Klacht over beschadigde televisie afgewezen: consument wachtte te lang met uitpakken

  • Home >>
  • Commissie >>
De Geschillencommissie




Commissie: CommissieThuiswinkel    Categorie: (non)conformiteit    Jaartal: 2025
Soort uitspraak: Bindend Advies   Uitkomst: ongegrond   Referentiecode: 1198738/1282098

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

De consument kocht op 22 december 2024 een Philips Ambilight televisie voor €880, die op 6 januari 2025 werd geleverd. Pas op 21 april 2025 werd de televisie uitgepakt, waarbij schade aan het scherm werd ontdekt. De consument beriep zich op wettelijke bepalingen rond non-conformiteit en stelde dat het gebrek vermoedelijk al bij levering aanwezig was. De Geschillencommissie Thuiswinkel oordeelde echter dat de consument te lang had gewacht met het controleren van het product en dat de risico’s van schade na aflevering bij de consument liggen. De klacht werd ongegrond verklaard en het verzoek tot vergoeding afgewezen.

De volledige uitspraak

BINDEND ADVIES
Geschillencommissie Thuiswinkel

Onderwerp van het geschil

Het geschil vloeit voort uit een op 22 december 2024 met de ondernemer tot stand gekomen overeenkomst. De ondernemer heeft zich daarbij verplicht tot het leveren van een Philips Ambilight televisie The One 65PUS8909 voor de som van € 880,–.

De consument heeft de klacht eerst voorgelegd aan de ondernemer.

Standpunt van de consument

Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

“De televisie is op 6 januari 2025 bij mij afgeleverd. Ik heb hem op 21 april 2025 uitgepakt en ontdekte schade aan het scherm. Artikel 7:17 BW bepaalt dat een product moet voldoen aan datgene wat de consument er redelijkerwijs van mag verwachten. Omdat het gebarsten scherm binnen 12 maanden na levering aan het licht is gekomen, geldt op grond van artikel 7:18 lid 2 BW het vermoeden dat het gebrek reeds bij levering aanwezig was. Artikel 7:23 BW bepaalt uitdrukkelijk dat een melding binnen twee maanden na ontdekking altijd tijdig is. Mijn vordering valt dus binnen alle wettelijke termijnen.
Ik heb tot 21 april 2025 gewacht met uitpakken vanwege drukke werkzaamheden, ik moest zo nu en dan naar Engeland reizen en de televisie kon niet direct worden opgehangen want er moest een speciale beugel worden gebruikt.

Ik beroep me op HR 15 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:228, rov. 3.3.2, waarin wordt vastgesteld dat in het geval van een consumentenverkoop “de termijn als bedoeld in art. 7:23 lid 1 BW (gaat) lopen op het moment dat de consument heeft ontdekt dat hetgeen is afgeleverd niet aan de overeenkomst beantwoordt en niet al op het moment waarop de koper dit redelijkerwijs had behoren te ontdekken (zie art. 7:23 lid 1 BW, slotzin).” Het verweer van de ondernemer is dus niet van toepassing op deze verkoop, aangezien het een consumentenverkoop betreft en het gebrek verborgen was. Niettemin bepaalt artikel 7:23 lid 1 BW dat, zelfs indien het gebrek binnen een redelijke termijn nadat het redelijkerwijs ontdekt had moeten worden, gemeld had moeten worden, een melding binnen twee maanden na ontdekking altijd tijdig is; het beperkt langere termijnen niet als redelijk, maar langere termijnen kunnen ook redelijk zijn. Aangezien het gebrek op 21 april 2025 is gemeld, zou dit betekenen dat de redelijke ontdekkingsdatum niet eerder dan 21 februari 2025 mag zijn om te voldoen aan art. 7:23 lid 1 BW. Dit zou anderhalve maand na levering zijn, wat een volkomen redelijke termijn is om te wachten met het uitpakken van een groot elektronisch artikel.

Het hele doel van verpakkingen is om schade te voorkomen, zodat de inhoud niet beschadigd raakt, vooral gezien het feit dat elektronische goederen zoals televisies doorgaans worden beschermd door polystyreen. Consumenten zijn geen verpakkingsdeskundigen en er kan niet van hen worden verwacht dat zij de mate van schade aan de verpakking beoordelen om de schade aan de inhoud vast te stellen, tenzij dit duidelijk is op basis van gezond verstand. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft op 4 juni 2015 in de zaak Faber (C-497/13), ECLI:EU:C:2015:357, paragraaf 60, gesteld dat de consument, met betrekking tot artikel 5, lid 2, van Richtlijn 1999/44/EG, een gebrek binnen twee maanden na ontdekking moet melden. In punt 61 wordt hierop nader ingegaan en wordt gesteld dat deze richtlijn geen strikte verplichting tot een gedetailleerde inspectie van het goed oplegt.

In die uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 4 juni 2015 (C-497/13; ECLI:EU:C:2015:357, Faber, paragraaf 54) wordt gesteld dat “indien het gebrek aan overeenstemming zich pas na de aflevering van de goederen manifesteert, bewijzen dat dit gebrek op dat tijdstip bestond, „een onoverkomelijke moeilijkheid voor de consument” kan zijn, terwijl het voor de verkoper in het algemeen veel gemakkelijker is om te bewijzen dat het gebrek aan overeenstemming niet bestond op het tijdstip van aflevering en dat het bijvoorbeeld te wijten is aan een verkeerd gebruik door de consument”. De bewijslast ligt dus bij de ondernemer om aan te tonen dat het gebrek niet bestond op het moment van levering, en dit is vastgelegd in art. 7:18 lid 2 BW, dat sinds 2022 voorziet in een wettelijke vermoedensperiode van twaalf maanden (in plaats van zes maanden).

Het is merkwaardig dat de ondernemer deze verdediging heeft opgenomen zonder te vermelden of de aansprakelijkheid zou aanvaarden als er bewijs zou bestaan dat de televisie in april 2025 is uitgepakt, of dat dit geen invloed zou hebben vanwege de andere verdedigingen. Men zou kunnen stellen dat de opname ervan impliceert dat zij wellicht aansprakelijkheid zouden hebben aanvaard als zij zouden accepteren dat de televisie in april 2025 is uitgepakt en in de tussentijd veilig is opgeslagen.
Daartoe zijn verdere foto’s verstrekt, waarvan de authenticiteit kan worden geverifieerd (bijvoorbeeld door de EXIF-metadata te onderzoeken of, indien nodig, door getuigenverklaringen) uit het familiealbum, waarop allemaal te zien is dat de televisie gedurende meerdere maanden veilig op dezelfde plaats op de achtergrond is opgeslagen, beschermd door andere meubels. De data van de foto’s zijn: – 09/01/25- 02/02/25- 20/02/25- 12/04/25- 16/04/25- 20/04/25. De foto’s zijn ongewijzigd met de originele bestandsnamen en metagegevens, zodat de datumgegevens kunnen worden onderzocht. De foto’s van 16/04/25 en 20/04/25 tonen de televisie die momenteel in gebruik is nog steeds op dezelfde plaats, wat aantoont dat de televisie in de opbergdoos pas op 21 april 2025 is uitgepakt.

De ondernemer suggereert dat de televisie is beschadigd doordat mijn vier kinderen in de kamer speelden waar de telvisie was opgeslagen, maar dat is onjuist.
Ik ben bereid een vervanging of een volledige terugbetaling van de betaalde koopsom te accepteren in overeenstemming met art. 7:21-7:22 BW.”

Standpunt van de ondernemer

Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

“De consument heeft op 22 december 2024 een Philips Ambilight televisie The One 65PUS8909 gekocht bij ons. De televisie is op 6 januari 2025 afgeleverd. Bij aflevering heeft de consument getekend voor ontvangst. Volgens de klacht is de televisie pas op 21 april 2025 uitgepakt, ruim drie maanden na levering. Op dat moment zou de consument schade aan het scherm hebben geconstateerd. De klacht is vervolgens op diezelfde datum bij ons ingediend.

De consument stelt dat de televisie tijdens het transport is beschadigd en beroept zich op de wettelijke bepalingen omtrent non-conformiteit (art. 7:17 BW), het bewijsvermoeden binnen zes maanden (art. 7:18 lid 2 BW) en de klachtplicht (art. 7:23 BW).

Wij betwisten de stelling van de consument dat de schade bij levering aanwezig was en stellen dat de klacht ongegrond is.

Op grond van art. 7:23 BW is een consument verplicht binnen bekwame tijd te klagen nadat hij een gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had behoren te ontdekken. Van een consument mag worden verwacht dat hij een product van aanzienlijke waarde en omvang binnen korte tijd na ontvangst uitpakt en controleert. Door dit pas na ruim drie maanden te doen, heeft de consument zijn klachtplicht en onderzoeksplicht geschonden. Door het aanzienlijke tijdsverloop tussen de levering en de melding van de schade is voor ons niet meer controleerbaar wat er in de tussentijd met de televisie is gebeurd. Daardoor kan niet met zekerheid worden vastgesteld of de schade al bij levering aanwezig was, of dat deze in de periode daarna is ontstaan. Dit komt voor rekening en risico van de consument. Bij aflevering is zonder enig voorbehoud voor ontvangst getekend. Indien er op dat moment zichtbare schade aan verpakking of product aanwezig zou zijn geweest, had dit bij aflevering behoren te worden opgemerkt of in ieder geval kort daarna.
De consument stelt wel dat de televisie pas in april 2025 is uitgepakt, maar onderbouwt dit niet overtuigend. De aangevoerde omstandigheden vormen geen geldige reden voor het late uitpakken. Bovendien zegt dit niets over de staat van het product op het moment van aflevering en wat er in de tussentijd met het product is gebeurd.

Wij zijn op grond van het bovenstaande van mening dat wij niet verplicht zijn de televisie kosteloos te herstellen of te vervangen. Het risico van te laat uitpakken en constateren van schade ligt bij de consument. Wij verzoeken de Geschillencommissie de klacht ongegrond te verklaren.”

Beoordeling van het geschil

De commissie heeft het volgende overwogen.

De consument stelt dat de ondernemer aansprakelijk is voor de schade nu bij opening van de verpakking is gebleken dat het beeldscherm van de gekochte televisie beschadigd was.
De consument beroept zich daarbij op hetgeen is bepaald in de artikelen 7:17 lid 1 BW (De afgeleverde zaak moet aan de overeenkomst beantwoorden), 7:18a lid 2 BW (Bij een consumentenkoop wordt vermoed dat de zaak of de zaak met digitale elementen bij aflevering niet aan de overeenkomst beantwoordt, indien de afwijking van hetgeen is overeengekomen zich binnen één jaar na aflevering openbaart, tenzij de verkoper anders aantoont of de aard van de zaak of de aard van de afwijking zich daartegen verzet) en 7:23 lid 1 slotzin BW (Bij een consumentenkoop moet de kennisgeving binnen bekwame tijd na de ontdekking geschieden, waarbij een kennisgeving binnen een termijn van twee maanden na de ontdekking tijdig is). Voorts verwijst de consument naar hetgeen is overwogen in HR 15 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:228 rov. 3.3.2 en HvJ EU 4 juni 2015, C-497/13; ECLI:EU:C:2015:357 (Faber) paragrafen 54, 60 en 61.

Met de consument is de commissie van oordeel dat hetgeen waarnaar de consument verwijst de strekking heeft consumenten te beschermen en in eventuele bewijsnood van de consument te voorzien.
De regeling die is getroffen in Richtlijn (EU) 2019/771 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 en de implementatie daarvan door de Nederlandse wetgever in artikel 7:1 e.v. BW houdt echter ook andere bepalingen in. Zo luidt de eerste zin van artikel 7:10 lid 1 BW: De zaak is voor risico van de koper van de aflevering af, zelfs al is de eigendom nog niet overgedragen, terwijl in artikel 7:11 lid 1 BW is bepaald dat bij een consumentenkoop waarbij de zaak bij de koper wordt bezorgd, de zaak voor het risico van de koper is vanaf het moment dat de koper of een door hem aangewezen derde, die niet de vervoerder is, de zaak heeft ontvangen. Ook wijst de commissie op artikel 7:23 lid 1 eerste zin BW: De koper kan er geen beroep meer op doen dat hetgeen is afgeleverd niet aan de overeenkomst beantwoordt, indien hij de verkoper daarvan niet binnen bekwame tijd nadat hij dit heeft ontdekt of redelijkerwijs had behoren te ontdekken, kennis heeft gegeven.

De commissie leidt hieruit af dat de consument bij een product van aanzienlijke waarde en omvang binnen een redelijke termijn dient te controleren of hetgeen door de consument is ontvangen, dus feitelijk is afgeleverd, overeenstemt met hetgeen door de consument is gekocht en of er sprake is van (non-)conformiteit. Een ander oordeel zou kunnen inhouden dat een consument het in eigen hand heeft wanneer termijnen gaan lopen. Die redelijke termijn dient van geval tot geval te worden vastgesteld, waarbij geldt dat bijzondere omstandigheden kunnen maken dat sprake is van een langere termijn.

Tussen partijen is niet in discussie dat de bestelde televisie op 6 januari 2025 bij de consument is afgeleverd en dat de consument pas op 21 april 2025 de televisie uit de verpakking heeft gehaald. Het betekent dat de consument pas na drie maanden en 15 dagen de televisie uit de verpakking heeft gehaald waarna is gebleken dat het scherm van de televisie beschadigd was. De commissie meent dat de consument eerder dan drie maanden en 15 dagen had moeten controleren of de inhoud van het pakket in overeenstemming was met haar bestelling, hoewel zij dit wel had kunnen doen. De gevolgen hiervan komen voor risico van de consument.

De consument heeft weliswaar betoogd dat er omstandigheden waren die meebrachten dat pas op 21 april 2025 de televisie werd uitgepakt, maar die argumenten -die in feite zijn samen te vatten als: ik had het te druk- overtuigen niet. Ook degene die het druk heeft dient binnen redelijke termijn aan zijn onderzoeksplicht te voldoen. Daar komt bij dat de consument heeft aangegeven dat de betreffende televisie na aflevering op 6 januari 2025 was opgeslagen in de woonkamer en dat ook de vier tot het gezin behorende kinderen daar speelden. Het betekent dat gedurende die periode van drie maanden en 15 dagen iets kan zijn voorgevallen. In dat kader wijst de commissie erop dat de consument heeft aangegeven dat bij opening van de verpakking zich daarin een (kleine) scheur bevond, terwijl bij aflevering zonder voorbehoud voor ontvangst was getekend.

Het komt de commissie voor dat in een dergelijk geval dat er sprake is van zichtbare schade aan de verpakking bij het tekenen voor ontvangst in ieder geval melding zal worden gemaakt van de scheur in de verpakking en dat een scheur in de verpakking juist reden zou kunnen zijn geweest om het bestelde te controleren.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

Het door de consument verlangde wordt afgewezen.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Thuiswinkel, bestaande uit de heer prof. mr. A.W. Jongbloed, voorzitter, mevrouw A. van Heeringen, mevrouw mr. C.R.J.M. den Hartog-Kaaij, leden, op 7 oktober 2025.

De uitspraak die de commissie heeft gedaan, is bindend voor beide partijen en vormt het sluitstuk van de procedure. De commissie kent geen mogelijkheid om tegen de uitspraak in beroep te gaan of deze te herzien. Ook niet in het geval van nieuwe feiten of argumenten. U kunt wel binnen 2 maanden na de verzenddatum van de uitspraak aan de burgerlijke rechter vragen de uitspraak te vernietigen. De andere partij heeft die mogelijkheid ook.
De rechter kan de uitspraak vernietigen als hij vindt dat de uitspraak onaanvaardbaar is; inhoudelijk of door de wijze van totstandkoming. Wanneer de uitspraak niet binnen 2 maanden door een van de partijen aan de burgerlijke rechter is voorgelegd door dagvaarding van de andere partij, kan de uitspraak niet meer ongedaan gemaakt worden.

 

Print/PDF