Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: (On) zorgvuldigheid / Klachtafhandeling
Jaartal: 2023
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: Ongegrond
Referentiecode:
129326/141062
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
De klacht van de cliënt ziet op de kwaliteit van de zorgverlening en de klachtafhandeling door de zorgaanbieder. Volgens de zorgaanbieder is de vordering van de cliënt verjaard en is er tijdens de zorgverlening zorgvuldig gehandeld. Wel heeft de klachtafhandeling vertraging opgelopen door COVID-19 en de vakantieperiode.
Naar het oordeel van de commissie zijn de protocollen gevolgd en is geen sprake van onzorgvuldig handelen. De klachtafhandeling heeft inderdaad te lang geduurd, maar de zorgaanbieder heeft dit ook erkend en hiervoor excuses aangeboden. De klacht is ongegrond.
De uitspraak
in het geschil tussen
[naam], wonende te [plaats](hierna te noemen: de cliënte)
en
Maastricht Universitair Medisch Centrum+, gevestigd te Maastricht
(hierna te noemen: de zorgaanbieder)
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 17 maart 2023 te Utrecht.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen. Cliënte is verschenen samen met haar partner [naam]. De zorgaanbieder werd vertegenwoordigd door [naam], gemachtigde.
Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht.
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de kwaliteit van zorgverlening aan de cliënte door de zorgaanbieder.
Standpunt van de cliënte
Voor het standpunt van de cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De cliënte heeft op 10 mei 2016 een behandeling ondergaan bij de zorgaanbieder. Deze behandeling betrof een katheterisatie via de lies om een AV-fistel te sluiten. Kort na de operatie kreeg de cliënte acuut hevige pijn aan de lies. De verpleging heeft pijnstilling gegeven. Uiteindelijk is cliënte in slaap vallen. De volgende dag kon de cliënte nauwelijks lopen door de pijn. Zij kreeg nog een echo controle om te bekijken of de AV-fistel nog goed dicht zat. Het bekijken van de insteekopening in de lies kon niet gedaan worden vanwege de pijn. Terug op de afdeling hoorde de cliënte dat zij naar huis mocht. Zij hoefde alleen nog de ontslagpapieren te ontvangen.
Hierna kreeg zij opnieuw de acuut hevige pijn in de lies. Dit keer werd er direct op gereageerd. Na onderzoek bleek de cliënte een inwendige bloeding te hebben, waarvoor zij met spoed geopereerd werd. De cliënte is van mening dat de zorgaanbieder door niet eerder in te grijpen nalatig is geweest. De cliënte heeft een klacht ingediend bij het ziekenhuis. Zij werd volgens eigen zeggen aan het lijntje gehouden en heeft geen antwoord gekregen op vragen over haar klacht. De cliënte voelt zich niet serieus genomen door de klachtenfunctionaris en heeft geen vertrouwen meer in diens onafhankelijkheid. De cliënte vordert schadevergoeding vanwege geestelijke en lichamelijke schade.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De zorgaanbieder stelt dat de cliënte in haar vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Zij heeft een klacht ingediend eind 2020 en vraagt of er nalatig is gehandeld op 10 mei 2016, echter nimmer heeft zij de zorgaanbieder aansprakelijk gesteld of schade gemeld, ook niet bij haar periodieke controles in het ziekenhuis. Nu er sinds de datum van 10 mei 2016 reeds 5 jaren zijn verstreken, is de vordering van de cliënte verjaard. Inhoudelijk stelt de zorgaanbieder dat er geen sprake is van verwijtbaar onzorgvuldig handelen.
Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel waarin de cliënte stelt dat er tijdens en na een ingreep niet (voldoende) is ingegaan op pijnklachten, zij onvoldoende is verdoofd tijdens de ingreep en dat er in de nazorg nalatig is gehandeld, stelt de zorgaanbieder ten aanzien van de verdoving dat in het verslag van de procedure geen zaken worden gemeld die afwijken van de standaard. Nu er geen melding wordt gemaakt van pijnklachten, niet goed werkende verdoving of pijn bij verdoving, kan de zorgaanbieder niet anders dan concluderen dat er in ieder geval geen sprake was van pijnklachten die van dien aard waren dat hier ten onrechte niet of onvoldoende op ingegrepen is.
