Niet-ontvankelijkheid. De klacht is niet eerst overeenkomstig de regels schriftelijk bij het ziekenhuis ingediend

De Geschillencommissie




Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg    Categorie: (Niet) Ontvankelijkheid    Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 118169

De uitspraak:

In het geschil tussen

[Klager], wonende te [plaats], en Stichting GGZ inGeest, gevestigd te Amsterdam (verder te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil

Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Klager heeft op 13 juni 2018 de commissie verzocht onderhavig geschil in behandeling te nemen.
Partijen zijn niet voor de zitting opgeroepen, omdat de commissie op grond van de stukken eerst dient vast te stellen of de commissie het geschil inhoudelijk kan behandelen, gelet op de bezwaren van de zorgaanbieder.

Partijen zijn schriftelijk bericht dat de commissie eerst een voorbeslissing dient te nemen alvorens het dossier op de inhoud kan worden beoordeeld. Het geschil is buiten aanwezigheid van partijen behandeld op 4 oktober 2018 te Amsterdam.

Onderwerp van het geschil

Het geschil heeft onder meer betrekking op de door de zorgaanbieder aangezegde dwangmedicatie en beperking van de bewegingsvrijheid van klager.

Beoordeling ten aanzien van de bevoegdheid

Naar aanleiding van het door partijen over en weer gestelde overweegt de commissie het volgende.

Het ziekenhuis heeft naar voren gebracht dat de commissie de klacht niet kan behandelen omdat ten aanzien van de klachtonderdelen uitsluitend de klachtencommissie Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (verder te noemen: Wet BOPZ) bevoegd is, een deel van de klachten niet tijdig bij de commissie is ingediend, namelijk niet binnen twaalf maanden nadat deze aan de zorgaanbieder zijn voorgelegd, alsmede omdat klager over de klachtonderdelen al een geschil aanhangig heeft gemaakt bij de rechter.

Klager verblijft bij de zorginstelling op basis van een rechterlijke machtiging in het kader van de Wet BOPZ. De commissie dient daarom eerst te beoordelen of zij bevoegd is om over de klacht van klager te oordelen. In dat verband is het van belang dat voor de geestelijke gezondheidszorg zowel het in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (verder te noemen: Wkkgz) als het in de Wet BOPZ vervatte klachtrecht van toepassing is en dat de in de Wet BOPZ genoemde klachtprocedure een exclusieve procedure is. Het hangt van de inhoud van de klacht af welke klachtprocedure van toepassing is.

Artikel 41 lid 1 van de Wet BOPZ bepaalt:
De patiënt, elke andere in het ziekenhuis verblijvende patiënt en ieder der in artikel 4, eerste lid bedoelde personen kan tegen een beslissing als bedoeld in artikel 38, tweede lid, tweede volzin, en vijfde lid, derde volzin, artikel 38a, vierde lid, artikel 38c, tweede en derde lid en de artikelen 39 en 40, alsmede tegen een beslissing over niet-toepassing van het overeengekomen behandelingsplan een schriftelijke klacht indienen bij het bestuur van het psychiatrisch ziekenhuis.
Kort gezegd volgt uit dit artikel en de artikelen waarnaar wordt verwezen, dat de patiënt bij het bestuur van het psychiatrisch ziekenhuis een klacht kan indienen over de beslissing dat een patiënt wilsonbekwaam wordt geacht, over het toepassen van dwangbehandeling of middelen en maatregelen, beperkingen van het recht op bezoek, beperkingen in de bewegingsvrijheid, beperkingen in telefoon- en postverkeer en het niet uitvoeren van een afgesproken behandelingsplan.

Op grond van artikel 41, tweede lid, van de Wet BOPZ dient het bestuur van het ziekenhuis een commissie te belasten met de behandeling van en de beslissing op klachten als bedoeld in het eerste lid. Ingevolge artikel 41, zevende lid, van de Wet BOPZ kan deze klachtencommissie in haar oordeel komen tot: onbevoegdverklaring van de commissie, niet-ontvankelijk verklaring van de klager in zijn klacht en gegrond- of ongegrondverklaring van de klacht.

Voor zover door patiënten klachten worden geuit over andere beslissingen dan de beslissingen die zijn genoemd in artikel 41, eerste lid, van de Wet BOPZ, is het klachtrecht zoals vervat in de Wkkgz van toepassing op de geestelijke gezondheidszorg. Deze categorie overige klachten worden derhalve behandeld door een klachtenfunctionaris en eventueel door de commissie.

In het onderhavige geval geldt dat klager een zeer groot aantal klachten naar voren heeft gebracht, te weten 38 klachten, die in wezen alle betrekking hebben op het toepassen van dwangbehandeling en het beperken van de bewegingsvrijheid. Dit betekent dat deze klachten betrekking hebben op onderwerpen waarvoor, zoals hierboven is uiteengezet, in de Wet BOPZ een exclusieve rechtsgang is opgenomen. De vraag of de dwangbehandeling en het beperken van de bewegingsvrijheid op goede gronden zijn geschied, dient dan ook beoordeeld te worden door de klachtencommissie die is ingesteld door het bestuur van het psychiatrisch ziekenhuis en vervolgens, indien de klachtencommissie de klacht ongegrond acht of niet tijdig een beslissing neemt, door de rechter. Blijkens de overgelegde stukken heeft klager de klacht ook reeds laten beoordelen door de klachtencommissie van het psychiatrisch ziekenhuis en tevens voorgelegd aan de rechter.

Op grond van het voorgaande acht de commissie zich onbevoegd om over de klacht van klager te oordelen.
Dit brengt mee dat zij niet toekomt aan de beoordeling van de vraag of klager in zijn klacht kan worden ontvangen en evenmin aan een inhoudelijke beoordeling.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

De commissie bepaalt dat zij onbevoegd is.

Aldus beslist op 4 oktober 2018 door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg.