
Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: (On)zorgvuldigheid
Jaartal: 2019
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
120040
De uitspraak:
In het geschil tussen
[Cliënt], wonende te Rozenburg, en Academisch Ziekenhuis behorende bij de openbare universiteit Rotterdam, gevestigd te Rotterdam, (verder te noemen: het ziekenhuis).Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
Het geschil is ter zitting behandeld op 20 december 2018 te Rotterdam. Beide partijen waren ter zitting aanwezig en hebben hun standpunten nader toegelicht. Het ziekenhuis werd ter zitting vertegenwoordigd door [naam], arts Spoedeisende Hulp (verder te noemen: SEH), [naam], arts i.o., [naam], internist en [naam], stafadviseur/jurist medische zaken.
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de behandeling op de poli kliniek SEH.
Standpunt van cliënt
Voor het standpunt van cliënt verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken in het bijzonder het vragenformulier dat de cliënt op 17 september 2018 aan de commissie heeft gezonden.
Het standpunt van cliënt luidt in hoofdzaak als volgt.
Cliënt is op 13 januari 2017 per ambulance rond 21.00 uur met vermoeden van een longembolie naar de afdeling SEH van het ziekenhuis vervoerd. Daar aangekomen heeft cliënt pas na drie kwartier een arts gesproken, waarbij de arts heeft aangegeven dat er zou worden gekeken of er sprake was van een longembolie en in hoeverre er sprake was van zweepslag of ernstigere scheuring van rechterkuit.
Om 23.00 uur nam de arts afscheid omdat zijn shift was afgelopen en vertelde dat zijn collega het zou overnemen. Tot aan het vertrek uit het ziekenhuis om 03.30 ’s nachts heeft cliënt geen arts meer gezien. Er is een CT scan van de longen gemaakt rond 01.00 uur op 14 januari 2017. Nadat er 2 uur later maar niets gebeurde en er niemand kwam, heeft cliënt het infuus zelf verwijderd en is hij op zoek gegaan naar zuster en arts. Na een half uur kreeg cliënt van een verpleegkundige te horen dat er geen sprake was van levensbedreigende situatie en dat hij naar huis mocht gaan. De huisarts zou een brief ontvangen van het ziekenhuis voor wat betreft de behandeling van zijn kuit. Deze brief is echter nooit verzonden ook niet nadat de huisarts meerdere malen het ziekenhuis hierover heeft gebeld. Na 2 of 3 weken heeft de fysiotherapeut een echo gemaakt van zijn kuit en er bleek sprake te zijn van een derdegraads spierscheuring die direct na de val geopereerd had moeten worden.
Gezien het tijdsverloop was een operatie echter niet meer mogelijk. Cliënt heeft het jaar 2017 vanwege deze spierscheuring in zijn rechter kuit heel erg slecht kunnen lopen waardoor zijn linkerbeen ook beschadigd is geraakt (tinnitus aan enkel) en zijn onderrugproblemen zijn verergerd. Hierdoor heeft hij zijn beroep als duikinstructeur en horecaportier niet kunnen uitoefenen.
In oktober 2017 heeft cliënt met behulp van de klachtenfunctionaris aanklacht tegen ziekenhuis ingediend. Cliënt is niet tevreden over de wijze waarop zijn klacht is behandeld. Het heeft uiteindelijk 22 weken geduurd voordat hij een antwoord heeft ontvangen van het ziekenhuis.
Cliënt stelt het ziekenhuis aansprakelijk en vordert een schadevergoeding van € 25.000,– vanwege de geleden inkomstenderving en smartengeld.
Ter zitting heeft cliënt zijn standpunt toegelicht.
Na een duik op 11 januari 2017 heeft cliënt een erge kramp in zijn been gekregen met een enorme bloeduitstorting tot gevolg. Hij is op 12 januari 2017 naar de huisarts gegaan die vermoedde dat er sprake was van een zweepslag. Op 13 januari 2017 voelde cliënt zich onwel en is hij per ambulance naar het ziekenhuis gegaan op verdenking van een longembolie vanuit zijn onderbeen. Op de SEH is niet gekeken naar zijn onderbeen hoewel dat voor hem wel de belangrijkste klacht was. Hij heeft na de intake door de SEH arts geruime tijd op de SEH verbleven zonder dat hij een arts heeft gezien. Uiteindelijk heeft cliënt er zelf voor gekozen het infuus eruit te trekken en iemand te zoeken. Er zou binnen 24 uur een brief naar de huisarts worden gestuurd maar dat is niet gebeurd. Achteraf bleek dat er sprake was van een ernstige spierscheuring, waaraan cliënt direct geopereerd had moeten worden. Vanwege het tijdsverloop was een operatie echter niet meer mogelijk. Het gevolg is dat cliënt een veel langer revalidatietraject heeft moeten ondergaan en hij ernstige problemen heeft gekregen in zijn onderrug en linkerbeen als gevolg van een verkeerde loophouding.
Standpunt van het ziekenhuis
Op 13 januari 2017 is cliënt om 21.42 uur door ambulance binnengebracht op de afdeling SEH van het ziekenhuis in verband met plotse klachten van benauwdheid en thoracale pijnklachten sinds die ochtend. Cliënt is direct beoordeeld door een SEH-arts, er is bloedonderzoek gedaan en er zijn röntgenfoto’s en een ECG (hartfilmpje) gemaakt. Ook de afdeling Inwendige Geneeskunde is betrokken geweest bij de behandeling (om 23.15). Zij hebben het ECG vanwege de cardiale voorgeschiedenis laten her-beoordelen door een cardioloog. Daarnaast is een longembolie uitgesloten middels een CT-scan van de bloedvaten. Het letsel aan de rechterkuit is op de SEH in die zin nader onderzocht dat een echo is verricht om de mogelijkheid van een potentieel levensbedreigend bloedstolsel uit te sluiten. Het kuitletsel zelf was reeds op 12 januari 2017 door de huisarts beoordeeld. Het zou gaan om een scheurtje van de kuitspier waarvoor fysiotherapie is voorgeschreven. Er was geen spoedeisend belang om het kuitletsel zelf nader te onderzoeken.
Nadat op grond van de uitslagen van alle onderzoeken kon worden vastgesteld dat er geen levensbedreigende oorzaken waren voor de plotse kortademigheid is de behandeling op de spoedeisende hulp afgerond. Uit de verslaglegging blijkt dat klager tijdens zijn bezoek aan het Erasmus MC op 13 januari 2017 door zowel een SEH-arts en na 23.00 uur tweemaal door een internist is gezien en voorts door verpleegkundigen en laboranten die klager hebben begeleid bij diverse onderzoeken. Dat er enige tijd is verstreken alvorens de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken beschikbaar waren, is vervelend maar onvermijdelijk omdat de onderzoeken nu eenmaal tijd vragen, zoals de zogenaamde hartmarkers, bijvoorbeeld troponine, die tot twee keer toe zijn geprikt om in een bloedmonster te bepalen of klager een hartinfarct gehad heeft. Tussen de bepalingen in moet minstens één uur tijd zitten.
Het ziekenhuis betreurt dat informatie over het bezoek van cliënt aan de SEH aanvankelijk niet aan de huisarts is verstrekt. Inmiddels zijn maatregelen getroffen om de berichtgeving aan een huisarts omtrent het bezoek aan de SEH te verbeteren.
Cliënt heeft in de zomer 2017 voor het eerst contact gehad met een klachtenfunctionaris en het heeft tot halverwege oktober 2017 geduurd alvorens het ziekenhuis een aansprakelijkstelling heeft
ontvangen. Wegens drukte heeft het 8 weken geduurd alvorens de ontvangst van de
aansprakelijkstelling is bevestigd door het ziekenhuis. Voor deze vertraging zijn direct verontschuldigingen aangeboden. De claim is vlak voor het kerstreces voor onderzoek en een reactie naar de betrokken afdeling gestuurd. Het onderzoek heeft uiteindelijk geleid tot afwijzing van de
aansprakelijkheid en dit is in een brief op 24 april 2018 aan klager medegedeeld. De benodigde termijn voor het onderzoek is 20 weken geweest, hetgeen meer dan gewenst en gebruikelijk is.
