Omgaan met cliënt tijdens verblijf in ziekenhuis na bevalling

De Geschillencommissie




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: (On)Zorgvuldig handelen    Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: Ongegrond   Referentiecode: 132600/147048

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

Volgens cliënt is ontoereikende zorg verleend tijdens en na de bevalling in het ziekenhuis. Bij cliënt is PTSS vastgesteld gerelateerd aan de traumatische bevalling. De klacht ziet op de wijze waarop het team met haar is omgegaan tijdens haar verblijf in ziekenhuis. Volgens ziekenhuis was er geen medische noodzaak voor een keizersnede. Er zijn geen fouten gemaakt. Volgens de commissie had de zorg in empathisch opzicht beter kunnen zijn maar dat is onvoldoende om te oordelen dat de verleende zorg onvoldoende klantgericht is geweest.

De uitspraak

in het geschil tussen

[Cliënt], wonende te [woonplaats],

(hierna te noemen: cliënte)

en

Maastricht Universitair Medisch Centrum+, gevestigd te Maastricht,

(hierna te noemen: het ziekenhuis),

Gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan [rechtsbijstandsverzekering]

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 juni 2022 te Utrecht. Bij deze behandeling is cliënte verschenen, vergezeld van haar partner [partner]. Het ziekenhuis werd bij deze behandeling vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger], verbonden aan [rechtsbijstandsverzekering], die de hiervoor genoemde gemachtigde van het ziekenhuis verving.

Onderwerp van het geschil
Het geschil heeft betrekking op de wijze waarop het ziekenhuis aan cliënte tijdens haar bevalling zorg heeft verleend en met haar heeft gecommuniceerd.

Standpunt van cliënte
Voor het standpunt van cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken, waaronder de stukken die cliënte na de uitnodiging voor de mondelinge behandeling aan de commissie heeft overgelegd, en naar hetgeen zij tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Cliënte is in verband met haar bevalling van 14 tot en met 16 januari 2021 opgenomen geweest in het ziekenhuis. Cliënte is zeer ontevreden over de wijze waarop de hulpverleners toen met haar zijn omgegaan.

Cliënte heeft tegen haar wil een vaginale bevalling gehad terwijl zij had aangegeven een bevalling met een keizersnede te willen, die haar ook was toegezegd als zij het niet meer zou volhouden of deze medisch gezien noodzakelijk was. Halverwege de bevalling heeft cliënte aangegeven dat zij een sectio wilde, maar er werd niet naar haar geluisterd.

Het zorgpersoneel was onderbezet en had het te druk, zoals het ziekenhuis achteraf ook heeft toegegeven. Cliënte vermoedt dat een verpleegkundige haar bevalling heeft begeleid, maar zij is niet voortdurend aanwezig geweest. Toen cliënte volledige ontsluiting had en ging persen, was niemand van het zorgpersoneel bij haar aanwezig en moest zij wachten tot er iemand van het zorgpersoneel beschikbaar was. Dat had anders kunnen zijn als de gynaecoloog die stand-by was, was ingezet, maar dat is niet gebeurd. De dienstdoende gynaecoloog in opleiding is op het laatst nog gehaast bij cliënte gekomen om haar zoontje aan te nemen.

Na de geboorte heeft cliënte volledig uitgeput bijna een uur in de beugels en in haar braaksel moeten liggen wachten om zonder verdoving gehecht te worden. Cliënte heeft zich hierdoor niets meer waard gevoeld.

De ochtend na de bevalling werd cliënte en haar zoontje vergeten en werd de katheter bij haar hardhandig verwijderd. Trillend op haar benen moest cliënte douchen waarbij constant een verpleegkundige op de deur bonsde en die vroeg of het niet sneller kon.

Cliënte is van mening dat haar ontoereikende zorg is verleend en dat de communicatie tussen cliënte en het zorgpersoneel slecht was en soms zelfs geheel afwezig. Cliënte is vernederd door de wijze waarop zij is behandeld en tegen haar is gelogen tijdens haar verblijf in het ziekenhuis. Dit alles heeft bij cliënte geleid tot lichamelijke en psychische schade.

Ook staat er een hersteloperatie gepland voor een ruptuur die onzorgvuldig is gehecht. Bij cliënte is PTSS vastgesteld, gerelateerd aan de traumatische bevalling en de behandeling die zij in het ziekenhuis heeft gekregen. PTSS bepaalt nog dagelijks haar leven. Daarnaast maakt cliënte zich zorgen over de impact die dit alles heeft gehad op de gezondheid en toekomstige ontwikkeling van haar zoontje. Cliënte is nog steeds niet in staat haar werk te hervatten; zij is door haar bedrijfsarts arbeidsongeschikt verklaard en zit ziek thuis.

Cliënte verzoekt:

–een brief van het ziekenhuis waarin de betrokken professionals verklaren dat en waarom zij ontoereikende

zorg aan cliënte hebben geleverd en dat en waarom zij onzorgvuldig en soms niet met cliënte hebben

gecommuniceerd en daarvoor excuses maken, net zoals zij mondeling hebben gedaan met dezelfde

inhoud, niet afgezwakt en niet op punten tegenstrijdig;

–een brief van het ziekenhuis waarin het ziekenhuis als verantwoordelijke organisatie toegeeft wat zijn

tekortkomingen waren en dat aan cliënte ontoereikende zorg is geleverd;

–een immateriële schadevergoeding van € 10.000,– voor het leed, de pijn, het verdriet en de gederfde

levensvreugde als gevolg van de behandeling die zij in het ziekenhuis heeft ontvangen.

Standpunt van het ziekenhuis
Voor het standpunt van het ziekenhuis verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en naar hetgeen hij tijdens de mondelinge behandeling mede aan de hand van een aan de commissie overgelegde pleitnota naar voren heeft gebracht. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Cliënte is op 14 januari 2021 met een zwangerschapsduur van 40 weken en 3 dagen vanwege een medische indicatie (oligohydramnion, minder leven en suboptimaal CTG) aan het einde van de middag in het ziekenhuis opgenomen voor haar bevalling. Toen is ook gestart met de inleiding van de bevalling. Op 16 januari 2021 om 01.59 uur is een gezonde zoon geboren, met een goede start (goede Apgar score en normale zuurgraad in het navelstreng bloed gemeten).

Een sectio is een grote buikoperatie waarbij er complicaties voor moeder en kind kunnen optreden die men niet moet onderschatten. Een sectio wordt uitgevoerd als daarvoor een medische noodzaak is. Het is de taak van de zorgverleners die bij de bevalling betrokken zijn om de vrouw die tijdens de bevalling een wens tot een sectio uitspreekt goed te horen, goed te informeren, te begeleiden en waar nodig gerust te stellen en de vrouw en de baby goed in de gaten te houden. Naar de mening van het ziekenhuis hebben de betrokken zorgverleners die taak naar behoren uitgevoerd. De zorgverleners hebben een en ander aan cliënte uitgelegd in het gesprek dat zij met haar op 9 maart 2021 hebben gehad. De zorgverleners hebben gehandeld conform de NVOG-richtlijn ‘Indicatiestelling sectio caesarea’ (2011).

De dienstdoende verloskundige heeft op 15 januari 2021 rond 21.10 uur gereageerd op het eerste verzoek van cliënte om een sectio. Zij heeft cliënte en haar partner uitgelegd dat er op dat moment geen medische noodzaak was voor het verrichten van een sectio. Volgens de verloskundige begrepen cliënte en haar partner goed wat zij hen vertelde en zij had de indruk dat zij over de uitleg ook tevreden waren. De ontsluitingsfase verliep aanvankelijk wat traag maar voor een inleidende fase van de bevalling werd dat niet als abnormaal beoordeeld. De verloskundige heeft uitgelegd dat regelmatige weeën met voldoende kracht ontbraken en dat dat verklaarde waarom de ontsluiting traag verliep.

