Commissie: Sociaal Domein: Woonplaatsbeginsel en Toegang
Categorie: woonplaats/ zorgverlening
Jaartal: 2024
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: Ongegrond
Referentiecode:
229647/256000
De uitspraak:
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de commissie te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 26 juli 2024 te Utrecht. Ter zitting zijn digitaal via Zoom verschenen:
– mr. [Naam], namens de indiener,
– mw. [Naam], namens de indiener,
– mr. [Naam], namens verweerder,
– mw. [Naam], namens verweerder.
Beoordeling
Inleiding
De jeugdige die in deze zaak centraal staat is eind juli 2023 18 jaar geworden. De ouders van de jeugdige wonen in de gemeente van de indiener en hebben het gezag. De jeugdige is vóór zijn 18e levensjaar geplaatst in de jeugdinstelling Prokino Zorg, gevestigd in de gemeente van verweerder. Er is een commitment dat de jeugdige bij de jeugdinstelling kan verblijven totdat hij uitstroomt naar Beschermd Wonen binnen de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo). Voor de jeugdige is een aanvraag verlengde jeugdhulp ingediend om de lopende zorg te continueren, maar de indiener heeft deze aanvraag afgewezen. De jeugdige verblijft momenteel op basis van een maatwerkovereenkomst bij de jeugdinstelling. In geschil is welke gemeente financieel verantwoordelijk is voor deze overbruggingszorg van de jeugdige totdat hij uitstroomt naar Beschermd Wonen binnen de Wmo.
De klacht van de indiener
De indiener stelt zich op het standpunt dat verweerder financieel verantwoordelijk voor de jeugdige is geworden vanaf zijn 18e levensjaar. Zij voert hiertoe, voor zover relevant, het volgende aan.
De voorzieningen uit de Jeugdwet zijn gestopt toen de jeugdige 18 jaar werd, waardoor de jeugdige zorg en ondersteuning vanuit andere wetten dient te krijgen. De jeugdige heeft geen verlengde jeugdhulp nodig, omdat de voorzieningen die hij nodig heeft, te weten begeleiding en beschermd wonen, worden geboden vanuit de Wmo. Verweerder is op grond van het woonplaatsbeginsel uit de Wmo (financieel en inhoudelijk) verantwoordelijk voor het bieden van deze voorzieningen aan de jeugdige. De jeugdinstelling waar de jeugdige momenteel verblijft is immers gelegen in de gemeente van verweerder. Verweerder is dan ook financieel verantwoordelijk voor de kosten van het verblijf van de jeugdige in de jeugdinstelling vanaf zijn 18e levensjaar.
De reactie van verweerder
Verweerder betwist dat zij op grond van de Wmo verantwoordelijk is geworden voor de zorg van de jeugdige vanaf zijn 18e levensjaar. In artikel 1.2.1. aanhef en sub b Wmo is bepaald dat voor beschermd wonen en voor maatschappelijke opvang geldt dat mensen zich in alle gemeenten in Nederland kunnen melden als zij aanspraak willen maken op beschermd wonen en opvang. Pas bij de invoering van het nieuwe woonplaatsbeginsel verandert dat. Dan is de gemeente waar de cliënt woont zoveel mogelijk verantwoordelijk.
Aanvankelijk heeft de jeugdige een melding Wmo bij de indiener gedaan. Uit de Memorie van Toelichting op de Wmo 2015 volgt dat de gemeente tot welke iemand zich heeft gewend verantwoordelijk is voor een warme overdracht naar de andere gemeente. Tot aan dat moment is het college van deze gemeente verantwoordelijk voor de eerste opvang. Dat verweerder het wettelijk verplichte onderzoek naar de mogelijkheden voor de jeugdige op zich heeft genomen nadat de indiener onterecht de jeugdige naar verweerder heeft verwezen maakt dit niet anders. Dit onderzoek had de indiener immers moeten verrichten.
Daarbij komt dat op grond van het woonplaatsbeginsel in de Jeugdwet de gemeente waar de jeugdige stond ingeschreven direct voorafgaand aan de locatie van zorg met verblijf, verantwoordelijk is voor de te bieden zorg op basis van de jeugdwet. Tot die verantwoordelijkheid behoort ook het zorgdragen voor een soepele overgang naar de situatie na de 18e verjaardag van de jeugdige. Dit zorgdragen bestaat (onder meer) uit het tijdig verrichten van onderzoek naar de te nemen vervolgstappen voor de situatie na de 18e verjaardag van de jeugdige.
De beoordeling van het geschil door de commissie
De commissie is van oordeel dat de indiener financieel verantwoordelijk blijft voor de jeugdige zolang er voor hem geen uitstroomplek is gerealiseerd. In artikel 7 van het Convenant Landelijke Toegankelijkheid Maatschappelijke Opvang is immers bepaald:
“Als de wens(centrum)gemeente positief besluit, maar de aanvrager op een wachtlijst plaatst, dan moet die gemeente besluiten of overbruggingszorg noodzakelijk is. Totdat de geschikte plek beschikbaar is, levert de instelling waar de cliënt op dat moment verblijft de eventuele overbruggingszorg. De gemeente van herkomst is verantwoordelijk voor de financiering. Als een cliënt in een behandelingsetting (zorginstelling, forensische penitentiaire kliniek) verblijft vindt overleg plaats over de datum van uitstroom. (…)”
Hieruit volgt ondubbelzinnig dat de gemeente van herkomst, in dit geval de indiener, financieel verantwoordelijk is voor de overbruggingszorg. Dat de jeugdige momenteel in de gemeente van verweerder verblijft maakt dat niet anders. Verlengde jeugdhulp was in dit geval naar het oordeel van de commissie de aangewezen voorziening die door de indiener diende te worden ingezet om de zorg van de jeugdige te continueren tot de uitstroom van de jeugdige.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht van de indiener ongegrond,
– bepaalt dat de indiener financieel verantwoordelijk is voor de jeugdige zolang er geen uitstroomplek voor hem is gerealiseerd.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Sociaal Domein: Woonplaatsbeginsel en Toegang, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, mevrouw drs. M.E. Peltenburg, de heer A. Opstelten, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. R.H.W. Theuns-van Waasdijk, secretaris, op 26 juli 2024.