Commissie: Verpleging Verzorging en Geboortezorg
Categorie: Uitvoering behandelingsovereenkomst
Jaartal: 2017
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
110265 -2017
De uitspraak:
In het geschil tussen:
Cliënt en Stichting Attent Zorg en Behandeling (verder te noemen: de zorgaanbieder)
Behandeling van het geschil
De cliënt heeft bij klachtenformulier van 21 april 2017 de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg (verder te noemen: de commissie) verzocht onderhavig geschil in behandeling te nemen.
Klaagster en de zorgaanbieder zijn niet voor de zitting opgeroepen, omdat de commissie op grond van de stukken eerst dient vast te stellen of klaagster ontvankelijk is in haar klacht, gelet op de inhoud van het verweer van de zorgaanbieder.
Partijen zijn bij brief van 21 augustus 2017 aldus schriftelijk bericht dat de commissie eerst een voorbeslissing dient te nemen alvorens het dossier op de inhoud kan worden beoordeeld.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
Het geschil is buiten aanwezigheid van partijen behandeld op 1 september 2017 te Utrecht.
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de vraag of er door de zorgaanbieder in voldoende mate toezicht is gehouden op de afdeling waar de cliënt is geplaatst, die op enig moment door een medebewoonster is mishandeld met lichamelijk letsel tot gevolg.
Standpunt van de consument
De cliënt heeft zich, bij monde van klaagster, erover beklaagd dat hij op 14 april 2017 door een medebewoonster is mishandeld met lichamelijk letsel tot gevolg.
Volgens de cliënt heeft dit incident kunnen gebeuren door een gebrek aan toezicht op de afdeling waar hij verblijft c.q. geplaatst is, althans er is, zo stelt klaagster namens de cliënt, dusdanig weinig personeel aanwezig dat (structureel) toezicht houdt op de bewoners, waardoor dit incident heeft kunnen gebeuren. Het incident d.d. 14 april 2017 staat overigens niet op zichzelf. De betreffende medebewoonster is namelijk zeer agressief en dit incident is slechts een voorbeeld van een hele reeks incidenten die met deze medebewoonster al hebben plaatsgevonden. Klaagster is daarom dan ook van mening dat het geschil kan worden opgelost door deze agressieve medebewoonster over te plaatsen naar een separeerafdeling.
Standpunt van de zorgaanbieder
De zorgaanbieder heeft aangevoerd dat de klacht niet door de commissie behandeld kan worden.
Volgens de zorgaanbieder is klaagster namelijk niet-ontvankelijk in haar klacht, nu zij het geschil niet conform artikel 6 lid 1 aanhef en onder a van het reglement bij de commissie aanhangig heeft gemaakt. Klaagster heeft haar klacht bij brief van 16 april 2017 weliswaar kenbaar gemaakt aan de directeur van de zorgaanbieder, maar zij heeft zonder eerst gebruik te maken van de mogelijkheden om haar klacht(en) te laten behandelen door de interne klachtenfunctionarissen, dan wel de regionale externe klachtencommissie, haar klacht(en) rechtstreeks ter beoordeling aan de geschillencommissie voorgelegd. Mede gelet hierop is de zorgaanbieder de mogelijkheid ontnomen om samen met klaagster een goede en passende oplossing te vinden voor de ervaren problemen. De zorgaanbieder voegt daar bovendien nog aan toe dat dit ook geldt voor de mogelijkheden die er waren – en er overigens nog steeds zijn – om de cliënt over te plaatsen naar een andere instelling in de omgeving van [omgeving] (alwaar klaagster woonachtig is).
Klaagster heeft bij brief van 11 augustus 2017 in reactie op het verweer van de zorgaanbieder nog aangevoerd dat zij niet op de hoogte is van het bestaan van klachtenfunctionarissen en dergelijke.
Beoordeling
De commissie overweegt naar aanleiding van het over en weer gestelde het volgende.
Alvorens de commissie tot een inhoudelijke behandeling van het geschil kan komen, dient zij eerst te onderzoeken of klaagster ontvangen kan worden in haar klacht. De commissie acht dat dit niet het geval is op grond van het navolgende.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van het reglement verklaart de commissie op verzoek van de zorgaanbieder de cliënt in zijn klacht niet-ontvankelijk indien hij zijn klacht niet eerst bij de zorgaanbieder heeft ingediend, tenzij van de cliënt in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij onder de gegeven omstandigheden zijn klacht eerst bij de zorgaanbieder indient.
De commissie stelt vast dat klaagster zich bij brief van 16 april 2017 met haar klacht heeft gericht tot de zorgaanbieder. [de directeur van Zorg & Behandeling] heeft klaagster in reactie hierop bij brief van 20 april 2017 bericht dat er een eerste oriëntatie zal worden gedaan door een team van hulpverleners die zowel direct als indirect betrokken zijn bij de zorg van cliënt. Verder heeft [de directeur van Zorg & Behandeling] aan klaagster bericht dat deze oriëntatie naar verwachting in de loop van de week daaropvolgend gereed zal zijn en dat hij na afloop daarvan klaagster graag wil uitnodigen voor een gesprek. Bij brief van 2 mei 2017 heeft [de directeur van Zorg & Behandeling] klaagster vervolgens uitgenodigd om op 17 mei 2017 te verschijnen voor een gesprek. Gebleken is echter dat het voorgestelde gesprek niet heeft plaatsgevonden, omdat het voor klaagster niet mogelijk was om die afspraak na te komen.
De commissie stelt verder vast dat uit het klachtenformulier volgt dat dit geschil door klaagster al op 25 april 2017, bij de commissie aanhangig gemaakt, althans op die datum is het klachtenformulier door de commissie ontvangen. Klaagster heeft zich met andere woorden (direct) tot de commissie gericht, zonder eerst de resultaten van de oriëntatie af te wachten en daarover van gedachten te wisselen met de direct en indirect betrokken hulpverleners die bij de zorgaanbieder werkzaam zijn. Mede gelet hierop is de commissie met de zorgaanbieder van oordeel dat haar de mogelijkheid is ontnomen om samen met klaagster een goede en passende oplossing te vinden voor de ervaren problemen, dan wel klaagster te wijzen op welke wijze zij een eventuele klachtenprocedure dient te doorlopen. Naar het oordeel van de commissie kan het onder die omstandigheden de zorgaanbieder niet worden tegengeworpen dat klaagster niet op de hoogte is van het bestaan van interne klachtenfunctionarissen en/of de regionale externe klachtencommissie.
Gelet op het vorenstaande verklaart de commissie klaagster dan ook niet ontvankelijk in haar klacht.
Voor zover het de niet eerder voorgelegde klachten met betrekking tot het niet behandelen van de cliënt met antibiotica (klachtbrief d.d. 26 mei 2017) en het toedienen van een onjuiste dosering morfine (klachtbrief d.d. 14 juni 2017) betreft, is het de commissie duidelijk geworden dat deze klachten niet eerst aan de zorginstelling zijn voorgelegd, zoals het reglement van de commissie vereist. De commissie verklaart klaagster – voor zover nodig – dan ook niet ontvankelijk in deze klachten.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie oordeelt klaagster niet ontvankelijk in haar klacht(en).
De commissie bepaalt dat aan klaagster het door haar betaalde klachtengeld ten bedrage van € 52,50 wordt terugbetaald.
Aldus beslist op 1 september 2017 door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en
Geboortezorg.