgaanbieder, een nabestaande van een cliënt en een vertegenwoordiger van een cliënt. De klaagster was door de cliënt niet gemachtigd om zijn belangen met betrekking tot zijn gezondheid te behartigen en een klacht namens hem in te dienen. Daarnaast is de klaagster ook geen nabestaande of vertegenwoordiger. Hierdoor oordeelt de commissie dat de klaagster niet ontvankelijk is in haar klacht.
Volledige uitspraak
In het geschil tussen
[Klaagster], wonende te [woonplaats],
en
Stichting Beweging 3.0, gevestigd te Amersfoort, (hierna te noemen: de zorgaanbieder)
gemachtigde [naam], advocaat te [plaatsnaam].
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
Klaagster heeft bij de commissie door middel van een daarvoor bestemd vragenformulier een klacht ingediend tegen de zorgaanbieder.
Op 26 maart 2021 heeft de zorgaanbieder schriftelijk verweer gevoerd tegen die klacht en de commissie primair verzocht klaagster in haar klacht niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair – voor het geval dat de commissie klaagster wel ontvankelijk acht – hem in de gelegenheid te stellen inhoudelijk verweer te voeren.
De commissie heeft klaagster op 26 maart 2021 in de gelegenheid gesteld om binnen veertien dagen op het verweer van de zorgaanbieder te reageren. Van deze gelegenheid heeft klaagster geen gebruik gemaakt.
De commissie heeft besloten eerst te oordelen over het primaire verzoek van de zorgaanbieder.
De commissie heeft de vraag over de al dan niet ontvankelijkheid van klaagster op 6 augustus 2021 buiten aanwezigheid van partijen behandeld.
Beoordeling van het geschil
De klacht van klaagster houdt – samengevat – in dat de zorgaanbieder aan [naam cliënt] (hierna te noemen: cliënt), die in een woonzorglocatie van de zorgaanbieder woonde en van wie en voor wie klaagster respectievelijk eerste contactpersoon en mantelzorger was, behandeling en verzorging heeft verleend die volgens klaagster niet aan de gestelde eisen voldeden. Volgens klaagster was op papier alles prima geregeld, maar de daadwerkelijke zorg was ver beneden de maat en daar moet naar gekeken worden. Voor de verdere inhoud van de klacht verwijst de commissie – om het kort te houden – naar de door klaagster overgelegde stukken, dit in verband met de aard van deze beslissing, waarin niet de inhoud van de klacht aan de orde is, maar slechts de voorvraag of klaagster al dan niet ontvankelijk is in haar klacht.
De zorgaanbieder heeft zijn verweer dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht als volgt onderbouwd. Klaagster is eerste contactpersoon van cliënt, die vanaf 2018 tot aan zijn overlijden op 23 december 2020 in een woonzorgcentrum van de zorgaanbieder heeft gewoond. Klaagster is van meet af aan nauw betrokken geweest bij de zorg aan cliënt. Cliënt werd gedurende de periode dat hij bij de zorgaanbieder woonachtig was steeds in staat geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen betreffende zijn gezondheid. Wel is cliënt, die geen mentor of wettelijk vertegenwoordiger had, tijdens zijn verblijf bij de zorgaanbieder cognitief achteruitgegaan. Op grond van het Reglement Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg kan een geschil bij de commissie aanhangig worden gemaakt door een cliënt, die een geschil heeft met een zorgaanbieder, een nabestaande of een vertegenwoordiger van die cliënt. Klaagster bezit geen van deze hoedanigheden; zij was uitsluitend een voormalige buurvrouw/vriendin van cliënt. Er is ook geen schriftelijke verklaring van cliënt waaruit blijkt dat klaagster is aangewezen om de belangen van cliënt betreffende zijn gezondheid te behartigen of om een klacht namens hem in te dienen. Het doel van klaagster met deze klachtenprocedure is dat de zorg binnen de instelling van de zorgaanbieder verbetert voor “de huidige en toekomstige bewoners”. Klaagster is niet klachtgerechtigd betreffende niet nader genoemde “huidige en toekomstige bewoners”.
De commissie overweegt als volgt.
Uit zowel de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg als uit het reglement van de commissie, dat zijn grondslag heeft in die wet, volgt dat een geschil met een zorgaanbieder ter beslechting aan de commissie kan worden voorgelegd door een cliënt van die zorgaanbieder, een nabestaande van een cliënt en een vertegenwoordiger van een cliënt.
Hoewel klaagster in de gelegenheid is gesteld op het verweer van de zorgaanbieder te reageren, heeft zij van die gelegenheid geen gebruik gemaakt. Daarmee heeft klaagster dat verweer onweersproken gelaten. Dit betekent dat de commissie ervan moet uitgaan dat klaagster een voormalige buurvrouw/vriendin van cliënt was, dat zij door cliënt niet was gemachtigd om zijn belangen met betrekking tot zijn gezondheid te behartigen en een klacht namens hem in te dienen. Klaagster behoort aldus niet tot de kring van personen, die op grond van de hiervoor genoemde regelingen klachtgerechtigd was.
Ook de schriftelijke toestemming, die de bewindvoerder van cliënt op 13 januari 2021 heeft afgegeven, om tegen de zorgaanbieder een klacht in te dienen, maakt niet dat klaagster klachtgerechtigd is. De bewindvoerder was niet bevoegd om die toestemming te verlenen. De taak van een bewindvoerder ligt namelijk uitsluitend op het terrein van de bescherming van de vermogensrechtelijke belangen van een rechthebbende en een klacht als deze is niet aan te merken als een vermogensrechtelijk belang, maar behoort tot de categorie niet-vermogensrechtelijke belangen, die door een mentor worden beschermd. Overigens was er door het overlijden van cliënt op 23 december 2020 überhaupt geen taak meer weggelegd voor de bewindvoerder, omdat een beschermingsbewind en de taak van een bewindvoerder onder meer eindigen door de dood van de rechthebbende.
Indien het doel van klaagster is – zoals de zorgaanbieder heeft gesteld en wellicht afgeleid zou kunnen worden uit de stelling van klaagster dat de daadwerkelijke zorg ver beneden de maat was en dat daarnaar gekeken moet worden – om met deze klachtprocedure de zorg binnen de instelling van de zorgaanbieder te verbeteren voor “huidige en toekomstige niet nader genoemde bewoners” dan ziet dit op een algemeen belang binnen die instelling. Over een dergelijk belang, dat juist een ieder raakt, kan niet worden geklaagd, omdat dit de begrenzing die de eerdergenoemde regelingen beogen aan te brengen in de kring van klachtgerechtigden illusoir maakt.
Op grond van de voorgaande overwegingen komt de commissie tot de conclusie dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht.
Beslissing
De commissie verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht.
Aldus beslist op 6 augustus 2021 door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg, bestaande uit de heer mr. J.M.P. Drijkoningen, voorzitter, mevrouw mr. M.B. van Leusden-Donker, de heer mr. P.C. de Klerk, leden, in aanwezigheid van de heer mr. L.G.H. Cox, secretaris.