Commissie: Verpleging Verzorging en Geboortezorg
Categorie: (On)zorgvuldigheid
Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
114630
De uitspraak:
In het geschil tussen
[Cliënte], wonende te [plaats], en Stichting Voor Regionale Zorgverlening (SVRZ), gevestigd te Middelburg (verder te noemen: de zorgaanbieder).Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg (hierna te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
Het geschil is behandeld op 13 juni 2018 te Enschede. Partijen hebben te kennen gegeven geen mondelinge behandeling te willen en prijs te stellen op een schriftelijke afhandeling van de klacht.
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de beoordeling door de zorgaanbieder van het verslikincident van de cliënte op 8 oktober 2017 en het te voorbarig doen van de mededeling door de zorgaanbieder dat de cliënte stervende was.
Standpunt van de cliënte
Het standpunt van de cliënte luidt, samengevat, als volgt.
Sinds mei 2017 verblijft de cliënte in verpleeghuis Ter Schorre in Terneuzen, een locatie van de zorgaanbieder. Op 8 oktober 2017 werd [naam zoon], zoon van de cliënte (hierna te noemen: de zoon), gebeld door de verpleging van de zorgaanbieder dat de cliënte zich had verslikt en dat de Heimlichgreep was toegepast. Toen de zoon bij de cliënte kwam, zag hij dat zij een grijze tint en blauwe lippen had. Later op de avond heeft de zoon gevraagd om de cliënte naar het ziekenhuis te brengen voor onderzoek.
Volgens de dienstdoende arts, [naam eerste arts], viel het echter wel mee en was de zorg in het ziekenhuis hetzelfde als in het verpleeghuis. De volgende ochtend was [naam dochter], de dochter van de cliënte (hierna te noemen: de dochter) op bezoek bij de cliënte en heeft zij samen met de verpleegster een stuk frikandel uit de keel van de cliënte gehaald. De dienstdoende arts [naam tweede arts] was daarbij aanwezig. ‘s Middags vertelde [naam tweede arts] de familie dat de cliënte stervende was omdat haar hersenprikkels haar slikvermogen ernstig belemmerden. Volgens [naam tweede arts] zou de cliënte nog een paar weken te leven hebben en kon in overleg dormicum en morfine worden gegeven. Op 10 oktober 2017 vertelde [naam tweede arts] de familie dat de cliënte wonderbaarlijk was opgeknapt. De cliënte verwijt de zorgaanbieder dat [naam eerste arts] een verkeerde diagnose heeft gesteld, dat zij op 8 oktober 2017 niet is doorgestuurd voor opname in het ziekenhuis en dat zij daardoor onnodig heeft moeten lijden. Daarnaast verwijt de cliënte de zorgaanbieder dat [naam tweede arts] veel te voorbarig heeft medegedeeld dat de cliënte stervende was.
De cliënte wenst dat [naam eerste arts] niet meer aan haar bed komt nu het vertrouwen in hem is geschonden. De cliënte is erg bang en zegt iedere keer dat ze zo bang is om te stikken. Er is sprake van emotionele en immateriële schade. De cliënte verzoekt de commissie de maximale vergoeding toe te kennen.
Standpunt van de zorgaanbieder
Het standpunt van de zorgaanbieder luidt, samengevat, als volgt.
Medisch-technisch gezien was op 8 oktober 2017 sprake van verstikking bij de cliënte in het korte moment voordat de Heimlichmanoeuvre is uitgevoerd. Na de Heimlichmanoeuvre waren de luchtwegen vrij en kon de cliënte rustig ademen. De cliënte had wel last van haar keel maar dat was na het slikincident en de reeds aanwezige verslechterde slikfunctie te verwachten. Een observerend beleid, dat dan is aangewezen, kan goed in een verpleeghuis worden toegepast. Daarom was er ook geen noodzaak om de cliënte naar het ziekenhuis door te verwijzen.
Het stuk frikandel heeft geen blokkade opgeleverd in de luchtwegen, maar heeft vermoedelijk vastgezeten in haar slokdarm. Dat heeft niet tot verstikking geleid. Het stukje frikandel is spontaan losgeschoten en is niet als gevolg van menselijk ingrijpen losgekomen. De zorgmedewerkers, de verpleegkundige van dienst en de dienstdoend artsen hebben observaties en controles uitgevoerd om de situatie blijvend te monitoren. Daarbij is vastgesteld dat de cliënte zich niet lekker voelde. De cliënte is op bed gelegd om haar rust en een gevoel van veiligheid te geven, hetgeen passend is bij de afspraken die hierover met de cliënte en de familie zijn gemaakt in het zorgplan.
[Naam tweede arts] heeft in het gesprek bij de interne klachtencommissie uitleg gegeven over zijn overwegingen en conclusies ten aanzien van de levensverwachting van de cliënte. Deze kwamen voort uit de veronderstelling dat de slikfunctie, die ook voorafgaand aan het incident al haperde, als gevolg van haar dementie nog verder was afgenomen. Daarom is in overleg met de familie een terughoudend beleid ingesteld. Toen bleek dat de cliënte weer beter ging slikken, is het terughoudend beleid meteen gewijzigd. Later heeft [naam tweede arts] aangegeven dat hij betreurt wat er is gebeurd en dat hij begrijpt dat de cliënte en de familie een nare tijd hebben gehad.
