Melding bij Veilig thuis was onzorgvuldig, jeugdarts had eerst professionals moeten benaderen en de mogelijke melding aan ouders moeten voorleggen.

  • Home >>
  • Publieke Gezondheid >>
De Geschillencommissie




Commissie: Publieke Gezondheid    Categorie: Zorgvuldigheid    Jaartal: 2017
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 108978

De uitspraak:

In het geschil tussen

Klagers en GGD Gelderland-Zuid(verder te noemen de GGD)

Behandeling van het geschil

Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de
Geschillencommissie Publieke Gezondheid (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Het geschil is ter zitting behandeld op 4 mei 2017 te Nijmegen.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen om ter zitting te verschijnen.

Klagers zijn aanwezig geweest bij de zitting, bijgestaan door [jurist] voornoemd.

De GGD heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door de heer mr. Verstegen. Tevens zijn ter zitting verschenen [de jeugdarts tegen wier handelen de klacht zich meer in het bijzonder richt] (verder te noemen de jeugdarts), [klachtfunctionaris bij de GGD] en [teammanager van de jeugdarts].

Onderwerp van het geschil

Klagers beklagen zich over het handelen van de jeugdarts in het kader van haar betrokkenheid bij [cliënt], de zoon van klagers en de wijze waarop binnen de GGD is omgegaan met de klachten van de klagers over dat handelen van de jeugdarts.

a. Klagers hebben blijkens het klaagschrift van 22 februari 2017 verzocht om aanpassing van het GGD dossier waarbij alle gegevens met betrekking tot Veilig Thuis worden vernietigd;
b. schriftelijke excuses van de GGD;
c. een (schriftelijke) toezegging van de directie van de GGD dat de GGD zich onthoudt van contacten met [cliënt] gedurende zijn schooltijd;
d. kennisgeving door de GGD aan klagers van de disciplinaire maatregelen die tegen de jeugdarts zijn genomen.

Ter zitting hebben klagers laten weten de door hen in het initiële vragenformulier ingediende verzoeken om een schadevergoeding (wegens inkomstenderving en smartengeld vanwege immateriële schade) niet te handhaven.

De GGD heeft op alle onderdelen verweer gevoerd.

Standpunt van klagers

Voor het standpunt van klagers verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken. De door klagers overgelegde stukken dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. In de kern komt het standpunt van klagers op het volgende neer.

1. De jeugdarts heeft niet gehandeld zoals van een bekwaam arts mocht worden verwacht

De jeugdarts heeft geheel onverwacht en zonder de juiste onderbouwing een melding gedaan aan Veilig Thuis van een vermoeden van kindermishandeling van [cliënt], ten gevolge waarvan schade is ontstaan en leed is berokkend aan het gezin van klagers.

Voor zover thans relevant is het standpunt van klagers als volgt onderbouwd.  De jeugdarts heeft voordat zij de melding deed aan Veilig Thuis geen gesprek gehad met [cliënt] zelf. Zij heeft nagelaten de behandelend huisarts en kinderpsycholoog van [cliënt] te consulteren voordat zij de melding deed, terwijl dit op grond van de voor haar geldende meldcode wel had moeten gebeuren. De jeugdarts heeft zich enkel gericht op de diagnose die [naam], metabole arts, had gesteld. Zij heeft de inhoud van de daarna door klagers verzochte second opinion door [arts second opinion] niet serieus genomen. Zij heeft in ieder geval voor de melding ook geen contact opgenomen met [arts second opinion], dan wel [naam], de op dat moment behandeld arts van [cliënt] om haar zorgen nader te onderzoeken. Dat terwijl vóór de diagnose van chronisch vermoeidheidssyndroom door [metabole arts] ook de diagnose energiestofwisselingsstoornis was gesteld. De jeugdarts heeft de goede leerprestaties van [cliënt] op school niet meegenomen. De jeugdarts heeft klagers  onvoldoende geïnformeerd over haar voornemen en hen onvoldoende betrokken bij het doen van de melding. De jeugdarts heeft in haar samenwerking met Veilig Thuis vanuit een tunnelvisie gedacht. Klagers hebben de indruk dat er veel bilateraal overleg is geweest tussen de jeugdarts en de vertrouwensarts van Veilig Thuis waarbij de uitkomst van te voren al vaststond.

