Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg
Categorie: Schadevergoeding
Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ten dele gegrond
Referentiecode:
133614/150553
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De cliënt klaagt erover dat de zorgaanbieder heeft gehandeld in strijd met het familiebeleid, door de partner van cliënt niet uit te nodigen bij doelgesprekken. De klager wenst schadevergoeding. De zorgaanbieder voert aan dat de cliënt zorg nodig heeft die de zorgaanbieder niet kan bieden. De zorgaanbieder geeft aan dat de zorgrelatie is verstoord en dat cliënt zijn appartement moet verlaten. De commissie oordeelt dat de zorgaanbieder zich inderdaad niet aan haar eigen familiebeleid heeft gehouden. De commissie benadrukt dat immateriële schadevergoeding niet snel wordt toegewezen en ook in dit geval niet gerechtvaardigd is. De klacht is ten dele gegrond.
De uitspraak
In het geschil tussen
[Klager], wonende te [plaatsnaam]en
GGZ Friesland, gevestigd in Leeuwarden
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 22 april 2022 te Zwolle.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen. Namens de zorgaanbieder waren ter zitting aanwezig [naam], bijgestaan door [naam]. Klager werd vergezeld door [naam].
Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht.
Onderwerp van het geschil
Klager heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder.
Klager woont in een appartement van de zorgaanbieder in het kader van Begeleid Wonen. Het geschil tussen partijen is ook al tweemaal in kort geding beoordeeld door de voorzieningenrechter. Voor de commissie is het geschil beperkt tot de vraag of de zorgaanbieder het familiebeleid juist heeft toegepast en of zij de zorgovereenkomst mocht stopzetten per 9 maart 2020. Daarnaast eist klager een schadevergoeding.
Standpunt van klager
Voor het standpunt van klager verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Familiebeleid.
Klager heeft toegelicht dat het voor hem van groot belang was dat zijn partner bij de gesprekken met de zorgaanbieder aanwezig was. Vanwege zijn autismespectrumstoornis is het voor klager moeilijk om zichzelf goed te verwoorden. Bovendien kent zijn partner hem goed en weet zij wat hij nodig heeft, maar de zorgaanbieder heeft de partner van klager niet steeds uit eigen beweging uitgenodigd om aanwezig te zijn bij de doelgesprekken. In januari 2020 heeft klager haar nog zelf meegenomen. Voor het gesprek op 9 maart 2020 was zij niet uitgenodigd en was zij ook niet aanwezig. Al met al vindt klager dat de zorgaanbieder in strijd handelt met haar eigen familiebeleid.
Stopzetten zorg per 9 maart 2020.
Volgens klager is de begeleiding per 9 maart 2020 stopgezet. De klachtencommissie heeft anders geoordeeld, maar dat is volgens klager niet juist geweest. Er is na 9 maart 2020 wel eens een gesprek geweest, maar dat stond steeds in het teken van de ontruiming van het appartement. Dat had dus niets met de begeleiding te maken.
De gevraagde schadevergoeding.
Klager vindt dat hij een immateriële schadevergoeding moet krijgen van de zorgaanbieder van € 5.000,–. Daarnaast stelt hij zich op het standpunt dat de zorgovereenkomst niet is uitgevoerd vanaf 9 maart 2020. Omdat hij wel zijn eigen bijdrage aan CAK heeft betaald, vindt klager dat de zorgaanbieder die aan hem moet vergoeden over de periode van 9 maart 2020 tot en met 28 februari 2021. Dat is een bedrag van € 2.022,80.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Kort samengevat meent de zorgaanbieder dat klager al langere tijd zorg en begeleiding nodig heeft die zij niet kan bieden.
Per januari 2020 was de indicatie van klager (ambtshalve) verlengd. Dat was voor de zorgaanbieder aanleiding om in gesprek te gaan met klager over zijn zorgvraag/-behoefte. Zijn vraag was gericht op het functioneren binnen het gezin, maar de zorgaanbieder verleende zorg in het kader van Begeleid Wonen. Daarop moeten de doelen gericht zijn. Een vervolggesprek op 9 maart 2020 verliep langs dezelfde lijn. Vanaf 9 maart 2020 heeft de zorgaanbieder geprobeerd in gesprek te blijven met klager, maar dat is niet gelukt. Inmiddels vindt de zorgaanbieder het tijd dat klager zijn appartement verlaat, omdat de zorgrelatie is verstoord en niet tot wasdom komt. Daarvoor zijn gerechtelijke procedures gevoerd.
Volgens de zorgaanbieder heeft zij het familiebeleid nageleefd. De partner van klager was wel degelijk bij de gesprekken aanwezig. Ook ontkent de zorgaanbieder dat zij de zorgverlening heeft stopgezet. Dat er geen begeleiding heeft plaatsgevonden, komt omdat klager de boot afhield.
De zorgaanbieder bepleit de afwijzing van de eis tot schadevergoeding en vergoeding van de CAK-bijdrage.
Beoordeling van het geschil
De commissie is van oordeel dat de klacht deels gegrond is. De eis tot schadevergoeding wordt afgewezen. De commissie licht dat oordeel als volgt toe.
Omvang van het geschil.
De zorgaanbieder heeft klager tweemaal gedagvaard in kort geding bij de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden.
In het vonnis van 17 november 2021 heeft de voorzieningenrechter de vordering tot ontruiming van het appartement nog afgewezen. Daarvoor was van belang dat het nog maar de vraag is of een indicatie voor Begeleid Wonen wordt verstrekt, maar dat van de zorgaanbieder verwacht mag worden dat zij de uitkomst van de beoordeling daarvan afwacht. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat naar voorlopig oordeel vaststaat dat de zorgovereenkomst tussen partijen niet is geëindigd.
In het vonnis van 23 maart 2022 is de vordering tot ontruiming toegewezen, zij het per 1 juni 2023. De voorzieningenrechter is tot deze langere ontruimingstermijn gekomen, opdat er tijd is om klager te begeleiden naar een situatie van zelfstandig wonen met een vorm van zorg die bij klager past.
Het procesreglement bepaalt dat de commissie geen klacht mag behandelen dat over een geschil gaat dat al is beoordeeld door een civiele rechter. Dat staat in artikel 5, aanhef en onder b, van het procesreglement GGZ. Omdat er in dit geval al twee uitspraken zijn gedaan door de civiele rechter, verklaart de commissie klager niet-ontvankelijk in zijn klacht voor zover het betreft de klachten die samenhangen met de gevraagde ontruiming van het appartement en de beëindiging van de zorgovereenkomst per 1 maart 2021. De commissie heeft dit oordeel tijdens de mondelinge behandeling op 22 april 2022 al aan partijen kenbaar gemaakt en klager heeft te kennen gegeven dat hij zich daarmee kon verenigen. Gelet daarop heeft de commissie in dit bindend advies alleen de klachten van klager opgenomen waarover zij zal oordelen.
Heeft de zorgaanbieder haar familiebeleid nageleefd? Nee.
Klager heeft bij zijn klacht bij de zorgaanbieder van 22 februari 2021 een kopie gevoegd van het familiebeleid 2016-2018 van de zorgaanbieder. De commissie gaat ervan uit, nu partijen daarover verder niets naar voren hebben gebracht, dat dit het familiebeleid betreft waarover de klacht gaat.
In het familiebeleid staat onder het kopje ‘Familie is partner in de zorg’ onder meer dat familie wordt uitgenodigd door de persoonlijk begeleider van klager voor kennismakings- en doelgesprekken en dat familie input levert voor het rehabilitatieplan en wordt uitgenodigd voor een evaluatie daarvan.
Klager heeft aangevoerd dat de zorgaanbieder zich niet aan dit familiebeleid heeft gehouden, omdat zij zijn partner nooit heeft uitgenodigd voor de doelgesprekken. De zorgaanbieder betwist dat weliswaar, maar verwijst daarvoor naar de aanwezigheid van de partner tijdens een enkel gesprek. De zorgaanbieder heeft nagelaten te onderbouwen dat en wanneer zij de partner daadwerkelijk heeft uitgenodigd voor bedoelde gesprekken. Vaststaat dat op 9 maart 2020 een gesprek heeft plaatsgevonden in afwezigheid van de partner van klager zonder dat sprake is van een uitnodiging aan de partner, die is afgewezen. In zoverre heeft de zorgaanbieder dus in strijd gehandeld met het eigen familiebeleid. Dit klachtonderdeel is daarom gegrond.
Heeft de zorgaanbieder de zorg stopgezet per 9 maart 2020? Nee.
Klager is ervan overtuigd dat de zorgaanbieder de begeleiding per 9 maart 2020 heeft stopgezet. De commissie kan klager niet volgen in dat standpunt. Een schriftelijke bevestiging van de zorgaanbieder ontbreekt. Sterker, zij heeft daarna nog pogingen ondernomen om in gesprek te komen met klager, die die gesprekken heeft afgewezen. Overigens is de commissie van oordeel dat de zorg pas formeel wordt beëindigd na het verlopen van de indicatiestelling. Dat was per 28 februari 2021. Ook in dat opzicht kan geen sprake zijn geweest van het stopzetten van de zorg. Tot slot getuigt het dossier van klager er niet van dat de begeleiding in het kader van Begeleid Wonen bol stond van de contactmomenten en begeleidingsvraagstukken. Niet voor niets heeft de voorzieningenrechter in kort geding in het vonnis opgenomen dat tot en met 2019 sprake is geweest van een ‘zeer beperkte zorgcomponent in het kader van Begeleid Wonen’. De commissie schaart zich achter die vaststelling. Het feit dat na 9 maart 2020 nog altijd sprake was van een lage zorg- c.q. begeleidingsactiviteit, brengt nog niet mee dat de zorgaanbieder de zorg heeft stopgezet per die datum.
Heeft klager recht op immateriële schadevergoeding? Nee.
Klager wil een vergoeding, omdat de gevolgen van het handelen en nalaten van de zorgaanbieder zeer nadelig voor hem hebben uitgepakt. Klager is veel tijd en energie kwijt geweest aan het geschil, waardoor sprake is van persoonlijke verwaarlozing, slapeloosheid, stress en psychische nood. Dat komt onder meer doordat de zorgaanbieder heeft gedreigd met de ontruiming van het appartement. Klager wil daarom dat de commissie bepaalt dat de zorgaanbieder hem een bedrag van € 5.000,– betaalt.
De commissie heeft die eis opgevat als een eis tot vergoeding van immateriële schade. In het Nederlandse recht (wet en rechtspraak) wordt niet snel aangenomen dat er recht bestaat op vergoeding van immateriële schade. Het is voorstelbaar dat klager veel last heeft van de twee ontruimingsprocedures bij de voorzieningenrechter, die in het laatste vonnis ook is toegewezen. Maar ergens last van hebben, is niet voldoende om immateriële schade op te kunnen baseren. In dit geschil is alleen de klacht terecht bevonden dat de zorgaanbieder het familiebeleid niet correct heeft nageleefd. De commissie vindt die gegrondverklaring onvoldoende om het oordeel op te baseren dat de zorgaanbieder klager psychisch leed heeft toegebracht. De eis tot vergoeding van immateriële schade wordt daarom afgewezen.
Moet de zorgaanbieder de vergoeding aan CAK vergoeden? Nee.
Klager betaalt aan CAK maandelijks een vergoeding, omdat hij een zorgovereenkomst met de zorgaanbieder heeft in het kader van Begeleid Wonen. Omdat die zorgovereenkomst is stopgezet per 9 maart 2020, meent klager dat hij geen vergoeding aan CAK zou hoeven betalen. Om die reden wil hij vergoeding daarvan door de zorgaanbieder.
Hiervoor heeft de commissie al geoordeeld dat er geen sprake is van het stopzetten van de zorgovereenkomst vanaf 9 maart 2020. Alleen al daarom hoeft de zorgaanbieder de vergoeding niet te voldoen. Daar komt bij dat klager het appartement van de zorgaanbieder gebruikt zonder dat hij daarvoor een vergoeding betaalt. Tegenover de betaling van de vergoeding aan CAK staat dus wel degelijk een tegenprestatie van de zorgaanbieder. Dat de begeleiding vanuit de zorgovereenkomst gering is, is al vele jaren zo en vormt geen aanleiding om de zorgaanbieder te verplichten de CAK-vergoeding aan klager terug te betalen.
Tot slot.
Tijdens de zitting heeft de zorgaanbieder een oplossingsrichting aan de orde gesteld. Zij streeft ernaar om het gebruik van het appartement en de zorgovereenkomst op te splitsen, zodat klager het appartement in het vervolg kan gebruiken krachtens een huurovereenkomst en de zorg- en begeleidingshulpvragen kan onderbrengen bij een andere zorgaanbieder. Het komt de commissie voor dat dat een prima manier zou kunnen zijn om het geschil tussen partijen definitief op te lossen.
Als met al is de commissie van oordeel dat de klacht ten dele gegrond is.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De klacht dat de zorgaanbieder zich niet heeft gehouden aan haar familiebeleid, is gegrond. De klacht is voor het overige ongegrond. De commissie wijst de eis tot schadevergoeding en vergoeding van de CAK-bijdrage af.
Wel dient de zorgaanbieder overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 52,50 aan klager te vergoeden ter zake van het klachtengeld.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit mr. H.A. van Gameren, voorzitter, drs. T. Knap, mr. R.P. Gerzon, leden, in aanwezigheid van mr. C.J.H. Terwal, secretaris, op 22 april 2022.