Commissie: Verpleging Verzorging en Geboortezorg
Categorie: (On)Zorgvuldig handelen
Jaartal: 2021
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: gegrond
Referentiecode:
26789/33215
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De klaagster houdt de zorgaanbieder aansprakelijk voor de opname van haar moeder in het ziekenhuis. Volgens de klaagster had de opname voorkomen kunnen worden als de juiste zorg aan haar moeder was verleend. Er is nagelaten om de leverfunctie en urine te controleren en nagelaten maandelijks te wegen en opvolging te geven aan de vochtlijsten. De klaagster vindt dat de zorgaanbieder eerder had moeten opmerken dat haar moeder achteruitging. De zorgaanbieder heeft bij de mondelinge behandeling erkend dat eerder had moeten worden gesignaleerd dat de moeder achteruitging. Als de signalen eerder waren opgemerkt, dan had met de familie het gesprek kunnen worden aangegaan. Nu was er een plotselinge achteruitgang. De commissie oordeelt dat de kwaliteit van de verleende zorg niet heeft voldaan aan de professionele standaard die daarvoor geldt. Als de signalen eerder waren opgepakt, dan was een en ander anders verlopen en had ook de hectiek ten tijde van het overlijden van de moeder kunnen worden voorkomen. De klaagster en haar familie hadden dan op een heel andere manier afscheid kunnen nemen van hun moeder. De klacht is gegrond.
Volledige uitspraak
In het geschil tussen
[Klaagster], wonende te [woonplaats],
en
AxionContinu, gevestigd te Utrecht, (hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 maart 2021 te Utrecht. Verschenen zijn: [naam] (klaagster), [naam] (zus van klaagster), [naam] (advocaat van de zorgaanbieder), [naam] (zorgmanager bij de zorgaanbieder) en [naam] (specialist ouderengeneeskunde bij de zorgaanbieder).
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de zorgverlening aan de moeder van klaagster door de zorgaanbieder.
Standpunt van klaagster
Voor het standpunt van klaagster verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De zorgaanbieder is toerekenbaar tekortgekomen in de uitvoering van de zorgovereenkomst. Door het nalaten de overeengekomen zorg aan de moeder van klaagster te verlenen, is zij met vijf complicaties in het ziekenhuis terecht gekomen, te weten een slechte nierfunctie, geelzucht, uitdroging, een lage bloeddruk en een laag zuurstofgehalte. Vervolgens is zij vier dagen later overleden. Blijkens verschillende rapporten heeft de zorgaanbieder nagelaten de leverfunctie en urine te controleren en is nagelaten maandelijks te wegen en opvolging te geven aan de vochtlijsten. Bovendien staat de zorgaanbieder bij de IGZ onder verscherpt toezicht.
Klaagster verzoekt een schadevergoeding van € 25.000,– van de zorgaanbieder.
Tijdens de mondelinge behandeling is namens klaagster onder meer nog het volgende voren gebracht. Er hebben al meerdere incidenten bij de zorgaanbieder plaatsgevonden die klaagster door de vingers heeft gezien. Ook door die incidenten is de achteruitgang van de moeder van klaagster in gang gezet. Er waren eerdere evidente signalen dat het niet goed ging met de moeder van klaagster.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De zorgaanbieder stelt zich op het standpunt dat er geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat er voor 23 juni 2019 aanwijzingen waren dat de gezondheidstoestand van de moeder van klaagster substantieel achteruitging. Er is weliswaar op 20 mei 2019 eenmaal 5 kilogram gewichtsverlies gemeten, maar in de dagen daarna is het gewicht weer genormaliseerd. Men mocht er aldus op vertrouwen dat dit een meetfout betrof. Op 25 juni 2019 heeft de specialist ouderengeneeskunde de moeder van klaagster onderzocht. Niet duidelijk is of daarbij aandacht is besteed aan een gele verkleuring van de ogen. Op 3 en 4 juli 2019 is de icterus (geelzucht) (ook) opgemerkt door de zorgmedewerkers van de zorgaanbieder. De specialist ouderengeneeskunde is op 3 juli 2019 opnieuw gevraagd de moeder van klaagster te onderzoeken. Geoordeeld is toen dat zij niet icterisch was. Enkele dagen later, op 8 juli 2019, is wel icterus geconstateerd en is de moeder van klaagster ingestuurd naar het ziekenhuis. Achteraf is gebleken dat klaagster en de zorgmedewerkers de icterus eerder hebben opgemerkt dan dat de arts de geelverkleuring vaststelde. Dat betekent echter niet dat door de arts onzorgvuldig is gehandeld door de geelverkleuring niet op te merken. Voorstelbaar is immers dat een lichte verkleuring van het oog wel wordt opgemerkt door zorgmedewerkers en familieleden die de moeder van klaagster regelmatig zien, maar niet kan worden geobjectiveerd door een arts die de cliënten slechts incidenteel ziet. Voor zover de zorgaanbieder bekend, waren er geen (andere) signalen dat de gezondheid van de moeder van klaagster dermate ernstig achteruitging dat zij moest worden opgenomen in het ziekenhuis. In de dagen vóór de ziekenhuisopname was er weliswaar sprake van misselijkheid, braken en diarree, maar dat zijn klachten die in de verpleeghuispopulatie veelvuldig voorkomen. Er is niet gebleken dat de zorgmedewerkers evidente signalen hebben gemist.
Uit het dossier kan inderdaad niet worden begrepen of onderzoek heeft plaatsgevonden naar de leverfunctie. Op 31 januari 2019 heeft een urineonderzoek plaatsgevonden om een blaasontsteking uit te sluiten. De arts noteerde dat er geen sprake was van een infectie, maar omdat glucose, erytrocyten en eiwitten in de urine (mild) verhoogd waren, achtte hij het wel raadzaam om het onderzoek na een week nog te herhalen. Uit het dossier kan niet worden begrepen dat dit ook is gebeurd. Hoewel klaagster in strikte zin gelijk heeft dat niet vaststaat dat de adviezen van de arts ten aanzien van het onderzoeken van de leverfunctie en de urine volledig zijn opgevolgd, meent de zorgaanbieder dat dit nalaten van onvoldoende gewicht is om tot toewijzing van deze klachtonderdelen te kunnen komen.
De zorgaanbieder betwist dat de moeder van klaagster niet maandelijks is gewogen. Uit de metingen van het gewicht volgt immers dat zij gedurende de opname (minstens) elke maand is gewogen. Volgens de zorgaanbieder bestond er geen aanleiding om vervolg te geven aan de vochtlijsten die van 22 tot 25 mei 2019 werden bijgehouden. Er was immers besloten om de vochtlijsten bij te houden toen men in de veronderstelling was dat er sprake was van 5 kilogram gewichtsverlies, maar op 24 mei 2019 was al gebleken dat het gewicht in voldoende mate was hersteld.
De inspectie heeft op 19 mei 2020 geoordeeld dat de zorginstelling voldoende verbetermaatregelen heeft getroffen en de melding afgesloten.
Volgens de zorgaanbieder bestaat er geen rechtsgrond voor vergoeding van enige immateriële schade. Smartengeld is immers vergoeding van persoonlijke schade en is daardoor niet overdraagbaar op anderen dan de benadeelde zelf. Voor vergoeding van door nabestaanden geleden schade zou enkel plaats kunnen zijn indien wordt vastgesteld dat het overlijden van de moeder van klaagster het causale gevolg is van een onrechtmatige gedraging van de zorgaanbieder. Dat is door klaagster niet gesteld en is ook niet gebleken. Na het overlijden van de moeder van klaagster hebben de nabestaanden besloten geen obductie te laten verrichten. Daardoor is de doodsoorzaak onbekend gebleven. Het overlijden zou ook bij eerdere signalering naar alle waarschijnlijkheid niet zijn voorkomen. Daarmee ontbreekt het causaal verband tussen een eventuele normschending en het overlijden en is er geen grond voor toekenning van een schadevergoeding aan de nabestaanden. De vordering dient te worden afgewezen.
De zorgaanbieder is niet tekortgeschoten ten aanzien van de door klaagster geformuleerde klachtonderdelen. Verzocht wordt om de klacht in haar onderdelen ongegrond te verklaren en de vordering tot schadevergoeding af te wijzen.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de zorgaanbieder, bij monde van de specialist ouderengeneeskunde (SO), erkend dat eerder had moeten worden gesignaleerd dat de moeder van klaagster achteruitging. Zo is bij opname bekend wat het gewicht was en als dat elke keer afneemt dan had men daar alert op moeten zijn. Bij de bespreking van het zorgplan in maart 2019 is niet ingezoomd op het lichamelijke gedeelte. De moeder van klaagster at goed, maar viel toch af. Geelzucht kan wisselend optreden. Dat het niet door de arts is opgemerkt, wil niet zeggen dat het er niet is geweest. Er was sprake van een kwetsbare vrouw die aan het achteruitgaan was. Indien de signalen eerder waren opgemerkt, dan had met de familie het gesprek kunnen worden aangegaan. Nu was er sprake van een plotselinge achteruitgang. De hectiek daarbij had kunnen worden voorkomen.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het Burgerlijk Wetboek). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
Klaagster houdt de zorgaanbieder aansprakelijk voor de opname van de moeder van klaagster in het ziekenhuis. Zij is van mening dat opname had kunnen worden voorkomen indien de juiste zorg aan haar moeder was verleend. De door de klaagsters ingediende klacht betreft de onvoldoende kwaliteit van de door de zorgaanbieder geleverde zorg aan haar moeder. De zorgaanbieder heeft dit tijdens de mondelinge behandeling ook erkend.
De commissie is van oordeel dat, op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, de kwaliteit van verleende zorg aan de moeder van klaagster niet heeft voldaan aan de professionele standaard die daarvoor geldt. Aldus is de commissie van oordeel dat de zorgaanbieder in de uitvoering van de verplichtingen die voortvloeien uit de zorgovereenkomst tekortgeschoten is. De commissie acht de klacht gegrond. Indien de signalen eerder waren opgepakt, zoals de afname van het gewicht, dan was een en ander anders verlopen en had ook de hectiek ten tijde van het overlijden van de moeder van klaagster kunnen worden voorkomen. Klaagster en haar familie hadden dan op een heel andere wijze afscheid kunnen nemen van hun moeder.
Er is een onafhankelijk onderzoek ingesteld naar de gebeurtenissen. Op 29 augustus 2019 heeft de onderzoekscommissie een rapport uitgebracht, een zogenoemde Prisma analyse. Geconcludeerd is dat sprake kan zijn geweest van nalatigheid, omdat de moeder van klaagster al wat langere tijd af en toe symptomen had die enigszins verontrustend waren en er niet tijdig is gehandeld om haar te onderzoeken op een onderliggende aandoening. Het zijn signalen die niet goed zijn opgemerkt/geïnterpreteerd en/of die niet duidelijk genoeg zijn gemeld en/of op een juiste wijze zijn opgemerkt door de SO. Mogelijk heeft dit bijgedragen aan de ziekenhuisopname van de moeder van klaagster. Daarom moet op basis van deze gegevens worden geconcludeerd dat het hier een calamiteit betreft. De conclusie is dat de signalering, interpretatie en communicatie onvoldoende adequaat is geweest. Wanneer de moeder van klaagster is overleden aan een aandoening die bij tijdige melding van de symptomen behandeld had kunnen worden, betreft het een calamiteit. Wanneer zij is overleden door een andere oorzaak, betreft het een incident.
Namens de zorgaanbieder zijn excuses aangeboden voor de manier waarop de communicatie over de zorg is verlopen. Ook zijn er direct verbetermaatregelen getroffen. Zo weet iedereen wat binnen en buiten kantoortijden gemeld moet worden en aan wie en is iedereen bekend met de werking van het logboek en wordt er op dezelfde wijze gewerkt.
Het geschil spits zich verder toe op de door klaagster verzochte financiële compensatie. Klaagster verzoekt een schadevergoeding van € 25.000,–. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij haar verzoek gespecificeerd. Hieruit blijkt dat zij allereerst een vergoeding verzoekt voor zeven maanden huur voor de kamer van haar moeder, zeven maanden betaalde eigen bijdrage en het eigen risico. De commissie is van oordeel dat klaagster in redelijkheid niet kan verlangen dat de zorgaanbieder deze kosten vergoedt. Immers, deze kosten had klaagster ook gehad indien door de zorgaanbieder anders was gehandeld.
Klaagster heeft ook een immateriële schadevergoeding gevorderd. Zoals de commissie ter zitting reeds heeft aangegeven, ontbreekt een wettelijke grondslag voor een vergoeding van de immateriële schade die klaagster zelf stelt te hebben geleden. Immers, klaagster was geen partij bij de zorgovereenkomst. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
Nu de klacht van de klaagster gegrond wordt verklaard, zal de commissie – overeenkomstig het reglement van de commissie – de zorgaanbieder veroordelen tot vergoeding van het klachtengeld van € 52,50 dat klaagster aan de commissie heeft voldaan voor de behandeling van dit geschil.
Beslissing
De commissie verklaart de klacht van klaagster gegrond.
De commissie wijst af de vordering tot schadevergoeding.
De zorgaanbieder dient overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 52,50 aan klaagster te vergoeden ter zake van het klachtengeld.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg, bestaande uit de heer mr. H.A. van Gameren, voorzitter, mevrouw mr. M.B. van Leusden-Donker, de heer mr. P.C. de Klerk, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. I. van der Kamp, secretaris, op 18 maart 2021.