Na twee gesprekken gaf de cliënt aan niet door de zorgaanbieder behandeld te willen worden. De zorgaanbieder heeft de patiënt daarna doorgestuurd naar een andere zorgaanbieder. Er is geen sprake van onterechte declaraties.

  • Home >>
  • Geestelijke Gezondheidszorg >>
De Geschillencommissie




Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg    Categorie: (On)Zorgvuldig handelen    Jaartal: 2017
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 112531

De uitspraak:

In het geschil tussen

[Gemachtigde], in de hoedanigheid van vertegenwoordiger van zijn zoon [cliënt],
wonende te [plaats],

en

Sanita Kliniek B.V., gevestigd te Rotterdam,
(verder te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil

Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennis genomen van de stukken, die door partijen zijn overgelegd.

De behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2017 te Maastricht. Partijen zijn niet opgeroepen ter zitting te verschijnen, daar beide partijen hebben aangegeven geen prijs te stellen op een mondelinge behandeling van het geschil.

Onderwerp van het geschil

De cliënt beklaagt zich erover dat de zorgaanbieder niet de expertise in huis heeft om hem te behandelen, hem desondanks en ook nog ongevraagd zorg heeft verleend en hem niet tijdig heeft doorverwezen.

Standpunt van de cliënt

Voor het standpunt van cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt van cliënt op het volgende neer.

Een doorverwijzing door het Erasmus MC is niet goed opgepakt. De zorgaanbieder heeft ten onrechte gemeend dat hij de expertise in huis had om de cliënt te behandelen en is tegen de wil van de cliënt een behandeling gestart. Indien de adviezen van het Erasmus MC waren opgevolgd, dan waren de behandelingen door de zorgaanbieder overbodig geweest en hadden deze niet tot extra zorgkosten voor de cliënt geleid. Daarnaast heeft de zorgaanbieder door haar handelen voor een ernstige vertraging gezorgd in de vervolgbehandeling van de cliënt. Volgens de cliënt is hij nog steeds wachtende op een behandeling bij Parnassia, de zorginstelling door wie de cliënt behandeld wil worden.

De cliënt stelt verder dat de zorgaanbieder het intakegesprek en twee vervolggesprekken ten onrechte bij zijn ziektekostenverzekeraar heeft gedeclareerd en hij verlangt dat de commissie zal bepalen dat de zorgaanbieder die declaratie intrekt en hem een schadevergoeding toekent voor de kosten van nazorg door Parnassia.

Standpunt van de zorgaanbieder

Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt van de zorgaanbieder op het volgende neer.

Op 16 maart 2017 heeft de zorgaanbieder een verwijsbrief voor specialistische ggz behandeling ontvangen van de huisarts van de cliënt. De aard van het probleem heeft ertoe geleid dat de zorgaanbieder met spoed heeft gehandeld. Op 17 maart 2017 heeft de pre-intake plaatsgevonden, waarin de cliënt onder meer de benodigde informatie heeft gekregen over de behandeling en werkwijze van de zorgaanbieder, de toestemming voor informatieverstrekking, het wettelijk eigen risico en de klachtenprocedure. De cliënt heeft toen ook de behandelingsovereenkomst ondertekend. Op 22 maart 2017 heeft de cliënt een gesprek gehad met de psychiater; in dit gesprek heeft de cliënt aangegeven niet bij de zorgaanbieder behandeld te willen worden. Op 30 maart 2017 heeft de zorgaanbieder contact opgenomen met Parnassia om met enige spoed de aanmeldprocedure van de cliënt voort te zetten. De zorgaanbieder is van mening dat hij protocolconform heeft gehandeld en dat hij de cliënt – meteen nadat deze te kennen had gegeven niet bij de zorgaanbieder behandeld te willen worden – naar de door hem gewenste zorgaanbieder heeft doorverwezen. De zorgaanbieder verzoekt de commissie de klacht van de cliënt ongegrond te verklaren.