De cliënte is reeds vanaf de opname bij Ter Schorre bekend met angst, zowel ten aanzien van het slikken alsook ten aanzien van andere zaken, zoals ziekte en angst om dood te gaan. De stelling van de cliënte dat sprake is van emotionele en immateriële schade laat de zorgaanbieder graag ter beoordeling over aan de commissie
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder is vereist dat voldoende aannemelijk is dat zij tekort is geschoten in de nakoming dan wel de uitvoering van de behandelingsovereenkomst. De aanwezigheid van een fout is een vereiste voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder. De tekortkoming moet aan de zorgaanbieder kunnen worden verweten en de cliënte moet door deze tekortkoming schade zijn toegebracht.
Naar het oordeel van de commissie is onvoldoende aannemelijk geworden dat de zorgaanbieder tekort is geschoten bij de beoordeling van het verslikincident op 8 oktober 2017 en het doen van de mededeling op 9 oktober 2018 dat de cliënte stervende was.
Uit de stukken is gebleken dat de cliënte op 8 oktober 2017 tijdens het avondeten onwel is geworden. Nadat de Heimlichgreep is toegepast, is de cliënte op bed gelegd. Een kwartier later was de cliënte weer iets aanspreekbaar en gaf zij aan dat ze pijn had in de keel. De dienstdoende arts was op dat moment [naam derde arts]. [Naam eerste arts] was als achterwacht beschikbaar. [Naam derde arts] is vervolgens met haar vinger in de keel van de cliënte geweest en heeft geen obstructie gevonden. Zij constateerde dat de ademweg vrij was, maar dat er wel veel slijm was. Tien minuten later kon de cliënte weer duidelijk spreken. Omdat de familie aandrong op ziekenhuisopname, heeft [naam derde arts] [naam eerste arts] erbij gehaald. [Naam eerste arts] constateerde een rustige en vrije ademhaling en heeft nog de nodige slijm uit de keel van de cliënte gehaald. Samen hebben zij de familie ervan kunnen overtuigen dat een ziekenhuisopname op dat moment geen meerwaarde voor de cliënte zou opleveren.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden is het de commissie niet gebleken dat de zorgaanbieder onzorgvuldig is geweest bij de beoordeling van het verslikincident op 8 oktober 2017 en een verkeerde diagnose heeft gesteld. De commissie acht voldoende aannemelijk -mede gelet op de door de artsen geconstateerde vrije ademhaling en het verrichte onderzoek- dat op 8 oktober 2017 het stuk frikandel geen blokkade heeft opgeleverd in de luchtwegen van de cliënte en dat er op dat moment geen acuut verstikkingsgevaar was. Weliswaar had de cliënte last van haar keel, maar dat was verklaarbaar na het slikincident en de reeds aanwezige verslechterde slikfunctie bij de cliënte. Gelet hierop heeft de zorgaanbieder naar het oordeel van de commissie dan ook op dat moment in redelijkheid de afweging kunnen maken dat een ziekenhuisopname geen meerwaarde zou hebben en een observerend beleid was aangewezen. Dit te meer nu de cliënte een oude, dementerende vrouw is, voor wie een ziekenhuisomgeving in zijn algemeenheid al een onveilige en indringende omgeving is. Dat de cliënte onnodig heeft moeten lijden omdat zij niet is doorgestuurd naar het ziekenhuis, zoals zij heeft betoogd, is dan ook niet aannemelijk geworden.
Op 9 oktober 2017 heeft [naam tweede arts] aan de familie laten weten dat de cliënte stervende was en werd in overleg een terughoudend beleid afgesproken. Uit de stukken blijkt dat [naam tweede arts] deze mededeling heeft gebaseerd op een recent cva, een forse achteruitgang van de slikfunctie en vervolgens een volledig verlies van de slikfunctie van de cliënte, waardoor de verwachting was dat de cliënte zou uitdrogen. De commissie is van oordeel dat op basis van deze gegevens onvoldoende aannemelijk is geworden dat [naam tweede arts] de mededeling dat de cliënte stervende was te voorbarig heeft gedaan, zoals de cliënte heeft betoogd. Op 10 oktober 2017 bleek dat bij de cliënte de slikfunctie terug kwam. Het terughoudend beleid werd door de zorgaanbieder gelijk gewijzigd.
De commissie kan zich voorstellen dat de plotselinge verandering van levensperspectief van de cliënte voor de familie van de cliënte verwarrend moet zijn geweest. [Naam tweede arts] heeft hiervoor ook zijn excuses aangeboden. Dit laat echter onverlet dat niet is komen vast te staan dat de zorgaanbieder op dit punt verwijtbaar heeft gehandeld.
De klacht zal dan ook ongegrond worden verklaard. De door de cliënte verlangde vergoeding zal worden afgewezen.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht ongegrond;
– wijst het meer of anders verlangde af.
Aldus beslist op 13 juni 2018 door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg.