Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg
Categorie: Schade
Jaartal: 2017
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
111116
De uitspraak:
In het geschil tussen
Cliënt e de stichting Stichting MET ggz, gevestigd te Roermond (verder te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennis genomen van de stukken, die door partijen zijn overgelegd.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2017 te Eindhoven.
Verschenen zijn: de cliënt, bijgestaan door [naam], en namens de zorgaanbieder was [naam] aanwezig.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling hun standpunt toegelicht.
Onderwerp van het geschil
De cliënt beklaagt zich erover dat de zorgaanbieder zijn privacy heeft geschonden, ongevraagd teveel persoonlijke informatie heeft verstrekt aan derden, hem onheus heeft bejegend, een onjuiste diagnose heeft gesteld en een slechte nazorg heeft gegeven.
Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van cliënt verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt van cliënt op het volgende neer.
1.
De cliënt was onder behandeling bij een aan de zorgaanbieder verbonden psychiater. De cliënt heeft aan de zorgaanbieder kenbaar gemaakt zijn patiëntendossier bij de receptie van de zorgaanbieder te willen ophalen om dit thuis rustig te kunnen doornemen. De zorgaanbieder heeft het dossier met de recente gegevens van de cliënt in plaats van in een gesloten envelop in een plastic mapje – en dus open en bloot – bij de receptie neergelegd. Het dossier kon door de receptioniste worden ingezien en de cliënt heeft aan haar blik gezien dat zij een beetje had gespiekt. De cliënt ziet dit als pestgedrag; al eerder had hij aan de zorgaanbieder laten weten dat hij zich gepest voelde door de receptie. De cliënt stelt dat hij zich door die wijze van neerlegging niet serieus genomen voelt door de zorgaanbieder en dat daardoor een ernstige inbreuk is gemaakt op zijn privacy.
2.
Op enig moment heeft de cliënt zijn patiëntendossier met gegevens vanaf 2009 bij de zorgaanbieder opgevraagd, maar de zorgaanbieder heeft hem in eerste instantie het patiëntendossier met gegevens van vóór 2009 verstrekt. Later heeft de cliënt ook zijn patiëntendossier met gegevens vanaf 2009 ontvangen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de cliënt aangegeven, dat onder klacht 2. niet alleen verstaan moet worden ongevraagd teveel persoonlijke informatie verstrekken, maar ook het verstrekken van persoonlijke informatie aan derden, waarbij hij met derden bedoelt de woningcorporatie Wonen Zuid. Als de zorgaanbieder zo omgaat met zijn persoonlijke gegevens, zoals hiervoor onder 1. vermeld, dan is het volgens de cliënt ook waarschijnlijk dat de woningcorporatie gegevens over hem heeft gekregen van de zorgaanbieder. Als gevolg hiervan – zo stelt de cliënt – doet de woningcorporatie niets meer voor hem en is hij – mede omdat hij door zijn onderburen gepest wordt – genoodzaakt om te verhuizen.
3.
De cliënt is van de kant van de zorgaanbieder onvriendelijk bejegend, gepest en niet serieus genomen. Dit gebeurde zowel in als buiten het gebouw van de zorgaanbieder in de vorm van spottend lachen naar de cliënt, flauw hoesten als hij de receptie passeerde, op straat met een fietsbel bellen en “met” roepen.
4.
De zorgaanbieder heeft een onjuiste diagnose gesteld en slechte nazorg geleverd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de cliënt verklaard dat de commissie eerder, maar in een andere samenstelling, over deze klacht heeft beslist.
De cliënt stelt emotionele schade geleden te hebben. Als kwetsbare toenmalige patiënt van de zorgaanbieder is zijn vertrouwen onherstelbaar beschadigd. De cliënt heeft erg geleden onder het feit dat de zorgaanbieder de diagnose aan de woningcorporatie heeft doorgegeven in verband met een burenruzie en hij heeft daardoor heel veel nachten slecht geslapen, gepiekerd en een traumatische ervaring opgedaan. De cliënt verlangt dat de commissie hem ten laste van de zorgaanbieder een vergoeding toekent van € 2.000,–, die volgens de cliënt ook ziet op de door hem te maken kosten als hij gaat verhuizen.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt van de zorgaanbieder op het volgende neer.
1.
Op grond van interne afspraken met betrekking tot informatiebeveiliging geldt bij de zorgaanbieder dat dossierinformatie niet per post of email wordt verstuurd, maar persoonlijk op locatie aan de cliënt wordt overhandigd. Met het dossier van de cliënt is niet overeenkomstig die afspraken gehandeld. Op verzoek van de cliënt is zijn dossier door de receptie aan hem overhandigd. Het dossier was afgedekt door het tekenblad voor ontvangst, maar bevond zich niet in een gesloten envelop hoewel dat volgens de richtlijnen van de zorgaanbieder wel het geval had moeten zijn. De betreffende receptioniste heeft uitdrukkelijk betwist kennis te hebben genomen van de inhoud van het dossier. De zorgaanbieder betreurt de gang van zaken met betrekking tot het dossier van de cliënt.
2.
De zorgaanbieder is van mening dat bij het opvragen van dossierinformatie strikt moet worden voldaan aan het desbetreffende verzoek. De cliënt heeft inderdaad meer informatie ontvangen dan waarom hij heeft verzocht. De zorgaanbieder betreurt ook deze gang van zaken. Er zijn geen persoonlijke gegevens verstrekt aan de woningcorporatie.
3.
De zorgaanbieder verwerpt de aantijgingen van de cliënt over de bejegening, het pesten en het niet serieus nemen. De cliënt maakt een en ander ook niet aannemelijk en dat blijkt ook niet uit de stukken in zijn dossier, waaronder de emailwisseling tussen de cliënt en de psychiater.
4.
De zorgaanbieder ziet geen enkele reden en de cliënt maakt dit ook niet aannemelijk dat er ten aanzien van hem een onjuiste diagnose is gesteld. Overigens is deze klacht eerder door de commissie, maar in een andere samenstelling, ongegrond verklaard. De cliënt heeft aangegeven de behandelrelatie met de zorgaanbieder te willen beëindigen en geen nazorg van de zorgaanbieder te wensen. De zorgaanbieder heeft deze wens gerespecteerd in de wetenschap dat de cliënt begeleiding ontvangt van een andere organisatie, die volgens de betrokken psychiater als afdoende kan worden beschouwd.
De zorgaanbieder is van mening dat de cliënt ten aanzien van de klachtonderdelen onder 1 t/m 3 geen schade heeft geleden en dat de cliënt ook geen schade aannemelijk heeft gemaakt; de zorgaanbieder acht een schadevergoeding dan ook niet opportuun.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
De omvang van het geschil
Op de onderhavige kwestie is mede van toepassing de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg. Uit (de Parlementaire Geschiedenis) van deze wet blijkt dat een cliënt zich met een klacht over een zorgaanbieder in beginsel eerst tot die zorgaanbieder moet wenden, opdat de klacht zoveel mogelijk daar wordt opgelost waar deze ook is ontstaan. In het systeem van de wet heeft een cliënt in beginsel dus geen rechtstreekse toegang tot de commissie. Een uitzondering op deze regel doet zich voor indien van de cliënt in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij zich onder de gegeven omstandigheden met zijn klacht eerst tot de zorgaanbieder wendt.
Uit de uitspraak van de klachtencommissie van de zorgaanbieder van 11 april 2017 blijkt dat de cliënt aan de klachtencommissie twee klachten heeft voorgelegd, die door de klachtencommissie gegrond zijn verklaard: de zorgaanbieder heeft in strijd met diens beleid het patiëntendossier van de cliënt in een doorzichtige plastic map bij de receptie neergelegd in plaats van het dossier in een gesloten envelop door een hulpverlener persoonlijk aan de cliënt te overhandigen, en de zorgaanbieder heeft aan de cliënt zijn volledige patiëntendossier met gegevens van vóór 2009 verstrekt, terwijl de cliënt slechts heeft verzocht om zijn dossier met gegevens vanaf 2009. Behalve over de klachten waarover de klachtencommissie een uitspraak heeft gedaan, heeft de cliënt aan de commissie ook andere klachten voorgelegd, namelijk de klacht onder 2. voor zover deze betreft het verstrekken van persoonlijke gegevens aan de woningcorporatie, en de klacht onder 3. Omdat deze klachten niet eerst aan de (klachtencommissie van de) zorgaanbieder zijn voorgelegd en gesteld noch gebleken is van feiten of omstandigheden, waaruit valt af te leiden dat van de cliënt in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij zich met die andere klachten eerst tot de zorgaanbieder had moeten wenden, zal de commissie die andere klachten buiten beschouwing laten. Nu partijen tijdens de mondelinge behandeling eensluidend hebben verklaard dat de commissie over de onder 4. vermelde klacht al eerder een beslissing heeft genomen en ten aanzien van deze klacht geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn gesteld die ten tijde van die beslissing niet bekend waren en bij bekendheid tot een ander oordeel zouden hebben geleid, zal de commissie over deze klacht niet opnieuw beslissen. Een en ander betekent dat de commissie alleen zal oordelen en beslissen over de twee hiervoor vermelde klachten, waarover de klachtencommissie heeft beslist.
Het oordeel over de twee klachten
Ondanks het feit dat de klachtencommissie de twee hiervoor vermelde klachten gegrond heeft verklaard en de zorgaanbieder wat die klachten betreft inmiddels verbeteringsmaatregelen heeft getroffen, acht de commissie zich bevoegd over deze klachten een oordeel te geven. Die bevoegdheid is gelegen in het feit dat de cliënt mede op grond van deze klachten een schadevergoeding verlangt, waarvoor hij – zo blijkt uit de Parlementaire Geschiedenis van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg – direct toegang heeft tot de commissie. Dat is alleen dan anders indien de zorgaanbieder zijn klachtenprocedure ook daarvoor heeft opengesteld, maar daarvan is in dit geval niet gebleken.
De zorgaanbieder heeft erkend dat het dossier van de cliënt in strijd met interne afspraken niet door een hulpverlener persoonlijk aan de cliënt is overhandigd en evenmin in een gesloten envelop. Ook heeft de zorgaanbieder erkend dat aan de cliënt zijn patiëntendossier is verstrekt met daarin gegevens van vóór 2009, terwijl de cliënt om zijn dossier had gevraagd met gegevens vanaf 2009. De zorgaanbieder is van mening dat bij het opvragen van dossierinformatie strikt aan het verzoek moet worden voldaan. De commissie kan zich ambtshalve verenigen met het oordeel van de klachtencommissie en de gronden waarop dit oordeel berust. Ook de commissie zal de klachten gegrond verklaren.
De verlangde schadevergoeding
De commissie wijst de vordering van de cliënt voor zover deze ziet op de verhuis- en inrichtingskosten af. De cliënt heeft die kosten namelijk nog niet gemaakt en dus is er voor hem nog geen schade ingetreden. Daarnaast staan die kosten niet in oorzakelijk verband met de gedragingen van de zorgaanbieder tegenover de cliënt. Volgens de cliënt is de noodzaak om te verhuizen namelijk gelegen in het gedrag van zijn onderburen en het feit dat de woningcorporatie niets (meer) voor hem doet.
Voor zover de vordering ziet op vergoeding van immateriële schade oordeelt de commissie als volgt. Naar het oordeel van de commissie dient bij de beoordeling van een vordering tot vergoeding van immateriële schade aansluiting gezocht te worden bij de desbetreffende bepalingen van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Artikel 6:106 lid 1 sub b BW bepaalt dat immateriële schade onder meer voor vergoeding in aanmerking kan komen indien een benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De commissie begrijpt dat de cliënt het oog heeft op de laatstgenoemde categorie: hij voelt zich in zijn persoon aangetast.
De commissie stelt voorop dat de wetgever de lat voor toekenning van immateriële schadevergoeding hoog heeft willen leggen. Uit de Parlementaire Geschiedenis met betrekking tot genoemd artikellid blijkt dat met de toekenning van immateriële schadevergoeding terughoudendheid moet worden betracht, zowel voor wat betreft de vraag of sprake is van een aantasting in de persoon als de omvang van het toe te wijzen bedrag. Bij aantasting in de persoon moet er sprake zijn van geestelijk letsel, waarmee wordt bedoeld een in de psychiatrie erkende ernstige ziekte, die objectief is of kan worden vastgesteld. Daarvoor is niet voldoende dat sprake is van meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. Daarnaast is in de Nederlandse overheidsrechtspraak een aantal malen uitgemaakt dat een ernstige schending van fundamentele persoonlijkheidsrechten, zoals het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, gelet op de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen voor de benadeelde, een aantasting in de persoon op andere wijze kan opleveren, zonder dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Deze uitspraken liggen in de lijn met de eerder genoemde Parlementaire Geschiedenis, waarin als voorbeeld van een dergelijk fundamenteel recht, het recht op privacy is genoemd.
Het is de commissie niet gebleken dat de cliënt als gevolg van de door hem aan de zorgaanbieder verweten gedragingen een in de psychiatrie erkende ziekte heeft opgelopen, die objectief is of kan worden vastgesteld. Het had op de weg van de cliënt gelegen daartoe voldoende concrete gegevens aan te voeren en deze met een verklaring van een psychiater of psycholoog te onderbouwen. De cliënt heeft dat niet gedaan. Dat de receptioniste van de zorgaanbieder inzage heeft genomen in het patiëntendossier van de cliënt en daarmee een inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de cliënt, acht de commissie niet aannemelijk geworden. De cliënt heeft de betreffende klacht alleen onderbouwd met de stelling dat hij aan de blik van de receptioniste heeft gezien dat zij in zijn dossier heeft gekeken. De commissie acht het – objectief gezien – niet aannemelijk dat de gezichtsuitdrukking van de receptioniste zou kunnen verklaren dat zij het dossier van de cliënt heeft ingezien. Bovendien heeft de zorgaanbieder betwist dat de receptioniste het dossier van de cliënt heeft ingezien. Een en ander betekent dat de commissie geen grond ziet om aan de cliënt een immateriële schadevergoeding toe te kennen en daarom zal de desbetreffende vordering van de cliënt worden afgewezen.
Hetgeen partijen ieder voor zich meer of anders naar voren hebben gebracht dan waarvan de commissie hiervoor is uitgegaan, behoeft naar het oordeel van de commissie geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
Het reglement van de commissie bepaalt dat indien de klacht van de cliënt door de commissie geheel of gedeeltelijk gegrond wordt bevonden, in het bindend advies tevens wordt bepaald, dat de zorgaanbieder aan de cliënt het door deze betaalde klachtengeld geheel of gedeeltelijk moet vergoeden. Nu in dit geval sprake is van een gegrondbevinding, zal de commissie uitvoering geven aan deze bepaling.
Op grond van de voorgaande overwegingen dient als volgt beslist te worden.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klachten onder 1. en 2. voor zover niet betrekking hebbende op het verstrekken
van persoonlijke gegevens aan derden, gegrond;
– wijst af de door de cliënt verlangde schadevergoeding;
– bepaalt dat de zorgaanbieder een bedrag van € 52,50 dient te vergoeden aan de cliënt ter
zake van het klachtengeld.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg op 11 augustus 2017.