Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: (On)zorgvuldigheid
Jaartal: 2021
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: Ongegrond
Referentiecode:
49679/52404
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De klager klaagt dat de plastisch chirurg voorafgaand aan zijn operatie te weinig onderzoek heeft gedaan naar de verschillende nadelige gevolgen. De klager heeft een hangend linkeroog. Tijdens de operatie is gebleken dat de hefspier van het linkeroog niet goed werkt. Ook heeft de klager aangegeven eerder losvliesloslating te hebben gehad. De zorgaanbieder zou verwijtbaar hebben gehandeld aangezien er voorafgaand geen onderzoek heeft plaatsgevonden door een oogarts of via een MRI. De zorgaanbieder geeft aan dat er geen verband is tussen de klachten en de operatie, aangezien de operatie niet buiten het oog plaatsvond en de pijnklachten al daarvoor bestonden. Er was geen aanleiding om een MRI uit te voeren. Volgens de commissie hebben de zorgaanbieder en de plastisch chirurg voorafgaande aan de operatie zorgvuldig onderzocht of er bij klager sprake was van aandoeningen die invloed zouden kunnen hebben op de operatie. De klachten aan het linkeroog van klager bestonden al voor de operatie. Er is dan ook geen causaal verband tussen de operatie aan het oog en de klachten die de klager sinds toen heeft. De klacht is ongegrond.
Volledige uitspraak
In het geschil tussen
[Klager], wonende te [woonplaats]
en
Stichting holding Isala Klinieken, gevestigd te Zwolle
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 26 maart 2021 te Zwolle.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen. Ter zitting zijn klager en namens de zorgaanbieder, [naam jurist] en [naam plastisch chirurg], verschenen.
De zorgaanbieder heeft het standpunt ter zitting toegelicht. Klager heeft medegedeeld dat hij, omdat hij zijn hoorapparaten niet in had, weinig kon horen, maar dat hij wenste dat de zitting desalniettemin werd voortgezet. Klager heeft ervan afgezien zijn standpunt toe te lichten en op de verklaring van de zorgaanbieder te reageren.
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft een op 22 oktober 2019 door [plastisch chirurg] uitgevoerde ooglidcorrectie aan het linkeroog van klager, waaraan voorafgaand volgens klager onvoldoende onderzoek is gedaan terwijl er diverse contra-indicaties voor de operatie waren. Klager stelt als gevolg hiervan sinds de operatie diverse klachten aan zijn linkeroog te ondervinden.
Klager heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder. De klachtenadviescommissie heeft de Raad van Bestuur (RvB) geadviseerd de klacht ongegrond te verklaren, hetgeen de RvB op 11 september 2020 heeft gedaan.
Standpunt van klager
Voor het standpunt van klager verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Wegens een hangend linker ooglid is klager door zijn huisarts verwezen naar de zorgaanbieder. Op 9 juli 2019 heeft een consult bij [naam dokter] plaatsgevonden. Klager is ingepland voor een operatie bij [plastisch chirurg] waarbij de hefspier werd ingekort. Voorafgaand aan de operatie op 22 oktober 2019 heeft [plastisch chirurg] aan klager gevraagd of hij een beroerte had gehad. Volgens klager heeft hij deze vraag negatief beantwoord, maar medegedeeld dat hij in 1986 is geopereerd aan zijn linkeroog in verband met een netvliesloslating. Klager heeft aangevoerd dat tijdens de operatie door [plastisch chirurg] op 22 oktober 2020 is gebleken dat de hefspier van het linkeroog niet goed werkt. Op uitdrukkelijk verzoek van klager is hij na enige tijd verwezen naar [naam oogarts] die een MRI heeft laten uitvoeren. [Naam neuroloog] heeft op basis van de MRI vastgesteld dat de oogbol bij het bandje en plombe, dat is aangebracht in verband met de netvliesloslating in 1986, was ontstoken. [Oogarts] heeft klager vervolgens verwezen naar het Radboud UMC. Op 10 juli 2020 is klager aldaar geopereerd aan zijn linkeroogbol en is de plombe verwijderd.
Volgens klager heeft [plastisch chirurg] verwijtbaar gehandeld door, gelet op voorgeschiedenis met netvliesloslating, de vraag over de beroerte en gezien het feit dat het rechterooglid niet hing, voorafgaande aan de operatie geen onderzoek door een oogarts te laten plaatsvinden of een MRI te laten uitvoeren. Volgens klager heeft [plastisch chirurg] hem er uitsluitend op gewezen dat er geen symmetrisch resultaat te verwachten viel, maar heeft [plastisch chirurg] hem niet geïnformeerd over andere risico’s van de operatie.
De gevolgen van de operatie door [plastisch chirurg] zijn volgens klager onder andere:
– pijn aan het oog en aan de wenkbrauw, hoofdpijn;
– een loopneus;
– aanzienlijk slechter zicht met het linkeroog;
– licht buitenshuis bij zonnig weer is onverdraagbaar waardoor autorijden en fietsen niet meer mogelijk is;
– nauwelijks nog kunnen deelnemen aan een sociaal leven.
Klager heeft immateriële schadevergoeding gevorderd van € 25.000,–.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en de verklaring ter zitting. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Volgens de zorgaanbieder is er geen verband tussen de klachten van klager en de operatie door [plastisch chirurg], nu de operatie buiten het oog heeft plaatsgevonden en de pijnklachten reeds bestonden voor de operatie. Volgens [plastisch chirurg] heeft klager zich bij de zorgaanbieder gemeld met het verzoek om iets te doen aan het hangende linker ooglid en om ervoor te zorgen dat er een meer symmetrisch aangezichtsbeeld zou ontstaan. Op 9 juli 2019 is geconstateerd dat betreffende het linker ooglid sprake was van een levator ptosis. De levatorspier in het bovenooglid links functioneerde niet goed, waardoor klager zijn linkeroog niet volledig kon openen. De spier was losgeraakt van het kraakbeen. Ook was er sprake van een slappe oogspier. Het vastmaken van de spier aan het kraakbeenplaatje en inkorting van de oogspier was geïndiceerd. [Plastisch chirurg] heeft verklaard dat dit een ingewikkelder ingreep is dan de ‘normale’ ooglidcorrectie. De operatie vindt dieper in het ooglid plaats, omdat de spier zich boven in de oogkas bevindt. Bij klager heeft er een statische correctie plaatsgevonden (het ooglid kan open, maar de spier heeft weinig liftfunctie), omdat een dynamische correctie via de wenkbrauw in verband met een verwijderde huidkanker bij klager niet meer mogelijk was.
Uit het medisch dossier blijkt dat [naam dokter] onder andere uitleg heeft gegeven over mogelijke complicaties, zoals nabloeding, infectie, litteken, blindheid, asymmetrie en mogelijk recidief.
Volgens [plastisch chirurg] heeft hij voorafgaand aan de operatie aan klager medegedeeld dat een symmetrisch resultaat niet te verwachten viel en dat de bestaande pijnklachten niet zouden afnemen door het inkorten van de levatorspier. Ook heeft [plastisch chirurg] aan klager medegedeeld dat het tranen van het oog kon toenemen. [Plastisch chirurg] heeft gevraagd of klager een beroerte had gehad wegens scheefstand van het gelaat. Volgens [plastisch chirurg] zou hij ook hebben geopereerd als klager wel een beroerte had gehad, maar zou hij er in dat geval rekening mee hebben gehouden dat de aansturing van de aangezichtsspier was verminderd. Die vermindering kan van invloed zijn op het resultaat. Op de dag van de operatie werd er geen infectie, vochtophoping, roodheid of zwelling van de oogbol geconstateerd. Tijdens de operatie is gebleken dat er sprake was van verlittekening op de levatorspier: ‘de consistentie en het aspect van de levator waren anders dan normaal’. De operatie is volgens [plastisch chirurg] lege artis uitgevoerd en de ontsteking van de plombe is niet veroorzaakt door de operatie op 22 oktober 2020, maar de ontsteking kan wel de visus- en pijnklachten van klager verklaren.
Er was volgens [plastisch chirurg] geen aanleiding voor het uitvoeren van een MRI voorafgaande aan de operatie op 22 oktober 2020, omdat er geen aanwijzingen waren voor een ontsteking. [Plastisch chirurg] heeft erop gewezen dat tussen het consult bij [naam oogarts] en [naam optometrist] een periode van drie maanden is gelegen. Na drie maanden bewoog de oogbol niet meer en was er aanleiding om een MRI te laten uitvoeren.
Achteraf heeft [plastisch chirurg] onderzoek gedaan naar de plombe. De problemen die klager heeft, passen bij het door het oog heen bewegen van de plombe. De littekenvorming kan zijn veroorzaakt door de plombe. [Plastisch chirurg] heeft aangevoerd dat het aanbrengen van de plombe wel degelijk een operatie buiten het oog is. Klager heeft [plastisch chirurg] niet geïnformeerd over de aangebrachte plombe. Volgens [plastisch chirurg] hebben er tuchtzaken plaatsgevonden over de plombe en wordt de plombe nu niet meer gebruikt.
Beoordeling van het geschil
De commissie overweegt als volgt.
Bij de beoordeling van deze klacht geldt het volgende beoordelingskader. De overeenkomst die is gesloten tussen klager en de zorgaanbieder is aan te merken als een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Bij de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de hulpverlener de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het BW). Deze zorgplicht houdt in dat de hulpverlener die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. De zorgplicht houdt in beginsel geen resultaatsverplichting in, maar wordt aangemerkt als een inspanningsverplichting
De commissie dient te oordelen of de zorgaanbieder is tekortgeschoten in het nakomen van de behandelovereenkomst met klager.
De klacht van klager valt onder te verdelen in de volgende (met elkaar samenhangende) klachtonderdelen:
– de zorgaanbieder heeft klager onvoldoende geïnformeerd over mogelijke complicaties als gevolg van de operatie (klachtonderdeel A);
– de zorgaanbieder had voorafgaand aan de operatie meer onderzoek moeten (laten) doen (klachtonderdeel B);
– de operatie heeft ten onrechte doorgang gevonden (klachtonderdeel C)
– door de operatie kampt klager met ernstige oog(gerelateerde) klachten, waarvan hij voor de operatie geen of in mindere mate hinder ondervond (klachtonderdeel D).
Uit het medisch dossier is naar het oordeel van de commissie duidelijk geworden dat [naam dokter] klager op 9 juli 2019 heeft geïnformeerd over de mogelijke complicaties die konden optreden. De commissie acht aannemelijk dat ook [plastisch chirurg] klager voorafgaande aan de operatie heeft uitgelegd dat hij de pijn en het tranen van het oog niet kon wegnemen, maar dat het behalen van meer symmetrie (door het minder hangen van het ooglid) wel mogelijk was. De commissie acht klachtonderdeel A op grond hiervan ongegrond.
De commissie is van oordeel dat er voor de zorgaanbieder geen aanleiding was om voorafgaande aan de operatie op 22 oktober 2020 meer onderzoek te laten doen, bijvoorbeeld door het raadplegen van een oogarts of het laten maken van een MRI. De commissie is van oordeel dat [naam dokter] en [plastisch chirurg] voorafgaande aan de operatie zorgvuldig hebben onderzocht of er bij klager sprake was van aandoeningen die van invloed zouden kunnen zijn op (het resultaat van) de operatie, waaronder onderzoek naar een mogelijke ontsteking of eventuele irritatie van de oogbol. De resultaten van dit onderzoek en ook het feit dat klager heeft verklaard niet te zijn geopereerd buiten het oog, maken naar het oordeel van de commissie dat de zorgaanbieder tot het besluit heeft kunnen komen dat de operatie doorgang kon vinden. Vorenstaande heeft tot gevolgd dat de commissie klachtonderdelen B en C ongegrond acht.
De commissie acht niet aannemelijk geworden dat er een (causaal) verband bestaat tussen de operatie op 22 oktober 2020 en de klachten die klager sindsdien stelt te ondervinden. Op basis van het medisch dossier en de verklaring ter zitting concludeert de commissie dat de klachten aan het linkeroog reeds voor de operatie op 22 oktober 2020 bestonden. Naar het oordeel van de commissie is wel aannemelijk dat de operatie op 22 oktober 2020, doordat er tijdens de operatie sprake bleek te zijn van verlittekening op de levatorspier, niet het gewenste effect, te weten een minder hangend ooglid en een meer symmetrisch aangezicht, heeft gehad; de situatie lijkt ongewijzigd te zijn gebleven. Dit is echter niet wat klager de zorgaanbieder verwijt. De commissie acht klachtonderdeel D dan ook ongegrond.
Op grond van vorenstaande is de commissie van oordeel dat de zorgaanbieder niet is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelovereenkomst en dat de klacht ongegrond is.
Vordering tot schadevergoeding
Voor een aanspraak op schadevergoeding is ten minste vereist dat de schuldenaar – de zorgaanbieder – in enig opzicht toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelovereenkomst. Nu de commissie geen tekortkomingen in de nakoming van de behandelovereenkomst heeft vastgesteld, kan er niet van tekortschieten dat heeft geleid tot schade worden gesproken. De vordering tot vergoeding van schade zal dan ook worden afgewezen
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht ongegrond;
– wijst de vordering af.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit mr. M.M. Verhoeven, voorzitter, dr. M-B Bouman, mr. P.O.H. Gevaerts, leden, in aanwezigheid van mr. C. Koppelman, secretaris, op 26 maart 2021.