Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg
Categorie: (On) zorgvuldigheid
Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: Ongegrond
Referentiecode:
111264/132970
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De cliënt was onder behandeling bij de zorgaanbieder en heeft meerdere klachten. Zo is hij tijdens het behandeltraject niet goed behandeld, werd niet gereageerd op zijn vragen en is de behandeling plotseling gestopt. Ook hebben twee behandelaren hun beroepsgeheim geschonden door zonder toestemming van de cliënt zijn medische gegevens te delen met de klachtenfunctionaris. Daarnaast hebben zes medewerkers de cliënt slecht behandeld en zijn privacy geschonden. De zorgaanbieder stelt dat de behandelaren niet tekort zijn geschoten. De behandeling is beëindigd omdat de zorgaanbieder niets meer voor de cliënt kon betekenen en er is wel gereageerd op de vragen van de cliënt. Verder heeft de cliënt toestemming gegeven voor het delen van de gegevens met de klachtenfunctionaris. En de klacht over de overige medewerkers is niet waar en de commissie is niet bevoegd hierover te oordelen. De commissie oordeelt dat de cliënt niet goed reageerde op de zorgaanbieder en dat de zorg daardoor niet op gang kon komen en beëindigd is. Er is niet meer informatie met de klachtenfunctionaris gedeeld dan nodig. De klachten tegen de overige medewerkers zijn onvoldoende onderbouwd. De klacht is ongegrond.
Volledige uitspraak
in het geschil tussen
[naam cliënt], wonende te [woonplaats]en
Altrecht, gevestigd te Utrecht
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 7 maart 2022 te Den Haag.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.
Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht.
Ter zitting werd de zorgaanbieder vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] en [naam klinisch neuropsycholoog].
Onderwerp van het geschil
De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder.
Het geschil betreft klachten van de cliënt over de manier waarop zijn behandeling heeft plaatsgevonden en abrupt is beëindigd. Daarnaast uit de cliënt klachten over het schenden van zijn privacy.
Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De klacht van de cliënt bestaat uit drie onderdelen.
Het eerste klachtonderdeel ziet op het behandeltraject. De cliënt klaagt over het feit dat hij niet afdoende is behandeld, dat er door de behandelaars niet werd gereageerd op zijn vragen, dat de behandeling abrupt is beëindigd en dat hij abrupt terug is verwezen naar zijn huisarts.
Het tweede klachtonderdeel ziet op schending van zijn privacy. De twee behandelaren van de cliënt hebben volgens de cliënt hun beroepsgeheim geschonden door zonder zijn toestemming medische gegevens van hem te delen met de klachtenfunctionaris.
Het derde klachtonderdeel bestaat uit diverse klachten over zes stafmedewerkers. Hen verwijt hij onder meer dat zij hem slecht hebben behandeld, dat zij hem op een dwaalspoor hebben gezet en dat zij zijn privacy hebben geschonden.
De cliënt vordert een schadevergoeding van € 25.000,–.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel stelt de zorgaanbieder dat de behandelaren niet tekort zijn geschoten in de behandeling. De reden voor beëindiging van de behandeling was dat de zorgaanbieder niets meer voor de cliënt kon betekenen. Er is meermaals geprobeerd met de cliënt in contact te komen om het beëindigen van de behandeling te bespreken, maar dat is niet gelukt. De behandelovereenkomst is toen beëindigd en de cliënt is terugverwezen naar de huisarts. Verder stelt de zorgaanbieder dat er wel gereageerd is op vragen van de cliënt.
Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel stelt de zorgaanbieder primair dat dit onderdeel door de klachtencommissie gegrond is verklaard en dat de cliënt daarom geen belang meer heeft bij behandeling van dit klachtonderdeel. Subsidiair stelt de zorgaanbieder dat er geen sprake is geweest van schending van het beroepsgeheim, omdat de cliënt expliciet toestemming zou hebben gegeven om de informatie te delen.
Ten aanzien van het derde klachtonderdeel stelt de zorgaanbieder primair dat de commissie niet bevoegd is om deze klacht te behandelen. Subsidiair geeft de zorgaanbieder aan dat de klachten van de cliënt door de zorgaanbieder en de klachtencommissie uitvoerig zijn onderzocht en dat de cliënt niet slecht is behandeld, op een dwaalspoor is gezet of zijn privacy is geschonden.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Op grond van de behandelingsovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW), die mede bepaald wordt door onder meer de stand en inzichten van de wetenschap, richtlijnen en behandelprotocollen. Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
De cliënt heeft op 22 augustus 2019 een eerste consult gehad bij de zorgaanbieder. Daarna is direct getracht het behandelplan te maken. Naar aanleiding hiervan zijn een aantal adviezen op papier gezet die per e-mail met de cliënt zijn gedeeld. Voor een aantal vervolgstappen was er toestemming nodig van de cliënt. Op deze e-mail is door de cliënt niet gereageerd, anders dan dat hij ruim twee maanden daarna een sms heeft gestuurd waarin hij aan heeft gegeven een klacht te willen indienen. Op 20 februari 2020 volgde uiteindelijk een tweede consult. Kort na 20 februari 2020 was er in heel Nederland sprake van maatregelen in verband met de coronapandemie en daardoor is het diagnostische traject enige tijd uitgesteld.
De zorgaanbieder heeft de cliënt de mogelijkheid gegeven om zijn afspraken via videoverbinding voort te zetten, maar de cliënt wenste slechts fysiek af te spreken.
Op 4 juni 2020 is de cliënt ingelicht over de mogelijkheid om fysieke gesprekken te voeren op een andere locatie. De cliënt heeft deze afspraken geannuleerd omdat het voor hem niet mogelijk was om vervoer naar deze locatie te regelen. Rondom 10 september 2020 is de cliënt psychiatrisch en neuropsychologisch onderzocht en is er een MRI afgenomen. Het neuropsychologisch onderzoek werd gestaakt vanwege aanwijzingen voor onderpresteren. De cliënt heeft hierna vragenlijsten meegekregen om zelf op een later tijdstip te beantwoorden, maar die antwoorden heeft de zorgaanbieder nooit retour ontvangen. De zorgaanbieder heeft geprobeerd de uitkomsten van het wel beschikbare onderzoek te bespreken met de cliënt, maar het is de zorgaanbieder niet gelukt om een gesprek in te plannen met de cliënt, omdat de cliënt afspraken niet bevestigde. Zodoende is de zorgaanbieder genoodzaakt geweest de zorg te beëindigen. Vanwege het feit dat de zorgaanbieder zich terecht zorgen maakte om de cliënt is de cliënt terugverwezen naar de huisarts met de aanbeveling om bemoeizorg in te zetten.
Gelet op hetgeen hiervoor is opgemerkt is de commissie van oordeel dat het voor de zorgaanbieder niet mogelijk was om de behandeling van de cliënt daadwerkelijk op gang te brengen, omdat het de cliënt niet gelukt is om afdoende te reageren richting de zorgaanbieder. Dat kan echter niet worden gezien als het schenden van de zorgplicht door de zorgaanbieder. Voor de zorgaanbieder was er dan ook geen andere mogelijkheid dan de behandelovereenkomst te beëindigen en de cliënt terug te verwijzen naar de huisarts.
Voor wat betreft het eerste klachtonderdeel oordeelt de commissie dan ook dat dit ongegrond is.
De commissie zal ook het tweede klachtonderdeel inhoudelijk bespreken. De commissie is van oordeel dat er geen sprake is geweest van schending van de privacy door het delen van medische gegevens. De zorgaanbieder heeft veronderstelde toestemming om bepaalde noodzakelijke medische gegevens te delen als een cliënt een klacht indient tegen de zorgaanbieder. De zorgaanbieder dient immers voldoende onderbouwd verweer te kunnen voeren tegen de klacht van een cliënt. In deze zaak is er niet meer informatie uit het patiëntendossier gedeeld dan noodzakelijk was om verweer te kunnen voeren tegen de klacht van de cliënt. Er zijn slechts concluderende termen gebruikt en dit was niet voorzien van medische onderbouwing. Dit klachtonderdeel acht de commissie dan ook ongegrond.
Het derde klachtonderdeel van de cliënt ziet op de behandeling door zes stafmedewerkers van de zorgaanbieder. Deze klachten heeft de cliënt eerder ingediend bij de zorgaanbieder, die de klachten voor zover mogelijk heeft onderzocht. De klachten missen onderbouwing, die ook op zitting niet naar voren is gekomen, waardoor het voor de commissie niet mogelijk is om daar een inhoudelijk oordeel over te geven. Ook dit klachtonderdeel acht de commissie ongegrond.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht in al zijn onderdelen ongegrond is.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht van de cliënt in al zijn delen ongegrond;
– wijst de gevorderde schadevergoeding van de cliënt af.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit
de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer drs. D.C. Bouman en de heer mr. P. P. van der Neut, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. R. van den Wildenberg, secretaris, op 7 maart 2022.