De jeugdarts heeft in meerdere opzichten in strijd gehandeld met de geldende richtlijn JGZ kindermishandeling en Meldcode secundaire preventie kindermishandeling zoals deze gelden binnen de GGD. Het handelen van de jeugdarts is niet integer en in strijd met de zorgvuldigheidsnormen die voor haar gelden en dat kan haar verweten worden. Zij heeft door aldus te handelen klagers schade berokkend en onnodig leed toegebracht.

2. De eerdere klachtenbehandeling is door de GGD niet afgerond en wekt geen vertrouwen

Voor zover thans relevant is deze klacht als volgt onderbouwd. Het eerste gesprek naar aanleiding van de klachten vond plaats in aanwezigheid van [naam] (de teammanager van de jeugdarts) en [naam] (stafarts afdeling JGZ). Zij luisterden niet werkelijk naar klagers en ontweken elke discussie. Klagers hebben de indruk dat er naar aanleiding van dat gesprek (ook) niets is ondernomen tegen de jeugdarts.
In de zomer van 2016 is er een formele klacht ingediend bij de GGD, echter door vertraging binnen de GGD is deze klacht tot op heden niet behandeld. Omdat de fungerende klachtencommissie in december 2016 met haar werkzaamheden zou eindigen, hebben klagers er uiteindelijk voor gekozen de klacht bij de geschillencommissie voor te leggen.

Ter zitting is voorts aan de orde geweest dat klagers vooral opheldering wensen over de gang van zaken. De melding heeft een enorme impact op het gezin gehad. De vader van [cliënt] heeft zich genoodzaakt gezien om door alle stress om demotie te vragen. Klagers wensen dat de GGD inziet dat dat disciplinair optreden tegen de jeugdarts op zijn plaats is.

Standpunt van de GGD

Voor het standpunt van de GGD verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken. De door de GGD overgelegde stukken dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. In de kern komt het standpunt van GGD op het volgende neer.

1. Handelen van de jeugdarts

De GGD betwist dat de jeugdarts onzorgvuldig of niet integer zou hebben gehandeld.
Nadat zij door de school en de leerplichtambtenaar was benaderd om een verklaring te geven met betrekking tot de belastbaarheid van [cliënt] in het kader van zijn schoolverzuim  heeft de jeugdarts onderzoek gedaan naar de situatie van [cliënt]. Bij [cliënt] zou sprake zijn van een energiestofwisselingsstoornis waardoor hij slechts 50% van de reguliere tijd naar school zou kunnen gaan. De ouders hebben toestemming verleend voor het opnemen van contact met de op dat moment behandelend arts van [cliënt], [metabole arts].

[Metabole arts] heeft de jeugdarts laten weten dat er bij [cliënt] sprake zou zijn van een chronisch vermoeidheidssyndroom en dat hij in principe volledig belastbaar is, rekening houdende met een verminderd energieniveau als gevolg van verminderde inspanning. [Metabole arts] meldde dat de door haar voorgestelde behandeling van [cliënt] werd afgehouden door de ouders, waardoor volgens haar het chronisch vermoeidheidssyndroom in stand werd gehouden.

De jeugdarts heeft vervolgens besloten de meldcode op te starten en Veilig Thuis te benaderen voor een anonieme consultatie, alles conform de geldende richtlijnen en het stappenplan. Op advies van de vertrouwensarts van Veilig Thuis is zij in gesprek gegaan met de ouders van [cliënt], samen met de zorgcoördinator, [naam], en de ambulant begeleider van [cliënt], [naam]. Tijdens dit gesprek op 29 januari 2015 beaamden klagers de diagnose van [metabole arts]. De jeugdarts heeft ouders op dat moment geadviseerd om opnieuw met [metabole arts] een afspraak te maken over de behandeling van [cliënt]. Afgesproken is toen dat de jeugdarts met [metabole arts] de belastbaarheid van [cliënt] zou volgen, de school zou adviseren over de belastbaarheid, de jeugdarts [cliënt] zou uitnodigen voor een gesprek om zijn belastbaarheid te bespreken en een vervolgafspraak zou maken met ouders en de ambulant begeleider.

Na dit gesprek hebben de ouders een second opinion aangevraagd bij [arts second opinion] die een andere diagnose liet zien, namelijk dat [cliënt] zou leiden aan energiestofwisselingsstoornis. [Arts second opinion] adviseerde –kort gezegd- het geldende activiteitenprogramma te continueren. De jeugdarts heeft kennis genomen van het rapport van [arts second opinion] over [cliënt], zijn conclusie was haar duidelijk. Naar aanleiding van deze second opinion heeft een tweede gesprek  plaatsgevonden met de ouders. De ouders hebben toen gezegd dat [arts] de behandeling in overleg met [arts second opinion] zou overnemen en dat [arts] hierover niet in overleg wilde met de jeugdarts. De ouders gaven bij die gelegenheid te kennen verbolgen te zijn over het optreden en functioneren van de jeugdarts en kondigden aan geen contact meer te willen met de afdeling JGZ van de GGD. Zij gaven ook geen toestemming om met [cliënt] in gesprek te gaan.

De jeugdarts heeft vervolgens contact gezocht met de vertrouwensarts van Veilig Thuis vanwege de discrepantie tussen de diagnose van [metabole arts] en [arts second opinion], de onduidelijkheid van het door ouders gevolgde behandeltraject en de mogelijk negatieve gevolgen daarvan op de sociaal-emotionele ontwikkeling van [cliënt] op de langere termijn. De jeugdarts is immers bekend dat langdurig schoolverzuim negatieve sociaal-emotionele gevolgen kan hebben. Omdat de jeugdarts geen oordeel kon vellen over de juistheid van de medische diagnoses en ook geen beter zicht kon krijgen op de situatie omdat de ouders geen betrokkenheid meer wilden, heeft zij na overleg met de JGZ-stafarts, [naam], de teammanager, [naam], en de vertrouwensarts van Veilig Thuis, besloten om de vraag neer te leggen bij Veilig Thuis om van hen een visie en een objectieve beoordeling te krijgen van de situatie.

De jeugdarts heeft met het indienen van de melding aan Veilig Thuis gebruik gemaakt van haar recht en verplichting als jeugdarts om een melding te doen, zoals vastgelegd in artikel 40a Wet BIG en artikel 15a Wet Publieke Gezondheid en de Meldcode secundaire preventie kindermishandeling, zoals vastgesteld binnen GGD Gelderland-Zuid. Er was mogelijk sprake van een bedreigende interactie van psychische aard, die de ouders actief of passief opdrongen, en waarbij ernstige schade kan of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van psychisch letsel. Zij had daar zorgen over en heeft uit professionele verantwoordelijkheid gemeend het onafhankelijke oordeel van Veilig Thuis te moeten vragen, een en ander met inachtneming van de meldcode.

De meldcode voorziet in een laagdrempelige manier om bij dergelijke vermoedens melding te doen bij Veilig Thuis. De jeugdarts hoopte dat door dit onderzoek duidelijk zou worden of de zorg wel of niet terecht was. Zij heeft vooraf relevante signalen vastgelegd, uitgebreid overleg gehad met collega’s en zij mocht uitgaan van de deskundigheid van de vertrouwensarts van Veilig Thuis. Zij heeft de verschillende stappen die in de meldcode staan doorlopen. Overigens zijn dit richtlijnen, omdat elke situatie anders is. Zij was ervan op de hoogte dat een melding veel impact zou hebben op het gezin, maar zij zag geen andere mogelijkheid.

De melding aan Veilig Thuis was bedoeld om een nader onderzoek te kunnen laten plaatsvinden. Het kon van de jeugdarts in deze situatie niet verwacht worden dat zij dit nadere onderzoek zelf zou verrichten. Dat de jeugdarts klagers onjuist te woord zou hebben gestaan, wordt betwist en is ook niet door klagers met concrete voorbeelden nader onderbouwd.

De GGD betwist eveneens dat sprake zou zijn geweest van een ondeugdelijke samenwerking tussen de jeugdarts en Veilig Thuis vanuit een tunnelvisie waarop klagers doelen. De jeugdarts heeft conform de mogelijkheden en regels overleg gevoerd met de vertrouwensarts van Veilig Thuis. Zij heeft Veilig Thuis gevraagd nader onderzoek te doen, hetgeen op haar weg lag.