Beoordeling van het geschil

De commissie heeft het volgende overwogen.

Nadat de cliënt door zijn huisarts naar de zorgaanbieder was verwezen voor specialistische ggz be-handeling hebben er in de periode van 17 tot 30 maart 2017 tussen de cliënt en de zorgaanbieder een intakegesprek en twee vervolggesprekken plaatsgevonden. Niet gebleken is dat de cliënt eerder dan tijdens het gesprek met de psychiater op 22 maart 2017 te kennen heeft gegeven dat hij niet door de zorgaanbieder behandeld wenste te worden. Anders dan de cliënt heeft gesteld, kan dan ook niet gezegd worden dat de zorgaanbieder in de periode vóór 22 maart 2017 tegen de wil van de cliënt met diens behandeling is gestart. Tot het moment dat de cliënt de voormelde kennisgeving aan de
psychiater deed, mocht de zorgaanbieder er in gerechtvaardigd vertrouwen van uitgaan dat de be-handeling met instemming van de cliënt plaatsvond en kan er van onterecht declareren, zoals de
cliënt heeft gesteld, geen sprake zijn.

De cliënt heeft zijn stelling dat de zorgaanbieder niet de expertise in huis had om hem te behandelen op geen enkele wijze onderbouwd. Het is de commissie ook anderszins niet gebleken dat er sprake is dat de zorgaanbieder de voor de behandeling van de cliënt vereiste expertise niet in huis zou hebben. Het tegendeel is aannemelijker nu de cliënt door zijn eigen huisarts naar de zorgaanbieder is verwezen.

Nadat de cliënt te kennen had gegeven niet door de zorgaanbieder behandeld te willen worden, heeft de zorgaanbieder de cliënt naar de door de cliënt gewenste zorgaanbieder – Parnassia – doorverwezen. Het is de commissie niet gebleken dat die doorverwijzing ontijdig is gedaan. Zo de cliënt bij
Parnassia nog steeds wacht op behandeling, zoals hij heeft gesteld, dan kan de zorgaanbieder daarvan geen verwijt worden gemaakt.

De commissie is van oordeel dat de klacht van de cliënt op grond van de voorgaande overwegingen ongegrond is. Uit de ongegrondheid van de klacht volgt dat van een toerekenbare tekortkoming of een (anderszins) onrechtmatig handelen door de zorgaanbieder ten opzichte van de cliënt geen
sprake is. Voor aanspraak op schadevergoeding is ten minste een dergelijke tekortkoming of een der-gelijk handelen vereist. Nu daarvan geen sprake is, komt aan de cliënt geen aanspraak op schadever-goeding toe. De door de cliënt verlangde schadevergoeding zal worden afgewezen.

Hoewel de klacht van de cliënt daarop niet is gericht, wenst de commissie wel nog het volgende op te merken. De commissie heeft met verwondering kennis genomen van het feit dat de medisch
secretaresse het pre-intakegesprek heeft gehouden en dat de cliënt tijdens dat gesprek een behande-lingsovereenkomst heeft getekend. De informatieplicht is een wettelijke plicht die rust op de hulpverlener. Als zodanig wordt een persoon aangemerkt die een geneeskundig beroep uitoefent; van een medisch secretaresse kan niet gezegd worden dat zij een dergelijk beroep uitoefent. Daarnaast is het de commissie opgevallen dat de cliënt op 17 maart 2017 een behandelingsovereenkomst heeft getekend, terwijl op 22 maart 2017 een (eerste) gesprek tussen de cliënt en zijn behandelaar was gepland. Hieruit kan geen andere conclusie getrokken worden dan dat er al een behandelingsovereenkomst is getekend nog voordat er een diagnose, die toch de basis moet vormen voor een behandeling, was gesteld.

Beslissing

De commissie:
– verklaart de klacht ongegrond;
– wijst af de door de cliënt verlangde schadevergoeding.

Aldus beslist op 20 oktober 2017 door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg.