Commissie: Verpleging Verzorging en Geboortezorg
Categorie: Klachtafhandeling
Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ten dele gegrond
Referentiecode:
129599/143612
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Klaagster is het niet eens met de wijze van afhandeling van haar klacht door zorgaanbieder en met de zorgverlening aan haar moeder. In het tussenadvies heeft de commissie geoordeeld dat de klacht gegrond is voor zover het betrekking heeft op de afhandeling van de klacht. De commissie achtte het nodig de standpunten van partijen mondeling te bespreken, maar daar gingen de partijen niet op in. De commissie acht klachtonderdelen 1 t/m 5, 8 en 10 ongegrond. De commissie kan niet vaststellen wie van de partijen gelijk heeft, omdat de klachtonderdelen lijnrecht tegenover elkaar staan. Ook klachtonderdelen 6 en 7 staan lijnrecht tegenover elkaar en worden ongegrond verklaard. Het medisch dossier is voor de commissie het enige houvast, maar deze heeft de commissie niet in kunnen zien door de op de zorgaanbieder rustende geheimhoudingsplicht. De commissie acht het niet aannemelijk dat de zorgaanbieder in strijd handelt met de op hem rustende waarheidsplicht. Klachtonderdeel 9 wordt ook ongegrond verklaard. Daarnaast heeft de commissie heeft het verzoek van klaagster om onderzoek te doen naar de verpleegkundig specialist en behandeld arts afgewezen.
De uitspraak
In het geschil tussen
[Klaagster] in haar hoedanigheid van nabestaande van haar op 21 juli 2020 overleden moeder, [naam cliënte],wonende te Jülich (Duitsland),
en
Stichting Envida, gevestigd te Maastricht,
(hierna te noemen: de zorgaanbieder),
gemachtigde: [naam], advocaat te Maastricht.
Behandeling van het geschil
De Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg (verder te noemen: de commissie) heeft bij haar tussenadvies van 1 juli 2022 de eindbeslissing in dit geschil aangehouden.
De commissie blijft bij de inhoud van dit tussenadvies, welke inhoud hier als ingevoegd moet worden beschouwd.
Klaagster heeft de commissie meegedeeld niet bij de voortgezette behandeling van het geschil aanwezig te willen zijn. De zorgaanbieder heeft de commissie laten weten alleen dan bij die behandeling aanwezig te willen zijn indien klaagster daarbij aanwezig wil zijn. Nu dit laatste niet het geval is, heeft de voortgezette behandeling op 7 oktober 2022 plaatsgevonden zonder aanwezigheid van partijen.
De verdere beoordeling van het geschil
De commissie heeft op grond van de door partijen overgelegde stukken het volgende overwogen.
De procedure
De klacht van klaagster heeft betrekking op de wijze van afhandeling daarvan door de zorgaanbieder en op de zorgverlening aan cliënte door de zorgaanbieder. In haar tussenadvies heeft de commissie geoordeeld dat die klacht gegrond is voor zover deze betrekking heeft op de afhandeling daarvan en dat de behandeling van het overige deel van de klacht aangehouden dient te worden. Bij de verdere beoordeling van de klacht is daarom alleen nog aan de orde de zorgverlening aan cliënte.
In het tussenadvies heeft de commissie de zorgaanbieder de gelegenheid geboden schriftelijk in te gaan op de brief van klaagster van 23 februari 2022, waarin zij heeft gereageerd op het verweerschrift van de zorgaanbieder. De commissie heeft de zorgaanbieder die gelegenheid geboden opdat er tussen partijen een processueel evenwicht tot stand gebracht kon worden in de toepassing van het fundamentele procesbeginsel van hoor en wederhoor. Immers klaagster had toen haar standpunt reeds tweemaal schriftelijk naar voren gebracht en de zorgaanbieder slechts éénmaal. Tevens heeft de commissie in het tussenadvies uitdrukkelijk bepaald dat het klaagster niet meer was toegestaan nog eens schriftelijk te reageren op de uitlatingen van de zorgaanbieder. Met deze beslissing heeft de commissie willen voorkomen dat het eerder genoemde evenwicht – en daarmee de gelijkwaardigheid tussen partijen en hun gelijkheid van kansen in het debat – wederom zou worden verstoord.
