Onduidelijkheid omtrent plaatsing in het justitieel kader

De Geschillencommissie




Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg    Categorie: (On)Zorgvuldig handelen    Jaartal: 2024
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: Deels gegrond   Referentiecode: 250582/376080

De uitspraak:

in het geschil tussen

de heer [naam], wonende te Ugchelen
(hierna te noemen: de cliënt)

en

RIBW Kennemerland/ Amstelland en de Meerlanden, gevestigd te Haarlem
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil

Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2024 te Den Haag. De cliënt was samen met zijn vader bij de zitting aanwezig. Namens de zorgaanbieder waren mevrouw [naam] (manager strategie en kwaliteit) en de heer [naam] (manager zorgbemiddeling) aanwezig.

De commissie heeft het volgende overwogen.

Beoordeling

Klacht van de cliënt
De cliënt verbleef vanaf 2018 een jaar lang op justitiële titel bij een zorginstelling in Epe. Tijdens deze plaatsing heeft de cliënt zich aangemeld bij de zorgaanbieder voor een plaatsing op justitiële gronden, omdat de cliënt conform de uitspraak van de rechtbank nog zes maanden ergens op justitiële titel moest verblijven. De cliënt is in december 2019 echter niet op justitiële titel, maar op grond van de Wmo 2015 geplaatst bij de zorgaanbieder waardoor hij een eigen bijdrage moest betalen van € 900,– per maand. Pas na 2,5 maand bleek dat de cliënt geplaatst was op grond van een Wmo-indicatie en dat de zorgaanbieder al sinds 2015 geen overeenkomst had met justitie.

Door de plaatsing op verkeerde titel en een tekort aan begeleiding is de cliënt opnieuw verslaafd geraakt. De cliënt heeft hiervoor detox-behandelingen ondergaan en zijn klachten ten aanzien van zijn niet-aangeboren hersenletsel en PTSS zijn verergerd.

Nu de cliënt financiële en geestelijke schade heeft geleden door de verkeerde plaatsing, wenst hij een materiële schadevergoeding van € 5443,–, de hoogte van de eigen bijdrage die de cliënt heeft moeten betalen. Daarnaast wenst de cliënt een schadevergoeding van € 13.000,– voor de kosten die zijn gemaakt vanwege zijn verslaving en smartengeld op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b BW.

Verder is in mei 2023 een Wlz-indicatie aangevraagd. Deze aanvraag is door de zorgaanbieder pas eind juni in behandeling genomen en eind augustus is een Wlz-indicatie verstrekt.

Verweer van de zorgaanbieder
Eind 2018 heeft het eerste contact plaatsgevonden tussen de zorgaanbieder, de toezichthouder reclassering die de aanmelding bij de zorgaanbieder heeft gedaan en vervolgens ook tussen de zorgaanbieder en de cliënt zelf, met het oog op verhuizing van de cliënt na zijn verblijf bij de voorziening in Epe. Er was toen ook reeds een beschermd-wonen indicatie (Wmo-indicatie) afgegeven door de gemeente Haarlem. Bij afgifte van deze indicatie middels een beschikkingsbrief is de cliënt gewezen op de eigen bijdrage.

Op 27 augustus 2019 is opnieuw contact geweest over een eventuele verhuizing van de cliënt. Uiteindelijk is de cliënt op 11 december 2019 terecht gekomen bij de zorgaanbieder met een Wmo-indicatie. In de gesprekken die voorafgaand aan de plaatsing zijn gevoerd tussen de zorgaanbieder, de cliënt en de toezichthouder reclassering is uitdrukkelijk aangegeven dat plaatsing enkel met een Wmo-beschikking mogelijk was en is benadrukt dat er een eigen bijdrage verschuldigd zou zijn.

In februari 2020 bestond onduidelijkheid over de juridische titel van het verblijf van de cliënt. De nieuwe reclasseringsambtenaar van de cliënt gaf aan dat de cliënt op basis van een justitiële titel bij de zorgaanbieder verbleef. De zorgaanbieder heeft daarop aangegeven dat dat niet mogelijk is, omdat zij niet beschikt over de daarvoor benodigde afspraken met het Ministerie van Justitie en Veiligheid en dat de cliënt op basis van een Wmo-beschikking bij de zorgaanbieder verblijft.

De zorgaanbieder heeft vervolgens ook contact hierover opgenomen met de toezichthouder reclassering, die betrokken was bij de aanmelding van de cliënt en het intake- en plaatsingsproces. Zij heeft hierop gereageerd en heeft aangegeven dat er voor de cliënt verschillende aanmeldingen zijn gedaan bij diverse woonvoorzieningen, zowel op basis van een Wmo-indicatie als op basis van een justitiële titel. Vanaf het begin is het bij de zorgaanbieder gegaan om een aanmelding op basis van een Wmo-indicatie.

De zorgaanbieder meent dat zij de cliënt voldoende en juist heeft geïnformeerd en in dat verband heeft gedaan wat van haar verwacht mocht worden. De zorgaanbieder heeft juist steeds getracht duidelijk te maken dat er geen sprake was van een plaatsing op justitiële titel en dat dit ook niet mogelijk was, maar dat het ging om een plaatsing op basis van een Wmo-beschikking, heeft zelf het initiatief genomen om contact op te nemen met de toezichthoudende reclassering toen bleek dat er bij de nieuwe reclasseringsambtenaar onduidelijkheid bestond over de plaatsing en heeft de cliënt geadviseerd om contact op te nemen met de gemeente, hetgeen heeft geleid tot een compensatie voor de eigen bijdrage vanuit de gemeente. De zorgaanbieder is dan ook van mening dat haar geen verwijt kan worden gemaakt en dat zij niet gehouden is tot vergoeding van de gevorderde schade.

Beoordeling door de commissie

Klacht en reikwijdte
De cliënt heeft zich bij de zorgaanbieder aangemeld omdat hij vanwege een strafrechtelijke uitspraak nog zes maanden bij een zorgaanbieder moest verblijven op justitiële titel. Vast staat dat de cliënt niet op justitiële titel, maar op grond van een Wmo-indicatie bij de zorgaanbieder is geplaatst waardoor hij kosten in de vorm van een eigen bijdrage heeft moeten maken.

De cliënt verwijt de zorgaanbieder dat hij onvoldoende is geïnformeerd over de achtergrond van de indicatie en de kosten. De zorgaanbieder is van mening hierover wel voldoende te hebben gecommuniceerd in de gesprekken met de cliënt en de reclasseringsambtenaar. Bovendien heeft de zorgaanbieder aangevoerd dat vanuit de gemeente een Wmo-indicatie voor de cliënt werd aangeleverd, waardoor de zorgaanbieder geen reden had om te twijfelen aan de mogelijkheid tot plaatsing van de cliënt. Volgens de zorgaanbieder is het niet ongebruikelijk dat cliënten in de eindfase van een verblijf op justitiële titel via de Wmo 2015 worden aangemeld.

Wellicht ten overvloede merkt de commissie op dat dit geschil slechts ziet op de cliënt en de zorgaanbieder.
De commissie is niet bevoegd te oordelen over het handelen of nalaten van anderen die geen partij zijn in dit geschil, zoals de reclasseringsambtenaar.

Plaatsing cliënt
Voorafgaand aan de plaatsing van de cliënt in december 2019 is er veelvuldig contact geweest tussen de zorgaanbieder en de cliënt, zijn vader en de reclasseringsambtenaar. De zorgaanbieder heeft aangevoerd dat tijdens deze gesprekken meermaals is benoemd dat cliënt alleen geplaatst zou kunnen worden op grond van een Wmo-indicatie. Dit is echter niet vastgelegd in gespreksverslagen of e-mailverkeer. Voor de commissie is dan ook niet vast te stellen dat de cliënt daadwerkelijk voldoende is geïnformeerd over de juridische grond van de plaatsing en de daarbij behorende kosten.

Nu het voor de cliënt van essentieel belang was dat hij op justitiële titel geplaatst zou worden en dit belang bij de zorgaanbieder bekend was, lag het op de weg van de zorgaanbieder om zich ervan te vergewissen dat de beoogde plaatsing aansloot bij de zorgvraag van de cliënt. Gezien het zwaarwegende belang van de cliënt had schriftelijke verslaglegging daarbij niet mogen ontbreken. Ter zitting heeft de zorgaanbieder ook erkend dat hij weliswaar toentertijd overtuigd was voldoende te hebben gecommuniceerd, maar dat het achteraf bezien goed was geweest als nadrukkelijker was gewezen op de Wmo-indicatie en de rekenmodule van het CAK en dit schriftelijk was vastgelegd.

In zoverre is de klacht van de cliënt gegrond.

Aanvraag Wlz-indicatie
De cliënt klaagt dat de aanvraag van de Wlz-indicatie te lang op zich heeft laten wachten. De zorgaanbieder heeft aangevoerd dat het tijdsverloop te maken heeft met ontbrekende informatie die de cliënt pas na enige tijd heeft aangeleverd. Volgens de cliënt kreeg hij dusdanig weinig begeleiding dat hij niet in staat was de informatie tijdig aan te leveren.

Naar het oordeel van de commissie is niet vast te stellen dat het tijdsverloop de zorgaanbieder kan worden verweten. In het kader van de aanvraag van de Wlz-indicatie had de zorgaanbieder aanvullende informatie nodig, waar ook bij de cliënt om is verzocht. De zorgaanbieder heeft hierin niet onzorgvuldig gehandeld.

De commissie verklaart dit klachtonderdeel ongegrond.

Schade
Nu de commissie niet is gebleken dat de cliënt door de zorgaanbieder voldoende is geïnformeerd over het juridisch kader van de plaatsing en de cliënt hierdoor kosten heeft moeten maken, komen deze kosten naar het oordeel van de commissie voor vergoeding in aanmerking. De cliënt heeft schade geleden in de vorm van de eigen bijdrage, die het directe gevolg is van de plaatsing op verkeerde titel. De zorgaanbieder dient dan ook de door de cliënt gevorderde, door de zorgaanbieder niet betwiste eigen bijdrage van € 5443,– aan de cliënt te vergoeden.
De cliënt heeft daarnaast ook schade gevorderd vanwege de schulden die de cliënt heeft naar aanleiding van zijn verslaving. Naar het oordeel van de commissie staan deze kosten te ver af van het in de klacht omschreven handelen van de zorgaanbieder, waardoor deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarnaast wenst de cliënt een schadevergoeding voor het psychische leed dat hem is aangedaan. Deze vordering is naar het oordeel van de commissie onvoldoende onderbouwd en wordt dan ook afgewezen.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

De commissie:
– verklaart de klacht van de cliënt ten aanzien van de informatieverstrekking over de plaatsing gegrond;
– verklaart de klacht van de cliënt ten aanzien van de Wlz-indicatie ongegrond;
– bepaalt dat de zorgaanbieder de cliënt een bedrag van € 5443,– dient te betalen. Betaling van dit bedrag dient plaats te vinden binnen een termijn van 30 dagen na de verzenddatum van dit bindend advies;
– bepaalt dat de zorgaanbieder aan de cliënt het door hem betaalde klachtengeld van € 52,50 vergoedt. Betaling van dit bedrag dient eveneens plaats te vinden binnen een termijn van 30 dagen na de verzenddatum van dit bindend advies;
wijst het meer of anders verzochte af.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit mevrouw mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, de heer drs. T. Knap, de heer mr. S. Sierksma, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. S.M.E. Balfoort, secretaris, op 26 augustus 2024.