2. De klachtenbehandeling door de GGD

De GGD herkent zich niet in de klachten over het optreden van [JGZ-stafarts] en [teammanager] van de GGD in het eerste bemiddelingsgesprek. [Jeugdarts] is door hen eveneens ondervraagd over de klacht. Er zijn enkele verbeterpunten gesignaleerd en vastgelegd.

De GGD erkent dat de afhandeling door de klachtencommissie van de GGD van de formeel ingediende klachten tijdiger had moeten plaatsvinden en biedt daarvoor haar excuses aan. De GGD heeft aan de klacht op dit punt willen tegemoetkomen door – vanwege de opgetreden vertraging in de behandeling – voor te stellen een jurist te vragen een beoordeling te geven. Deze suggestie is echter door klagers afgewezen. Partijen hebben uiteindelijk samen ervoor gekozen om de klacht voor te leggen aan de externe Geschillencommissie Publieke Gezondheid.

De GGD is van mening dat een schriftelijk excuses over het optreden van de jeugdarts gelet op het voorgaande niet aan de orde is.

De GGD heeft toegezegd dat geen verdere directe contacten met [cliënt] zullen plaatsvinden tussen de GGD (afdeling JGZ) en [cliënt] gedurende zijn middelbare schooltijd.

Wat betreft het verzoek om gegevens te verwijderen, stelt de GGD zich op het standpunt dat geen sprake kan zijn van vernietiging van relevante  gegevens als bedoeld in de wet geneeskundige behandelovereenkomst. Overigens bestaat er een aparte procedure bij de GGD om een dergelijk verzoek te behandelen. De GGD zal een nader door klagers in te dienen verzoek voor het verwijderen van bepaalde, nader op te geven concrete gegevens, in behandeling nemen.

Reeds gelet op het standpunt van de GGD betreffende haar optreden, concludeert de GGD tot afwijzing van het verzoek om (schriftelijke) kennisgeving door de GGD van de disciplinaire maatregelen die tegen [jeugdarts] zijn genomen.

De GGD verzoekt de commissie dan ook het door klagers verlangde af te wijzen.

Beoordeling van het geschil

Naar aanleiding van het door partijen over en weer gestelde overweegt de commissie het volgende.

1. Handelen van de jeugdarts

De commissie is van oordeel dat de jeugdarts onvoldoende zorgvuldig te werk is gegaan jegens klagers bij het doen van de melding bij Veilig Thuis medio september 2015. Redengevend voor dit oordeel is het volgende.

Niet in geschil is dat een jeugdarts in voorkomende zaken het recht – en de verplichting – heeft om, indien zij een vermoeden heeft van kindermishandeling of zich dusdanige zorgen maakt over het kind en niet in staat is zelf effectieve hulp te organiseren, een melding daarvan te doen, dan wel advies te vragen bij Veilig Thuis/AMK. Het stoppen van kindermishandeling is immers een belangrijke taak van de jeugdgezondheidszorg.

Indien een jeugdarts die weg bewandelt, zal zij in beginsel de handelingsadviezen dienen te volgen die de GGD op grond van de Jeugdwet en de Wet verplichte Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling in een eigen meldcode verder heeft uitgewerkt. De stappen van de meldcode bewaken dat de veiligheid van het mogelijke slachtoffer steeds voorop wordt gesteld en dat zorgvuldig wordt gewerkt. De jeugdarts heeft op grond van haar eigen professionele positie de mogelijkheid om daar vanaf te wijken, mits gemotiveerd.

In de meldcode zoals die door de GGD verder is ontwikkeld, wordt over het algemeen veel belang gehecht aan het raadplegen van andere betrokken hulpverleners, en het spreken van het kind waar mogelijk.

Uit de stukken blijkt dat de jeugdarts op 15 september 2015 de melding aan Veilig Thuis heeft gedaan met de volgende toelichting:
“Vanwege chronisch ziektebeeld is er langdurig en in hoge mate schoolverzuim  en wordt de sociaal-emotionele ontwikkeling bedreigd. Er is bij [cliënt] sprake van beperkt contact met leeftijdsgenoten en een ernstige beperking in deelname aan groepsactiviteiten (isolement dreigt). [cliënt] heeft beperkte assertiviteit i.v.m. sterke afhankelijkheid van een ondersteunende omgeving. Tevens is bij [cliënt] sprake van stemmingsverlies en een emotionele kwetsbaarheid in relatie tot handicapbeleving/omgaan met verlies van gezondheid. [cliënt] heeft kans op stress i.v.m. besef van de afhankelijkheid van structuur en overzicht mede aangereikt door zijn omgeving”.

Dat de jeugdarts de melding aldus heeft gedaan is niet weersproken.

Uit de stukken en hetgeen ter zitting aan de orde is geweest, blijkt dat [cliënt] langdurig partieel van school verzuimde in verband met energieproblematiek. De diagnose vóórdat [cliënt] onder behandeling kwam van [metabole arts] was dat hij een stofwisselingsziekte had. Nadat [metabole arts] een andere diagnose gesteld had, heeft relatief korte tijd later  [arts second opinion], bij wege van second opinion, de diagnose stofwisselingsstoornis gesteld. Deze diagnose wordt gedeeld door [arts], bij wie [cliënt] nu nog steeds onder behandeling is. De huidige behandeling ziet mede op het continueren van de beperkte belastbaarheid.

De commissie begrijpt dat de jeugdarts, zoals zij ter zitting heeft aangevoerd, zorgen had of er wel werd behandeld op basis van de juiste diagnose. Er bestond een risico voor [cliënt] dat hij een behandeling zou krijgen die niet gericht was op het uitbreiden van zijn  belastbaarheid, met mogelijk negatieve gevolgen voor zijn sociaal-emotionele ontwikkeling in de toekomst.

De commissie ziet in dat de jeugdarts beperkt werd in haar nadere onderzoeksmogelijkheden voordat zij een melding deed, omdat het niet op haar weg lag om “de juiste” diagnose te stellen,

Op de precieze toedracht van de reactie van de ouders op de jeugdarts heeft de commissie geen zicht kunnen krijgen omdat partijen daarover verschillende standpunten innemen die niet verder zijn onderbouwd. Het is de commissie ook niet duidelijk geworden of klagers bij het tweede gesprek het vertrouwen in de jeugdarts hebben opgezegd en alle toekomstige medewerking aan haar onderzoek hebben ontzegd. Klagers betwisten dat in ieder geval. Daarmee moet in deze procedure in het midden blijven of de jeugdarts er al dan niet terecht vanuit mocht gaan dat de ouders op geen enkele wijze meer zouden meewerken aan haar onderzoek.

Naar het oordeel van de commissie had het in dit geval echter hoe dan ook in de rede gelegen dat de jeugdarts, voordat zij tot het ingrijpende instrument van de melding bij Veilig Thuis overging andere zorgprofessionals rondom [cliënt], en dan met name de huisarts en de kinderpsycholoog, had benaderd om haar zorgen voor te leggen en nader te onderzoeken, een en ander met inachtneming van het uitgebreide stappenplan zoals opgenomen in de meldcode, en niet te volstaan met contact met een behandelaar die [cliënt] gedurende een korte periode behandeld had. Dat klemt nog meer nu zij er zelf vanuit ging dat het voor haar niet mogelijk was om [cliënt] zelf te spreken. Het stappenplan is door de jeugdarts slechts zeer ten dele gevolgd. De jeugdarts beschikt over de professionele bevoegdheid om – gemotiveerd – af te wijken van de meldcode indien de omstandigheden daartoe nopen. Voor het volgen van het stappenplan was uit oogpunt van de vereiste zorgvuldigheid naar het oordeel van de Commissie wel aanleiding nu de zorgen betreffende [cliënt], zoals zij ter zitting heeft medegedeeld, niet acuut waren maar zagen op de sociaal-emotionele ontwikkeling van [cliënt] op de langere termijn en deze zorgverleners nu juist daarover wel informatie hadden kunnen geven.

Voorts had zij, in het geval de klagers hun toestemming inderdaad hadden geweigerd voor het benaderen van die hulpverleners,  gelet op de bovengenoemde omstandigheden, haar voornemen om een melding te doen kenbaar moeten maken aan klagers om hen op die manier te bewegen zich alsnog meewerkend op te stellen. Een spoedeisend belang dat tot acuut handelen noopte ontbrak immers. Dat had als bijkomend voordeel gehad dat klagers zich niet zo overvallen hadden gevoeld door de melding welke, zoals ook de jeugdarts heeft erkend ter zitting, een grote impact heeft gehad op het gezin.

Hetgeen door de GGD en de jeugdarts ter zitting is aangevoerd ter motivering van de afwijking van de meldcode acht de commissie gelet op het hierboven overwogene, ontoereikend. Een en ander heeft de commissie tot de conclusie geleid dat in casu de vereiste zorgvuldigheid niet in acht is genomen.

Het is de commissie evenwel op geen enkele wijze gebleken dat de jeugdarts niet integer heeft gehandeld. Bij haar handelen, hoewel in uitvoering onvoldoende zorgvuldig, heeft zij de belangen van het kind vooropgesteld. 

2.  De klachtenbehandeling door de GGD

Voor zover de klacht ziet op de wijze waarop klagers te woord zijn gestaan door [JGZ-stafarts] en [teammanager] in het eerste bemiddelingsgesprek, is de commissie van oordeel dat de conclusie van klagers dat dit gesprek op onzorgvuldige wijze is verlopen onvoldoende onderbouwd is. De enkele stelling dat zij zich tijdens dat gesprek niet gehoord voelden en, kort gezegd, de indruk hadden dat hun klacht niet serieus wed genomen is daartoe onvoldoende.

Voor zover de klacht ziet op de duur van de (onvolledige) klachtafhandeling zij opgemerkt dat de GGD voor de gang van zaken rond de afhandeling door de klachtencommissie van de GGD haar excuses heeft aangeboden.

In zoverre acht de commissie de klacht grotendeels gegrond.

De vorderingen van klagers

Voor toewijzing van het verzoek van klagers betreffende (onderdelen van) het dossier ziet de commissie geen aanleiding. De GGD heeft onweersproken aangevoerd dat het op grond van de wet niet mogelijk is om het gehele dossier te vernietigen. In deze procedure hebben klagers niet onderbouwd welke concrete gegevens zij uit het dossier verwijderd zouden willen zien. Klagers moeten hiervoor de daartoe aangewezen procedure volgen. De commissie zal dit verzoek derhalve afwijzen.

De commissie ziet evenwel ambtshalve aanleiding de GGD te verplichten om deze uitspraak van de commissie aan het GGD-dossier van [cliënt] toe te voegen, zodat dit als bindend advies zal worden opgelegd.

De commissie heeft ter zitting reeds meegedeeld dat de GGD door de commissie niet kan worden verplicht tot het maken van schriftelijke excuses. Dit verzoek wordt daarom ook afgewezen.

Eveneens wordt het verzoek afgewezen om te bepalen dat de GGD inzage moet geven in de (eventuele) disciplinaire maatregelen jegens de jeugdarts. Kwesties betreffende de arbeidsrechtelijke verhouding tussen de jeugdarts en de GGD behoren niet tot de jurisdictie van de commissie.

Nu klagers hun verzoek tot het vaststellen van een schadevergoeding hebben ingetrokken, zal de commissie daarover geen oordeel hoeven te vellen.

De GGD heeft toegezegd dat gedurende de schooltijd van [cliënt] geen directe contacten tussen de GGD en [cliënt] meer zullen plaatsvinden. Het belang van partijen bij toewijzing van het verzoek is daarmee komen te vervallen.

Op grond van het voorgaande komt de commissie tot de conclusie dat de klacht grotendeels gegrond is en dat als volgt dient te worden beslist.

Beslissing

De commissie oordeelt de klacht van klagers grotendeels gegrond.

Bepaalt dat deze uitspraak binnen veertien dagen na toezending van de uitspraak door de GGD aan het dossier van [cliënt] dient te worden toegevoegd.

Hetgeen overig door klagers is verzocht wordt afgewezen.

De GGD dient conform het reglement van de commissie aan klagers het klachtengeld ten bedrage van € 52,50 te vergoeden.

Aldus beslist op 1 juni 2017 door de Geschillencommissie Publieke Gezondheid.