Ook hiervoor zijn excuses aangeboden.
Het ziekenhuis stelt dat goede zorg in de zin van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (verder te noemen: Wkkgz) geleverd aan cliënt en verzoekt de commissie de klacht ten aanzien van het niet nader onderzoeken van het kuitletsel en de klacht dat er tussen 23.00 uur en tijd van vertrek slechts eenmaal een arts naar klager heeft gekeken niet gegrond te verklaren. De klacht betreffende de late informatieverstrekking aan de huisarts over het bezoek van klager aan de SEH is terecht en dit is ook erkend en deze heeft geleid tot aanscherping van de afspraken over ontslagberichten. Daarnaast is erkend dat de afhandeling van de claim te traag is verlopen. Ten slotte verzoekt het ziekenhuis de door cliënt gevraagde schadeloosstelling af te wijzen.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft op grond van de door partijen overgelegde stukken het volgende overwogen.
Met betrekking tot de klacht overweegt de commissie als volgt.
De cliënt en het ziekenhuis hebben met elkaar een behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gesloten. Naast hetgeen partijen in die overeenkomst hebben afgesproken, gelden tussen hen – voor zover in het concrete geval van toepassing – de bepalingen van dat wetboek.
Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet het ziekenhuis bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW).
Deze zorgplicht houdt in dat het ziekenhuis die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
De verplichting die voor het ziekenhuis voortvloeit uit een geneeskundige behandelingsovereenkomst wordt in beginsel niet aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de zorginstelling moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de zorginstelling zich verplicht zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen. De reden hiervoor is dat het bij een geneeskundige behandeling meestal niet mogelijk is een bepaald resultaat te garanderen, omdat het menselijk lichaam in het (genezings-)proces een ongewisse factor vormt; zelfs bij onberispelijk medisch handelen kan het beoogde resultaat uitblijven. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.
Voor aansprakelijkheid van het ziekenhuis is vereist dat voldoende aannemelijk is dat het ziekenhuis, dan wel ieder die werd ingeschakeld bij de uitvoering van de voor het ziekenhuis uit de overeenkomst voortvloeiende verplichting, is tekortgeschoten in de uitvoering van die verplichting. De tekortkoming moet aan het ziekenhuis kunnen worden verweten (toerekenbare tekortkoming) en cliënt moet daarvan nadeel hebben ondervonden.
Cliënt houdt het ziekenhuis aansprakelijk omdat bij de behandeling op 13/14 januari 2017 op de SEH ten onrechte de spierscheuring in zijn rechterkuit niet is beoordeeld en er geen bericht naar de huisarts is gezonden, zodat cliënt thans ernstige gevolgen van dit letsel ondervindt.
De commissie is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat het ziekenhuis is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst. Daarbij overweegt zij als volgt.
Cliënt is op 13 januari 2017 per ambulance naar het ziekenhuis gebracht in verband met benauwdheid en een verdenking van longembolie. Van cliënt was voorts bekend dat hij in het verleden ernstige hartproblemen had en dat hij een paar dagen ervoor gedoken en een grote bloeduitstorting op zijn kuit had als gevolg van een daarbij opgelopen kuitblessure.
Ter zitting hebben de betrokken artsen uiteengezet welke onderzoeken er die nacht zijn verricht om longembolie, een bloedstolsel in zijn kuit (trombosebeen) of overige acute pathologie uit te sluiten. Deze onderzoeken hebben meerdere uren in beslag genomen onder andere omdat bloedonderzoeken moesten worden herhaald, een echo en een CT scan zijn gemaakt en artsen van meerdere disciplines naar de onderzoeken hebben gekeken. Nadat een levensbedreigende aandoening was uitgesloten mocht cliënt het ziekenhuis verlaten. De dienstdoende arts heeft cliënt niet zelf uit het ziekenhuis kunnen ontslaan omdat cliënt al op eigen initiatief naar huis was gegaan. Abusievelijk is er niet direct een brief naar de huisarts gegaan met de bevindingen en conclusies. Er wel met cliënt gesproken over een nader onderzoek terzake een spierscheuring maar dit was niet de reden voor een opname op de SEH.
Gelet op hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is de commissie van oordeel dat de behandelend artsen hebben gehandeld, zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend arts in dezelfde omstandigheden in redelijkheid mag worden verwacht.
De commissie begrijpt dat voor cliënt achteraf bezien de voornaamste zorg de spierscheuring in zijn been betrof. Echter de reden waarom cliënt naar de SEH is gebracht was niet de kuitblessure, die al door de huisarts een dag eerder was beoordeeld, maar zijn ernstige benauwdheid die wellicht het gevolg was van een longembolie, die, indien aanwezig, levensbedreigend zou zijn.
De commissie heeft ter zitting vastgesteld dat ten aanzien van die mogelijkheid, bezien in samenhang met eerdere hartproblemen van cliënt, door meerdere artsen, laboranten en verpleegkundigen onderzoek is uitgevoerd.
Aan de kuitblessure kwam in dat verband geen andere betekenis toe dan dat is onderzocht of dit een bloedstolsel had veroorzaakt.
De klacht dat geen nader onderzoek is ingesteld naar de blessure acht de commissie in dat licht bezien dan ook niet gegrond.
De klacht van cliënt dat hij tussen 23.00 uur en het tijdstip van ontslag geen arts heeft gezien, acht de commissie evenmin gegrond. Uit de verslaglegging volgt dat cliënt meermalen door een arts is gezien en dat er in die periode achter de schermen uitgebreid onderzoek is verricht. In het algemeen geldt dat patiënten dienen te worden geïnformeerd over de tijdsduur van – en eventuele vertragingen bij – noodzakelijk onderzoek en een verantwoorde afhandeling op een soms hectische SEH. Dat het exit gesprek met de dienstdoende arts niet heeft plaatsgevonden, is het gevolg van een misverstand, tussen de arts en de cliënt die meende dat er geen reden meer was om het exitgesprek af te wachten. Dat de huisarts vervolgens niet is geïnformeerd door het ziekenhuis is onjuist, het ziekenhuis heeft hier terecht haar excuses voor aangeboden. Deze nalatigheid staat evenwel niet in relatie tot de omstandigheid dat geen nader onderzoek is uitgevoerd naar het kuitletsel. De aard van dit letsel maakte immers geen deel uit van het onderzoek in het ziekenhuis. Een tijdig aan de huisarts toegezonden bericht had terzake het kuitletsel dan ook niet tot een andere uitkomst geleid.
De commissie verklaart de klacht dan ook in zoverre ongegrond.
Nu er van een toerekenbare tekortkoming van het ziekenhuis geen sprake is, is er geen grond voor toekenning van een schadevergoeding aanwezig. De door cliënt verlangde schadevergoeding wordt dan ook afgewezen.
De klacht van cliënt terzake de trage klachtbehandeling behoeft geen nadere bespreking. Nu dit door het ziekenhuis is erkend zal de commissie volstaan met de gegrondverklaring dienaangaande.
Nu de klacht van cliënt voor wat betreft de klachtbehandeling gegrond wordt verklaard, zal de commissie onder verwijzing naar het reglement het ziekenhuis veroordelen tot vergoeding aan cliënt de helft van het door hem betaalde klachtengeld, zijnde een bedrag van (€127,50 : 2=) € 63,75.
Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft naar het oordeel van de commissie geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
Beslissing
De commissie:
I. verklaart de klacht van de cliënt terzake de behandeling op de SEH van het ziekenhuis ongegrond;
II. wijst de daarop gebaseerde vordering tot schadevergoeding af;
III. verklaart de klacht van cliënt terzake een trage klachtafhandeling door het ziekenhuis gegrond.
IV. bepaalt dat het ziekenhuis overeenkomstig het reglement van de commissie aan cliënt het klachtengeld ten bedrage van € 63,75 dient te vergoeden binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies;
V. wijst het anders of meer gevorderde af.
Aldus beslist op 20 december 2018 door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit
mevrouw mr. C.M.E. van der Hoeven, voorzitter, de heer dr. R.C. Zwart en
de heer ir. H.J.A.M. Bodelier, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. W. Hartong van Ark, plaatsvervangend secretaris.