Bij brief van 11 augustus 2022 heeft de zorgaanbieder zich uitgelaten over de inhoud van genoemde brief van 23 februari 2022. Daarmee werd in deze procedure het hiervoor genoemde evenwicht tussen partijen hersteld.
Op 19 augustus 2022 heeft klaagster het secretariaat van de commissie meegedeeld dat zij niet op de zitting aanwezig zou zijn, maar dat zij tijd nodig had om op die brief van 11 augustus 2022 te reageren. Abusievelijk heeft het secretariaat klaagster de gelegenheid geboden voor een schriftelijke reactie op laatstgenoemde brief. In haar brief van 25 september 2022 met bijlagen heeft klaagster van die gelegenheid gebruik gemaakt.
Op grond van het tussenadvies was het klaagster echter niet meer toegestaan op de uitlatingen van de zorgaanbieder te reageren en daarom heeft de commissie de brief van 25 september 2022 met bijlagen niet in haar verdere beoordeling betrokken.
De zorgverlening door de zorgaanbieder
In haar tussenadvies heeft de commissie ook overwogen dat zij het nodig achtte de standpunten van partijen mondeling met hen te bespreken. Partijen hebben echter niet voor een mondelinge behandeling ter zitting geopteerd. Juist in een geval als dit, waarin partijen uiteenlopende standpunten hebben ingenomen over de zorgverlening aan cliënte en waarin de zorgaanbieder zich heeft beroepen op zijn geheimhoudingsplicht wat betreft het beantwoorden van bij klaagster levende vragen over die zorgverlening, zou een mondelinge behandeling voor partijen – en in het bijzonder voor klaagster in verband met het verwerken van het overlijden van cliënte – belangrijk geweest kunnen zijn. De commissie beveelt partijen dan ook aan al dan niet op termijn met elkaar in gesprek te gaan. De commissie betreurt het en acht het voor haarzelf onbevredigend dat er geen mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. Naast het schriftelijk verwoorden van de standpunten door partijen leert de ervaring haar dat het mondeling toelichten daarvan ter zitting waardevol is. Bovendien zou de commissie ter zitting een poging kunnen doen een bijdrage te leveren aan het nader tot elkaar brengen van partijen, aan het kweken van onderling begrip en aan het ophelderen van punten die nog onduidelijk zijn in de stukken. De commissie rest nu niets anders dan de klacht van klaagster op de door partijen overgelegde stukken te beoordelen en af te doen.
De klachtonderdelen 1. t/m 5., 8. en 10.
De standpunten die partijen met betrekking tot elk van deze klachtonderdelen hebben ingenomen, staan lijnrecht tegenover elkaar. De commissie kan dan ook niet vaststellen wie van beide partijen gelijk heeft omdat aan het woord van klaagster niet méér geloof gehecht kan worden dan aan het woord van de zorgaanbieder.
De commissie acht deze klachtonderdelen dan ook ongegrond.
De klachtonderdelen 6. en 7.
Ook met betrekking tot deze klachtonderdelen staan de standpunten van partijen lijnrecht tegenover elkaar.
Anders dan bij de hiervoor vermelde klachtonderdelen heeft de zorgaanbieder zich bij zijn verweer tegen deze klachtonderdelen met het oog op zijn geheimhoudingsplicht zo veel mogelijk gebaseerd op hetgeen is vermeld in het medisch dossier van cliënte. In een geval als dit, waarin de partijstandpunten tegenovergesteld zijn aan elkaar, is het medisch dossier voor de commissie het enige houvast. Hetgeen in dat dossier is genoteerd, dient in beginsel voor juist gehouden te worden, tenzij aannemelijk is dat dit een onjuiste weergave vormt van hetgeen is gezegd of gedaan. In dit geval echter kan de commissie – en overigens ook klaagster – niet verifiëren of hetgeen in dat dossier is genoteerd juist is, omdat het dossier in deze procedure niet is overgelegd en ook niet kan worden overgelegd in verband met de op de zorgaanbieder rustende geheimhoudingsplicht, die in dit geval op grond van wet- en regelgeving niet kan worden doorbroken. Ondanks dat verificatie niet mogelijk is, gaat de commissie uit van de stellingen van de zorgaanbieder en diens onderbouwing daarvan, omdat zij niet aannemelijk acht dat de zorgaanbieder heeft gehandeld in strijd met de op hem rustende waarheidsplicht, de plicht namelijk om van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren en omdat klaagster niet heeft gesteld dat hetgeen in het dossier is genoteerd een onjuiste weergave is. Met betrekking tot klachtonderdeel 6. verwijst de commissie ook nog naar de overgelegde e-mail van de behandelend arts van 22 juli 2022, waarin deze verklaart met klaagster de vermoedelijke oorzaak van de dood van cliënte te hebben besproken. Het voorgaande betekent dat de zorgaanbieder deze klachtonderdelen voldoende gemotiveerd heeft weersproken en dat de commissie daarom deze klachtonderdelen ook ongegrond acht.
Klachtonderdeel 9.
De zorgaanbieder heeft de stelling van klaagster dat hij geen toestemming wilde geven voor vervoer van cliënte naar het ziekenhuis om daar een CT-scan te maken gemotiveerd betwist. Daartoe heeft de zorgaanbieder gesteld dat klaagster op vrijdag 18 juli 2020 in een telefonisch gesprek met de verpleegkundige van dienst ermee akkoord is gegaan om – nu er op dat ogenblik bij cliënte geen sprake was van een noodgeval – op maandag 20 juli 2020 met de verpleegkundig specialist de mogelijkheden voor het maken van die scan te bespreken. Op 20 juli 2020 heeft de verpleegkundig specialist die mogelijkheden en de consequenties daarvan met klaagster besproken. Klaagster heeft vervolgens later die dag – na overleg te hebben gehad met haar nichtje – besloten van het uitvoeren van die scan af te zien. Klaagster heeft niet betwist dat zij op 18 juli 2020 ermee akkoord is gegaan dat op 20 juli 2020 zou worden beoordeeld of er een TC-scan zou worden gemaakt. Klaagster heeft erkend dat zij op 20 juli 2020 in verband met de lichamelijke toestand van cliënte alsnog heeft besloten van een scan en daarmee van vervoer van cliënte naar het ziekenhuis af te zien. Onder deze omstandigheden kan de zorgaanbieder niet het verwijt treffen klachtwaardig te hebben gehandeld en daarom acht de commissie dit klachtonderdeel eveneens ongegrond.
Het verzoek van klaagster
Klaagster heeft de commissie verzocht onder andere om onderzoek te doen naar het stilzitten/ de passiviteit van de (destijds) bij de zorgaanbieder werkzaam zijnde verpleegkundig specialist en behandelend arts en ervoor te zorgen dat de verantwoordelijken hun verantwoordelijkheid nemen. Het feit dat de commissie de klacht van klaagster over de zorgverlening in al haar onderdelen ongegrond heeft bevonden, impliceert dat van onjuist handelen en/of nalaten aan de kant van de zorgaanbieder niet is gebleken en dat verantwoordelijken daarvoor dan ook geen verantwoordelijkheid hoeven te nemen. Het verzoek van klaagster dient afgewezen te worden.
Het klachtengeld
Nu de klacht van klaagster door de commissie gedeeltelijk gegrond is bevonden, dient de zorgaanbieder overeenkomstig het reglement van de commissie het door klaagster betaalde klachtengeld aan haar te vergoeden.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht van klaagster voor zover deze betrekking heeft op de wijze van afdoening daarvan
door de zorgaanbieder gegrond;
– verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
– wijst hetgeen door klaagster is verzocht af;
– bepaalt dat de zorgaanbieder aan klaagster binnen veertien dagen na verzending van dit bindend
advies een bedrag van € 52,50 ter zake van het door haar betaalde klachtengeld dient te voldoen.
Aldus beslist op 7 oktober 2022 door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg, bestaande uit de heer mr. J.M.P. Drijkoningen, voorzitter, mevrouw mr. M.B. van Leusden-Donker en de heer mr. R.P. Gerzon, leden, in aanwezigheid van de heer mr. L.G.H. Cox, secretaris.