Op basis van het medisch dossier komt de zorgaanbieder tot de conclusie dat de geconsulteerde dienstdoende arts in de nacht van 10 op 11 mei 2016 een expectatief beleid heeft gevoerd. De vitale parameters zijn in de middag, avond en nacht na de procedure regelmatig gecontroleerd. De EWS was steeds 0. Klaagster heeft in de nacht na de procedure pijnklachten in de rechterlies gehad, zij reageerde echter goed op pijnstilling. Met de kennis van achteraf waren de pijnklachten mogelijk een eerste teken van de nabloeding. De herhaalde controles van de lies, vitale parameters en de goede reactie op pijnstilling, hebben echter niet in de richting van nabloeding gewezen.
In de ochtend van 11 mei 2016 werd volgens protocol het ontslag naar huis voorbereid. De cliënte had echter te veel pijn in de rechterlies om naar huis te worden ontslagen. Kort na de duplex verergerden de pijnklachten zeer acuut en daalde de bloeddruk. De hierop direct verrichte CTA toonde een nabloeding en de cliënte werd geopereerd. De plotselinge daling van de bloeddruk op 11 mei 2016 is aanleiding geweest voor het maken van een CTA. Omdat er in de voorgaande nacht geen sprake was van een plotseling dalende bloeddruk en er ook geen andere alarmsignalen waren is dit niet eerder gebeurd. De nabloeding is helaas, hoe vervelend ook voor de cliënte, een voorkomende complicatie bij deze ingreep. De cliënte is over deze mogelijkheid vooraf geïnformeerd, zij heeft vervolgens ingestemd met de behandeling.
Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel waarbij de cliënte stelt dat zij aan het lijntje is gehouden nadat zij een klacht had ingediend, stelt de zorgaanbieder het spijtig te vinden te vernemen dat de cliënte zich niet serieus genomen voelt door de klachtenfunctionaris. De klachtenbehandeling heeft door de maatregelen en gevolgen van COVID19 gezorgd voor vertraging in de klachtbehandeling. Een persoonlijk gesprek kon enige tijd niet plaatsvinden en moest steeds opgeschort worden.
De klachtenfunctionaris was in de veronderstelling dat de cliënte daar mee instemde. Daarnaast was het in de, voor de betrokken zorgverleners, enorm hectische periode niet mogelijk op korte termijn op de klacht en de vragen schriftelijk te reageren. Aansluitende vakanties zorgden opnieuw voor vertraging. De klachtenfunctionaris heeft excuses gemaakt voor miscommunicatie hieromtrent. De klachtenfunctionaris was in de veronderstelling dat het persoonlijk gesprek op 18 oktober 2021 naar tevredenheid van de cliënte was en daarmee de klachtbehandeling kon worden afgerond. De zorgaanbieder wil benadrukken dat de klachtenfunctionaris onafhankelijk en onpartijdig binnen de organisatie staat en zij ook in deze kwestie haar rol op die manier heeft vervuld. Van aan het lijntje houden of niet serieus nemen is naar de mening van de zorgaanbieder geen sprake.
Wat betreft de schade stelt de zorgaanbieder dat de opgetreden nabloeding een complicatie is en niet het gevolg is geweest van verwijtbaar onzorgvuldig handelen. Ook de zorg met betrekking tot de pijnstilling, de (na)zorg in de daaropvolgende nacht en dag voldoende en adequaat is geweest, ook hier is geen sprake van verwijtbaar onzorgvuldig handelen. De zorgaanbieder is dan ook van mening dat aansprakelijkheid moet worden afgewezen en een schadevergoeding niet toegekend kan worden.
Beoordeling van het geschil
Het toetsingskader
De cliënte en de zorgaanbieder hebben met elkaar een behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gesloten. Naast hetgeen partijen in die overeenkomst hebben afgesproken, gelden tussen hen – voor zover in het concrete geval van toepassing – de bepalingen van dat wetboek.
Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
De toetsing
De commissie dient te onderzoeken of de zorgaanbieder bij de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst in de gegeven omstandigheden al dan niet de hiervoor omschreven zorgplicht heeft nageleefd. De commissie heeft hiertoe het volgende overwogen.
Klachtonderdeel 1
Ten aanzien van klachtonderdeel 1 stelt de cliënte dat nalatig is gehandeld doordat niet eerder na de operatie is vastgesteld dat sprake was van een bloeding. De cliënte meent dat het niet tijdig ingrijpen en de gevolgen die dit voor haar heeft gehad aan de zorgaanbieder te wijten zijn.
De commissie is van oordeel dat niet is komen vast te staat dat onzorgvuldig is gehandeld. Uit de stukken leidt de commissie af dat de protocollen die betrekking hebben op dit soort behandelingen op een juiste manier zijn gevolgd. Het medische dossier geeft geen objectieve aanwijzing dat ingegrepen had moeten worden. De acute pijn die de cliënte aangaf te ervaren had aanleiding kunnen zijn voor een verpleegkundige om een arts in te schakelen, maar door de verpleegkundige op de betreffende avond is een andere afweging gemaakt, wat niet wil zeggen dat daarmee onzorgvuldig/nalatig is gehandeld. De scores gaven op dat moment geen aanleiding tot ingrijpen. Uit het medische dossier leidt de commissie af dat uiteindelijk ook pas aan het einde van de ochtend van de volgende dag is ingegrepen, nadat twee eerdere controles die ochtend rond 9 uur en 10 uur nog geen reden hadden gegeven tot acuut ingrijpen.
Ook voor de klacht dat de cliënte onvoldoende zou zijn verdoofd tijdens de operatie moet de commissie, vanwege het langere tijdsverloop, afgaan op hetgeen in het medisch dossier is beschreven. Hierin is voor de commissie geen aanwijzing te vinden dat niet juist of onzorgvuldig is gehandeld met betrekking tot de verdoving. De commissie stelt hiermee niet dat de cliënte geen pijn heeft ervaren, maar er is geen objectieve maatstaf voor de commissie aanwezig om vast te stellen dat de zorgaanbieder niet goed heeft gehandeld. Gelet hierop is de commissie van oordeel dat klachtonderdeel 1 ongegrond is.
Klachtonderdeel 2
Voor wat betreft de klacht over de lange afwikkelingsduur van de interne klachtprocedure merkt de commissie op dat dit inderdaad te lang heeft geduurd. Er zijn door de zorgaanbieder redenen aangedragen waarom de interne klachtprocedure zolang heeft geduurd en hiervoor zijn excuses aangeboden. De commissie volstaat met het vaststellen dat de interne klachtafwikkeling lang heeft geduurd, maar dit is- mede gelet op de reactie en excuses van de zorgaanbieder – onvoldoende aanleiding dit klachtonderdeel gegrond te verklaren. De commissie is daarom van oordeel dat klachtonderdeel 2 ongegrond is.
Schadevergoeding
Voor een aanspraak op schadevergoeding is ten minste vereist dat de schuldenaar – in dit geval de zorgaanbieder – tegenover de cliënte in enig opzicht toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichting. Hiervoor heeft de commissie de klachtonderdelen ongegrond bevonden en dat betekent dat er van een toerekenbare tekortkoming geen sprake kan zijn. Nu aan dat vereiste niet is voldaan, heeft de cliënte, nog los van de stelling van de zorgaanbieder ten aanzien van de verjaring van de vordering, geen aanspraak op schadevergoeding. De verlangde schadevergoeding zal dan ook worden afgewezen
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
verklaart de klacht ongegrond;
wijst af de vordering tot schadevergoeding.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer drs. J. van Schaik, de heer mr. P.O.H. Gevaerts, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. M. Gardenier, secretaris, op 17 maart 2023.