Ook de conditie van de baby, die constant in de gaten werd gehouden, vormde geen aanleiding voor een sectio op dat moment. De verloskundige heeft de dienstdoende AIOS Gynaecologie (Assistent in Opleiding Specialist) geïnformeerd over de traag vorderende ontsluiting en de wens van cliënte met betrekking tot een sectio. De AIOS adviseerde de verloskundige hierop de syntocinon verder op te hogen om de kracht van de weeën te verhogen. De AIOS zag geen aanleiding om over te gaan tot een sectio. Om 22.53 uur heeft cliënte nogmaals aangegeven dat zij een sectio wenste, dit maal bij de verpleegkundige. Deze heeft hierop de verloskundige erbij geroepen. Om 23.06 uur heeft de verloskundige in het medisch dossier van cliënte genoteerd dat zij geprobeerd heeft cliënte gerust te stellen. Omdat de metingen goed waren en de ontsluiting gestaag vorderde, is de bevalling voortgezet. In het dossier heeft de AIOS vermeld dat cliënte op 16 januari 2021 om 00.53 uur zich had herpakt en dat zij toch voor de vaginale baring wilde gaan.

De avond voorafgaand aan en de nacht van de bevalling was het op de afdeling waar cliënte verbleef uitzonderlijk druk door drie aanstaande bevallingen. Hierdoor hebben de zorgverleners tijdens hun zorgverlening aan de opgenomen patiënten prioriteiten moeten stellen. De superviserende gynaecoloog was stand-by. Uiteindelijk is de komst van de supervisor niet nodig geweest. Er was een goed team van ervaren verpleegkundigen die bij de patiënten konden blijven en de dienstdoende AIOS op ieder moment konden bellen. Op die manier kon de AIOS goed overzicht houden en zorgdragen voor de drie patiënten met als doel dat een bekend gezicht hun bevalling zou leiden in plaats van dat er een nieuwe arts zou komen. Aangezien de bevallingen uiteindelijk achter elkaar plaatsvonden (en niet tegelijk) is het op deze wijze en op een medisch verantwoorde manier gelukt.

Cliënte geeft in haar klaagschrift aan dat een bepaalde verpleegkundige haar bevalling grotendeels heeft begeleid. Hieruit blijkt dat er vrijwel steeds sprake is geweest van begeleiding tijdens de bevalling van cliënte. Dit valt ook terug te lezen in het medisch dossier van cliënte. De AIOS , heeft om 01.30 uur genoteerd dat cliënte kon starten met persen en dat zij dit met de betreffende verpleegkundige kon continueren terwijl de AIOS naar een andere partus moest gaan. Om 01.52 uur is zij teruggekeerd bij cliënte en is onder haar begeleiding om 01.59 uur het zoontje van cliënte in goede conditie geboren.

Aangezien de bevalling van cliënte relatief voorspoedig verliep heeft zij soms wat langer op de komst van de dienstdoende AIOS moeten wachten dan idealiter wenselijk was omdat de AIOS op dat moment bij de zorgverlening aan een andere patiënte betrokken was. Dit houdt echter niet in dat de zorg aan cliënte onder de maat is geweest.

