Niet-ontvankelijkheid. De klacht is pas na twaalf maanden na het indienen van de klacht bij de zorgaanbieder aanhangig gemaakt bij de commissie. Er is geen goede reden waarom de cliënt zijn klacht niet tijdig bij de commissie heeft kunnen indienen

  • Home >>
  • Zorg Algemeen >>
De Geschillencommissie




Commissie: Zorg Algemeen    Categorie: (Niet) Ontvankelijkheid    Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 118013

De uitspraak:

In het geschil tussen

[Cliënt], wonende te [plaats], gemachtigde: [naam], en Het Robertshuis, gevestigd te Noorbeek,
(verder te noemen: de zorgaanbieder), gemachtigde: [naam].

Behandeling van het geschil

Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de Geschillencommissie Zorg Algemeen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. De commissie heeft kennis genomen van de overgelegde stukken.

Op 16 oktober 2018 heeft buiten aanwezigheid van partijen de behandeling plaatsgevonden door de commissie. Partijen zijn niet opgeroepen om ter zitting te verschijnen omdat eerst moet worden
vastgesteld of de commissie bevoegd is en de cliënt kan worden ontvangen in zijn klacht.

Onderwerp van het geschil

De klacht van de cliënt ziet op de handelswijze van de zorgaanbieder met betrekking tot de behandeling van zijn pleegzoon [naam pleegzoon] en de schade die [naam pleegzoon] als gevolg daarvan heeft geleden.

Standpunt van de cliënt

Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken en in het bijzonder naar de brief van de gemachtigde van de cliënt d.d. 31 mei 2018, diens reactie op het verweerschrift d.d. 19 september 2018 en de reactie van 11 oktober 2018. Het standpunt van de
cliënt luidt in hoofdzaak als volgt.

[Naam pleegzoon] is in de periode van september tot en met november 2016 gedurende 41 dagen in dagbehandeling geweest bij de zorgaanbieder.

Van meet af aan heeft de cliënt benadrukt dat voor de behandeling van [naam pleegzoon] nauw contact met [naam] van het Centrum voor Consultatie en Expertise (hierna: CCE) belangrijk is en het rapport van het CCE is bij het eerste contact aan de zorgaanbieder verstrekt. De cliënt heeft verder direct medegedeeld – en heeft dat daarna herhaald in verschillende e-mails – dat [naam pleegzoon] niet gefixeerd mag worden. Ook gedurende de behandeling heeft de cliënt dat bij herhaling kenbaar gemaakt. Uit de overgelegde dagverslagen blijkt echter dat [naam pleegzoon] 20 van de 41 dagen fysiek ondersteund is en dat zijn arm op zijn rug is gedraaid. Vanaf eind november 2016 is [naam pleegzoon] thuis gebleven, omdat hij angstig was, nachtmerries had, zindelijkheidsproblemen had en moeilijk hanteerbaar was. Na de start van het traject door [naam orthopedagoog/gz psycholoog], in februari 2017 en uit het traumaonderzoek, dat heeft plaatsgevonden in augustus en september 2017, bleek het de cliënt hoe traumatiserend de behandeling bij de zorgaanbieder voor [naam pleegzoon] is geweest en wat “fysieke begeleiding” bij de zorgaanbieder betekende.

De cliënt wijst verder op het onderzoeksrapport van de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd van februari 2017. Daarin staat vermeld dat bij deze aanbieder vastpakken en vasthouden enkel is toegestaan bij een (eenmalige) noodsituatie, zodat deze maatregel uit de zorgleefplannen van de zorgaanbieder dient te worden gehaald en de toepassing hiervan bij de zorgaanbieder zo snel mogelijk moet worden beëindigd.

[Naam pleegzoon] heeft door de behandeling bij de zorgaanbieder ernstige schade opgelopen, hetgeen tot op heden nog niet is verwerkt. De cliënt verlangt een bedrag van € 25.000,– ter vergoeding van de geleden immateriële en materiele schade.

Naar aanleiding van het verweerschrift van de zorgaanbieder stelt de cliënt zich op het standpunt dat de commissie bevoegd is en dat de termijn van 12 maanden waarbinnen de klacht bij de commissie moet zijn ingediend hem niet kan worden tegengeworpen. Ook merkt de cliënt op dat de klachtenprocedure bij de zorgaanbieder niet op orde is. Duidelijk is dat de zorgaanbieder bij brief van 30 mei 2017 de klacht afwees. Daarbij betrof de klacht in tegenstelling tot dat wat de zorgaanbieder stelt meer dan de wijze van beëindiging van de behandeling van [naam pleegzoon] bij de zorgaanbieder.

Standpunt van de zorgaanbieder

Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de brieven van 29 augustus en 8 oktober 2018 van de gemachtigde van de zorgaanbieder. Het standpunt van de zorgaanbieder luidt in hoofdzaak als volgt.

Allereerst stelt de zorgaanbieder zich op het standpunt dat de commissie onbevoegd is, nu het hier niet betreft dienstverlening uit hoofde van de Wet Langdurige Zorg. Voor de aanbieders van zorg op grond van de WMO en de Jeugdwet, zo stelt de zorgaanbieder, is de Wkkgz niet van toepassing.

Indien de commissie wel bevoegd is, beroept de zorgaanbieder zich erop dat de cliënt, gezien artikel 6 van het Reglement Geschillencommissie Zorg Algemeen (hierna: het reglement), te laat is met het indienen van zijn klacht. Bij brief van 18 juli 2017 heeft de cliënt aangegeven het een en ander, de reactie op de klacht van zorgaanbieder d.d. 31 mei 2017, te willen laten bezinken. Daarna heeft de zorgaanbieder niets meer van de cliënt gehoord. Dat de cliënt te laat is met het indienen van de klacht, is aan hem zelf te wijten nu onvoldoende toezicht is gehouden op de tijdige indiening, ondanks de bijstand door een professionele partij in deze. Indien de cliënt zich op het standpunt zou stellen dat de klacht niet als afgehandeld is te beschouwen, staat de weg naar de commissie evenmin open. Eerst dient immers de interne klachtenprocedure doorlopen te worden.
Daarbij merkt de zorgaanbieder nog op dat de bij De Geschillencommissie ingediende klacht een andere grond en motivering heeft dan de klacht van 2 maart 2017 bij de zorgaanbieder.

Mocht de commissie inhoudelijk over de klacht oordelen, dan betwist de zorgaanbieder te zijn tekort geschoten in de behandeling van [naam pleegzoon]. Niet is komen vast te staan dat de zorgaanbieder zich onvoldoende heeft ingespannen om [naam pleegzoon] de zorg en begeleiding te bieden die van hem als zorgverlener verwacht mag worden. Er heeft geen fixatie plaatsgevonden. Fysieke begeleiding of ondersteuning heeft plaatsgevonden, maar dat was niet tegen de wil van de cliënt. De zorgaanbieder wijst op een e-mail bericht van 8 oktober 2016 van de cliënt, waaruit volgt dat de zorgaanbieder fysiek mag ingrijpen als de veiligheid van [naam pleegzoon] of andere kinderen in het gedrang komt.

[Naam pleegzoon] is niet getraumatiseerd door de behandeling bij de zorgaanbieder, althans dit is door de cliënt onvoldoende aannemelijk gemaakt. De zorgaanbieder wijst er op dat andere zorginstellingen [naam pleegzoon] in de vier jaar voorafgaand aan zijn komst naar de zorgaanbieder hebben behandeld. Het trauma is mogelijk eerder ontstaan. [Naam pleegzoon] is daarbij maar 41 dagen bij de zorgaanbieder geweest. Een oorzakelijk verband tussen de gestelde schade en het handelen van de zorgaanbieder ontbreekt. De verlangde schadevergoeding dient dan ook te worden afgewezen.

Beoordeling van het geschil

Alvorens aan een inhoudelijke toetsing van het geschil kan worden toegekomen, zal de commissie eerst dienen te oordelen over haar bevoegdheid om de klacht te behandelen en de ontvankelijkheid van de cliënt in deze procedure.

De commissie oordeelt dat zij bevoegd is. Zoals de zorgaanbieder stelt, geldt de Wkkgz niet voor zorg die in opdracht van gemeenten wordt verstrekt, zoals het geval is bij de zorgverlening aan [naam pleegzoon].
Omdat de zorgaanbieder echter wel is aangesloten bij De Geschillencommissie Zorg Algemeen,
kunnen cliënten van deze aanbieder geschillen bij voornoemde commissie aanhangig maken en is de commissie bevoegd deze te beoordelen.

De zorgaanbieder beroept zich er verder op dat de cliënt in zijn klacht niet-ontvankelijk is omdat hij de klacht niet binnen twaalf maanden na indiening bij de zorgaanbieder, bij de commissie aanhangig heeft gemaakt.

Artikel 6 van het reglement bepaalt dat de commissie op verzoek van de zorgaanbieder – gedaan bij eerste gelegenheid – de cliënt in zijn klacht niet-ontvankelijk verklaart indien hij zijn geschil niet
binnen 12 maanden, na de datum waarop de cliënt de klacht bij de zorgaanbieder indiende, bij de commissie aanhangig heeft gemaakt. In afwijking hiervan, kan de commissie besluiten het geschil toch in behandeling te nemen, indien de cliënt ter zake van de niet naleving ervan naar het oordeel van de commissie redelijkerwijs geen verwijt treft.

De commissie volgt de cliënt niet in zijn standpunt dat het bepaalde in het reglement een
forse inperking inhoudt van doel en strekking van de Wkkgz en deze termijn daarom niet aan de cliënt dient te worden tegengeworpen. De Wkkgz maakt een nadere regeling bij reglement mogelijk. Artikel 6 van de Uitvoeringsregeling Wkkgz, eerste lid onder a, bepaalt voorts dat het reglement van de
geschilleninstantie in ieder geval regels bevat over de wijze waarop een geschil aanhangig wordt
gemaakt, de termijn waarbinnen dit kan plaatsvinden en het bedrag dat daarbij dient te worden
voldaan. Het reglement is door de oprichtende organisaties (representatieve organisaties van cliënten en zorgaanbieders) vastgesteld. Dit reglement dient dan ook bij de bij de beoordeling van onderhavig geschil uitgangspunt te zijn. De commissie stelt verder vast dat de zorgaanbieder bij eerste gelegenheid een beroep heeft gedaan op de niet-ontvankelijkheid.

De cliënt heeft de klacht bij de zorgaanbieder ingediend op 2 maart 2017 en heeft de klacht op 31 mei 2018, middels een brief van de gemachtigde en indiening van het vragenformulier op 8 juni 2018, bij de commissie aanhangig gemaakt. Dit brengt mee dat de klacht pas na de termijn van twaalf
maanden na 2 maart 2017 bij de commissie aanhangig is gemaakt.

De commissie zal vervolgens dienen te beoordelen of de cliënt redelijkerwijs geen verwijt treft dat de klacht niet binnen de voorgeschreven termijn bij de commissie aanhangig is gemaakt.

De commissie volgt de cliënt daarbij niet in zijn standpunt dat een interne klachtenprocedure meestal niet binnen 12 maanden is doorlopen en daarom de termijn van artikel 6 van het reglement al niet houdbaar zou zijn. In deze heeft de zorgaanbieder schriftelijk op 30 mei 2017 op de klacht
gereageerd. Niet valt in te zien (ook al zou de zorgaanbieder te laat hebben gereageerd respectievelijk bij de behandeling van de klacht steken hebben laten vallen) waarom de cliënt op dat moment geen actie heeft kunnen ondernemen en waarom hij niet tijdig zijn klacht bij de commissie heeft kunnen indienen. Dat de cliënt (na 30 mei 2017) tijd nodig heeft gehad om zich te bezinnen over
vervolgstappen, om de klachten en schade op schrift te stellen en deskundigenrapporten over het verloop van het trauma van [naam pleegzoon] te verkrijgen, leveren naar het oordeel van de commissie evenmin omstandigheden op waardoor de cliënt niet alsnog op tijd zijn klacht zou hebben kunnen indienen.

Van andere feiten of omstandigheden die zouden meebrengen dat er geen sprake is van
verwijtbaarheid aan de zijde van de cliënt is de commissie evenmin gebleken.

Dat alles maakt naar het oordeel van de commissie dat de cliënt niet-ontvankelijk is in zijn klacht.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

De commissie verklaart de cliënt niet-ontvankelijk in zijn klacht.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Zorg Algemeen op 16 oktober 2018.