Klager handelt niet als vertegenwoordiger van de cliënt, zodat de commissie de klacht niet kan behandelen

  • Home >>
  • Ziekenhuizen >>
De Geschillencommissie




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: (Niet) Ontvankelijkheid    Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 113054

De uitspraak:

In het geschil tussen
 
[Klager], wonende te [plaats], en Albert Schweitzer Ziekenhuis, locatie Dordwijk, gevestigd te Dordrecht, (verder te noemen: het ziekenhuis).

Behandeling van het geschil

Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. De mondelinge behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 23 april 2018 te Utrecht. Bij deze behandeling is verschenen de klager, en namens het ziekenhuis zijn verschenen [naam], anesthesioloog, en [naam], juridisch adviseur. Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Onderwerp van het geschil

Het geschil heeft betrekking op het feit dat het ziekenhuis de klager geen bevredigend antwoord heeft gegeven voor het bij zijn echtgenote (verder te noemen: de cliënte) opgetreden geheugenverlies na een door haar ondergane darmoperatie.

Standpunt van de klager

Het standpunt van de klager luidt in hoofdzaak als volgt.

De cliënte heeft op 21 juni 2013 in het ziekenhuis een darmoperatie ondergaan. Na de operatie is bij haar geheugenverlies opgetreden. Het ziekenhuis kan of wil niet zeggen wat de oorzaak is van het geheugenverlies. Zolang het ziekenhuis geen verklaring geeft voor het geheugenverlies, gaat de klager ervan uit dat er vóór of tijdens de operatie een medische fout is begaan of dat de behandelende artsen elkaar dekken. Verder is de klager het niet eens met de beslissing van de klachtencommissie van het ziekenhuis dat zijn klacht ongegrond is. In die beslissing is bovendien ten onrechte vermeld dat de klager het ziekenhuis verwijt een medische fout te hebben gemaakt.

Standpunt van het ziekenhuis

Het standpunt van het ziekenhuis luidt in hoofdzaak als volgt.

De klachtencommissie van het ziekenhuis heeft aan de vier artsen, die bij de casus van de cliënte betrokken waren (de anesthesioloog, de chirurg, de neuroloog en de maag-darm-leverarts (verder te noemen: MDL-arts,) de vraag voorgelegd wat de oorzaak zou kunnen zijn van het door de klager gestelde geheugenverlies dat bij de cliënte is opgetreden na de operatie, waarbij het overgrote deel van haar dikke darm werd verwijderd. Blijvend geheugenverlies is niet een complicatie die past bij een operatie zoals die op 21 juni 2013 bij de cliënte is verricht. De operatie, die onder algehele narcose plaatsvond, is zonder bijzonderheden verlopen. Dat er niettemin een niet-beschreven medische fout is gemaakt, die tot het acute geheugenverlies zou hebben geleid, heeft de klachtencommissie niet kunnen vaststellen en is – gelet op het operatiegebied ¬– ook niet aannemelijk te achten. De klachtencommissie heeft ook geen aanwijzingen gevonden die erop wijzen dat het optreden van de – blijvende cognitieve – klachten moet worden toegeschreven aan een verkeerde (toepassing van de) verdoving door de anesthesioloog. In antwoord op de hiervoor geformuleerde vraag heeft de anesthesioloog geantwoord dat hij geen duidelijke verklaring kan vinden voor het bij de cliënte volgens de klager ontstane geheugenverlies. De chirurg heeft op die vraag geantwoord dat er voor of tijdens de operatie niets is gebeurd dat het vermeende geheugenverlies kan verklaren. Volgens de neuroloog, bij wie de cliënte onder behandeling is in verband met haar (reeds lang bestaande) Multiple Sclerose (verder te noemen: MS), is er geen aanwijsbaar verband tussen het gestelde acute geheugenverlies en een eventuele medische fout bij de operatie. Cognitieve klachten komen zeer frequent voor bij patiënten met de ziekte MS. Als er acuut ontstane cognitieve klachten zijn, kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een eventuele hersenbloeding, een herseninfarct of ernstige metabole afwijkingen. De in 2016 gemaakte MRI-hersenen laat hiervoor in het geheel geen aanwijzingen zien en een bloedonderzoek evenmin. De MDL-arts heeft als antwoord gegeven op voormelde vraag dat geheugenverlies geen kenmerk is van een ontstekingsziekte van de dikke darm. De cliënte heeft in de jaren voorafgaand aan de operatie diverse medicijnen gebruikt, maar gezien het langdurig gebruik zonder klachten over geheugenverlies, is een relatie daarmee zeer onwaarschijnlijk. Van het middel tegen virussen is geen geheugenverlies als bijwerking beschreven.

Het ziekenhuis is van mening dat uit de beslissing van de klachtencommissie en de reacties van de betrokken artsen blijkt dat zij allen zorgvuldig hebben gezocht naar een antwoord op de vraag wat de oorzaak is van het vermeende geheugenverlies bij de cliënte. Na zorgvuldig onderzoek is helaas gebleken dat die oorzaak niet is te benoemen. In redelijkheid kan niet worden volgehouden dat aan de klager medische informatie is onthouden over de oorzaak van het gestelde geheugenverlies.

Beoordeling van het geschil

De commissie heeft op grond van de door partijen overgelegde stukken en hetgeen door hen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, het volgende overwogen.

Voor de commissie doet zich allereerst de vraag voor of de klager ontvankelijk kan worden geacht in zijn klacht. Daartoe overweegt de commissie als volgt.

Het bij de commissie ingediende vragenformulier vermeldt in rubriek 1. “De cliënt” de naam en voorletters van de cliënte. Rubriek 5. “Vertegenwoordiger” vermeldt de voorletters en de naam van de klager.
Rubriek 6. “Ondertekening” bevat een ondertekende verklaring, waarin onder meer vermeld is “Ondergetekende, vermeld onder 1, stemt ermee in dat de eventueel in dit vragenformulier opgegeven vertegenwoordiger de procedure voert.”  

Bij de mondelinge behandeling is de klager verschenen, maar de cliënte niet. Desgevraagd heeft de klager aldaar verklaard dat de cliënte niet is meegekomen omdat zij er heel anders instaat dan hij en zij van mening is dat de klager de kwestie van het geheugenverlies moet loslaten. De commissie leidt hieruit af – mede gelet op het feit dat de commissie niet heeft kunnen verifiëren of de hiervoor aangehaalde verklaring in het vragenformulier een toereikende volmacht van de cliënte aan de klager is – dat de klacht in materieel opzicht niet afkomstig is van de cliënte, maar van de klager. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de commissie sterk de indruk gekregen dat de klager uit eigen naam handelt. De klager is echter niet bevoegd een klacht bij de commissie in te dienen omdat hij cliënt noch vertegenwoordiger is in de zin van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg en artikel 1 van het reglement van de commissie. De commissie zal de klager dan ook niet-ontvankelijk verklaren in zijn klacht.

Desondanks hecht de commissie eraan om – in het belang van beide partijen –, ten overvloede, te overwegen als volgt.

De klager heeft gesteld dat er bij de cliënte na haar operatie geheugenverlies is opgetreden. Uit het feit dat het ziekenhuis geen oorzaak voor het gestelde geheugenverlies heeft kunnen geven, trekt de klager de conclusie dat er door het ziekenhuis voor of tijdens de operatie van de cliënte een fout is gemaakt. De klager heeft zijn conclusie op geen enkele wijze onderbouwd door uitkomsten van neuropsychologisch onderzoek of anderszins. Het had op de weg van de klager gelegen om te stellen en in dit geval, na onderzoek en gemotiveerde weerlegging door het ziekenhuis  te bewijzen, of op zijn minst aannemelijk te maken dat het ziekenhuis een medische fout heeft begaan. De conclusie van de klager kan nu niet anders worden gekwalificeerd dan als zijnde ongerijmd.

Hoewel de klager pas meer dan drie jaar na de operatie officieel bij het ziekenhuis heeft geklaagd, heeft het ziekenhuis toch zorgvuldig nader onderzoek verricht en de bij de behandeling van de cliënte betrokken artsen schriftelijk hun bevindingen op papier laten zetten. Ieder van deze artsen heeft vanuit zijn of haar eigen medische discipline gemotiveerd aangegeven geen oorzaak te kunnen aanwijzen voor het door de klager gestelde geheugenverlies bij de cliënte. Het enkele feit dat er bij de cliënte geheugenverlies is opgetreden en het ziekenhuis daarvoor geen oorzaak kan aangeven, brengt zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet mee dat het ziekenhuis een fout heeft gemaakt. De klager zal zich hierbij moeten neerleggen, hoe moeilijk dit voor hem wellicht ook kan zijn.
 
Overigens heeft de commissie in de door partijen overgelegde stukken, waaronder het medisch dossier van de cliënte, geen aanwijzingen aangetroffen voor een medische fout van het ziekenhuis vóór of bij de operatie. Evenmin heeft de commissie aanwijzingen gevonden dat de bij de behandeling betrokken artsen elkaar op enigerlei wijze in bescherming nemen.

Beslissing

De commissie verklaart de klager niet-ontvankelijk in zijn klacht.

Aldus beslist op 23 april 2018 door de Geschillencommissie Ziekenhuizen.