Het ziekenhuis betwist dat cliënte na de bevalling zonder verdoving en onzorgvuldig is gehecht en dat zij in haar braaksel lang heeft moeten wachten op het hechten. De dienstdoende AIOS heeft op 2 november 2021 in een gesprek met cliënte uitgelegd dat er geen sprake is geweest van onzorgvuldig en onverdoofd hechten (drie hechtingen) van de eerstegraads ruptuur bij cliënte. Dat cliënte heeft gebraakt of misselijk was tijdens de bevalling is niet gerapporteerd, het ziekenhuis betwist dan ook dat cliënte in haar braaksel heeft moeten wachten. Het kan zijn dat cliënte vanwege de drukte op de afdeling even heeft moeten wachten voordat de AIOS haar kon hechten. Indien meerdere patiënten vrijwel tegelijkertijd bevallen, moet er in de zorgverlening geprioriteerd worden en gaat de patiënt die het meest dringend zorg nodig heeft voor. In het geval van cliënte was sprake van een relatief kleine ruptuur met relatief weinig bloedverlies.

Tijdens het gesprek op 9 maart 2021 heeft het afdelingshoofd van de verpleegafdeling aangegeven dat het haar spijt dat cliënte heeft ervaren dat er met name in de ochtend na de bevalling weinig aandacht voor cliënte is geweest. Normaal gesproken is het streven om alle patiënten in alle rust naar huis te laten gaan. Dat dit niet naar de wens van cliënte is gegaan betreurt het ziekenhuis zeer. Hiervoor heeft het hoofd van de verpleging haar excuses aan cliënte gemaakt. Het ziekenhuis betwist dat de katheter er bij cliënte is uitgerukt en dat de verpleegkundige het zoontje van cliënte hardhandig zou hebben aan- en uitgekleed. Dit zijn handelingen die altijd met zorg worden uitgevoerd.

Op grond van het voorgaande is het ziekenhuis van mening dat de bij de bevalling van cliënte betrokken zorgverleners de zorg hebben betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Zij hebben zich in de gegeven omstandigheden voldoende ingespannen en zij hebben hierbij geen fout gemaakt. Volgens de gynaecologen was er medisch gezien sprake van een normale bevalling, gelet op het partusbeloop en met name het laatste gedeelte daarvan. De zorgverlening en communicatie tijdens de bevalling van cliënte zijn naar de mening van het ziekenhuis, anders dan cliënte stelt, niet ontoereikend is geweest.

Het ziekenhuis is van mening dat de klacht van cliënte ongegrond verklaard dient te worden en dat de schadevergoedingsvordering, die overigens onvoldoende is onderbouwd, afgewezen moet worden.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft op grond van de door partijen overgelegde stukken en hetgeen zij tijdens de mondelinge behandeling naar voren hebben gebracht, het volgende overwogen.

De overeenkomst die cliënte en het ziekenhuis met elkaar hebben gesloten, is aan te merken als een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Onder de uitvoering van een dergelijke overeenkomst vallen niet alleen de behandelingen op het gebied van de geneeskunst, maar ook de handelingen die daarmee een samenhangend geheel vormen, zoals de verpleging, verzorging en bejegening van een patiënt.

Bij de uitvoering moet de hulpverlener – in dit geval het team van de betrokken gynaecoloog, verloskundige en verpleegkundige(n) van het ziekenhuis – de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het BW). Deze zorgplicht houdt in dat betrokkenen die zorg moeten betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Aan de hand van deze maatstaf dient de commissie het handelen van (genoemde medewerkers van) het ziekenhuis te beoordelen.

Cliënte heeft tijdens de mondelinge behandeling benadrukt dat haar klacht alleen ziet op de wijze waarop genoemd team met haar is omgegaan tijdens haar verblijf in het ziekenhuis. De commissie dient dus te beoordelen of dat team cliënte op een gepaste manier heeft bejegend.

Allereerst merkt de commissie op dat haar oordeel zich niet zal uitstrekken over de stellingen van cliënte dat zij na de bevalling bijna een uur in haar braaksel heeft moeten liggen wachten, dat zij zonder verdoving is gehecht, dat de katheter bij haar hardhandig is verwijderd en dat haar zoontje hardhandig zijn rompertje is uitgedaan. Deze stellingen zijn door het ziekenhuis betwist en zij vinden geen steun in enig ander bewijs. Partijen verschillen hierover dus van mening. De commissie kan dan ook niet vaststellen wie van beide partijen gelijk heeft, omdat aan het woord van de een niet meer geloof gehecht kan worden dan aan het woord van de ander. Als niet kan worden vastgesteld wat er feitelijk heeft plaatsgevonden dan kan de klacht van cliënte met betrekking tot die aangelegenheden niet gegrond verklaard worden.

Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van cliënte minder geloof verdient dan dat van het ziekenhuis, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging aan het ziekenhuis te verwijten valt, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden en – zoals gezegd – dat kan de commissie niet.

Cliënte is van mening dat er niet naar haar is geluisterd toen zij halverwege de bevalling aangaf dat zij een sectio wilde. Het ziekenhuis heeft onbetwist gesteld dat de zorgverleners bij de bevalling van cliënte hebben gehandeld conform de NVOG-richtlijn ‘Indicatiestelling sectio caesarea’ (2011). Deze richtlijn vermeldt dat het in Nederland gebruikelijk beleid is dat er een vaginale bevalling wordt nagestreefd en dat een sectio uitsluitend wordt uitgevoerd als daarvoor een medische indicatie bestaat. De richtlijn verplicht niet tot het uitvoeren van een sectio op verzoek van een patiënt. Een dergelijk verzoek mag dan ook worden afgewezen als er geen medische indicatie is. De beslissing tot het al dan niet uitvoeren van een sectio ligt dus uitsluitend in handen van een arts.

In het geval van cliënte was er geen medische indicatie voor een sectio en deze is dan ook niet uitgevoerd. Cliënte heeft in de avond van 15 januari 2021 tweemaal om een sectio verzocht en beide keren heeft degene aan wie dat verzoek werd gedaan overleg gepleegd met een collega-zorgverlener en beide keren is het (resultaat van dat) overleg teruggekoppeld naar cliënte. De stelling van cliënte dat er niet naar haar is geluisterd, kan in de gegeven omstandigheden niet als juist worden aanvaard.
Wat betreft de overige door cliënte aan het ziekenhuis gemaakte verwijten oordeelt de commissie als volgt. Uit artikel 2 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg volgt dat het ziekenhuis goede zorg moet aanbieden. Dit houdt onder meer in dat de zorg cliëntgericht moet zijn. In dit geval kan de commissie zich niet aan de indruk onttrekken dat aan cliënte – anders dan haar verwachting – routinezorg is verleend, die onvoldoende cliëntgericht is geweest.

De commissie begrijpt de verwachting van cliënte, maar zij dient zich ook te realiseren dat optimaal maatwerk leveren in de zorg waar de (personeels-)problemen groot zijn, niet altijd meer tot de mogelijkheden behoort. Het leveren van optimaal maatwerk wordt dan sterk beïnvloed door de omstandigheden van dat moment. In empathisch opzicht had de zorgverlening aan cliënte beter kunnen zijn. Op grond van kennis en ervaring had van het ziekenhuis verwacht mogen worden dat hij had onderkend te doen te hebben met een kennelijk hoog sensitieve patiënt.

Desondanks acht de commissie dit in de gegeven omstandigheden onvoldoende om te oordelen dat het ziekenhuis in strijd heeft gehandeld met de eerder genoemde maatstaf noch dat de verleende zorg onvoldoende klantgericht is geweest. De klacht van cliënte dient dan ook ongegrond verklaard te worden. Deze ongegrondverklaring heeft tot gevolg dat het verzoek van cliënte moet worden afgewezen.

Beslissing
De commissie:

– verklaart de klacht van cliënte ongegrond;

– wijst het verzoek van cliënte af.

Aldus beslist op 10 juni 2022 door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit de heer mr. J.M.P. Drijkoningen, voorzitter, de heer prof. dr. F.W. Jansen en de heer J. Donga, leden, in aanwezigheid van de heer mr. L.G.H. Cox, secretaris.