Commissie: Zorg Algemeen
Categorie: Zorgvuldigheid
Jaartal: 2019
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: Ongegrond
Referentiecode:
119203
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
Cliënte heeft in 2015 bij de zorgaanbieder mammografieën laten maken in het kader van het bevolkingsonderzoek naar borstkanker. Volgens de zorgaanbieder was de uitslag goed, maar een paar maanden later bleek er toch sprake van een tumor. De zorgaanbieder had wel een afwijking aangetroffen, maar omdat die goedaardig was, ten onrechte niet aan cliënte gemeld. Volgens de zorgaanbieder hebben de twee screeningsradiologen, die mammogrammen hebben beoordeeld, een afwijking bij cliënte waargenomen, maar deze als niet kwaadaardig beoordeeld. Bij het geven van de uitslag van aan cliënte is vermeld dat de uitslag geen volledige zekerheid geeft. De commissie oordeelt dat de foto’s op zichzelf goed waren, omdat de radiologen de afwijking hebben gezien. Omdat bij een herbeoordeling van de foto’s ook geen reden voor doorverwijzing is gevonden en de screening bij een bevolkingsonderzoek niet gelijk is aan de diagnostiek die in een ziekenhuis wordt uitgevoerd, oordeelt de commissie dat de achteraf gebleken onjuiste interpretatie van de afwijking niet verwijtbaar is. De zorgaanbieder heeft ook volgens de richtlijnen van het RIVM gehandeld door alleen te laten weten dat er geen aanwijzing voor borstkanker was.
Volledige uitspraak
In het geschil tussen
[Cliente], wonende te [woonplaats] en Stichting Bevolkingsonderzoek Zuid-West, gevestigd te Rotterdam (verder te noemen: de zorgaanbieder)
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Zorg Algemeen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
Het geschil is ter zitting behandeld op 17 mei 2019 te Den Haag.
Cliënte werd ter zitting bijgestaan door haar dochter, [naam]. De zorgaanbieder werd ter zitting vertegenwoordigd door [naam], bestuurder van de Stichting Bevolkingsonderzoek Zuid-West, [naam], klachtenfunctionaris en [naam], screeningsradioloog.
Partijen hebben ter zitting hun standpunten nader toegelicht.
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft het handelen van de zorgaanbieder bij (de beoordeling van) het screeningsonderzoek bij cliënte in het kader van het bevolkingsonderzoek borstkanker alsmede de communicatie daarover richting cliënte.
Standpunt cliënte
Voor het standpunt van cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.
Cliënte heeft op 17 augustus 2015 bij de zorgaanbieder mammografiëen laten maken in het kader van het bevolkingsonderzoek naar borstkanker. Haar werd meegedeeld dat de uitslag van het onderzoek goed was. Een paar maanden later, in december 2015, ontdekte cliënte iets in haar borst en in het ziekenhuis bleek dat zij een tumor had van 4,2 centimeter.
Cliënte vraagt zich af hoe het komt dat deze tumor niet tijdens het bevolkingsonderzoek in
augustus 2015 is ontdekt. Als de zorgaanbieder goede foto’s zou hebben gemaakt waarop een volledig beeld van de borst te zien was geweest en de foto’s juist zou hebben geïnterpreteerd, had er eerder ingegrepen kunnen worden en was de tumor niet zo groot geworden. De gevolgen van de behandelingen en operaties waren dan minder ingrijpend geweest. Cliënte werkte altijd 32 uur per week, maar is nu grotendeels afgekeurd en werkt slechts 12 uur per week. De impact van het handelen van de zorgaanbieder op het leven van cliënte en haar gezin is groot.
Daarnaast is cliënte van mening dat de zorgaanbieder onzorgvuldig heeft gehandeld door cliënte niet op de hoogte te stellen van het feit dat er een afwijking op de foto’s te zien was. Als dit wel was gebeurd, zou cliënte zelf hebben kunnen beslissen om naar de huisarts te gaan en de geconstateerde afwijking nader te laten onderzoeken. De zorgaanbieder heeft de aangetroffen afwijking, die volgens de zorgaanbieder goedaardig was, maar later wel degelijk borstkanker bleek te zijn, ten onrechte niet aan cliënte gemeld.
Cliënte vordert een schadevergoeding van € 25.000,– van de zorgaanbieder voor door haar geleden schade.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.
De zorgaanbieder stelt voorop dat zij de situatie van cliënte betreurt en de enorme impact daarvan op haar leven begrijpt. Dat de screening in het kader van het bevolkingsonderzoek niet haar doel heeft bereikt en niet heeft kunnen bijdragen aan een vroegtijdige signalering van borstkanker bij cliënte valt eveneens te betreuren. Bij cliënte zijn tijdens het onderzoek op 17 augustus 2015, naast de vier gebruikelijke, twee extra mammogrammen gemaakt, omdat er een afwijking ten dele zichtbaar was. Hierdoor is een volledig beeld van de afwijking verkregen. De mammogrammen zijn vervolgens beoordeeld door twee screeningsradiologen. Deze radiologen hebben de mammogrammen onafhankelijk van elkaar beoordeeld en vergeleken met de mammogrammen die tijdens eerdere screenings van cliënte waren gemaakt. Beide radiologen hebben een afwijking bij cliënte waargenomen, maar deze als niet maligne (kwaadaardig) of verdacht beoordeeld. Aan cliënte is per brief van 24 augustus 2015 bericht dat er op de röntgenfoto’s geen aanwijzingen zijn gevonden voor borstkanker, waarbij vermeld is dat de uitslag geen volledige zekerheid geeft. Bij het bevolkingsonderzoek wordt in drie van de tien gevallen borstkanker niet ontdekt. Helaas is achteraf gebleken dat bij cliënte sprake is geweest van een onjuiste interpretatie van de geconstateerde afwijking.
Nadat cliënte in 2017 wederom een oproep kreeg voor het bevolkingsonderzoek naar borstkanker heeft zij contact opgenomen met de zorgaanbieder en een telefonische klacht ingediend. Naar aanleiding hiervan heeft er op 27 juli 2017 een gesprek plaatsgehad tussen cliënte en de zorgaanbieder, waarbij de foto’s zijn bekeken, besproken en uitleg is gegeven. Ook zijn hierbij de mammogrammen vergeleken met de foto’s die in het ziekenhuis zijn gemaakt, waarop de afwijking veel duidelijker was dan op de opnamen van het bevolkingsonderzoek. Cliënte gaf hierbij aan niet te geloven dat de getoonde foto’s die van het bevolkingsonderzoek betroffen. De radiologen hebben vervolgens op 19 september 2017 een brief naar cliënte gestuurd met nogmaals een uitleg van de beoordeling. Vervolgens heeft op 9 januari 2018 een gesprek tussen cliënte, een van de screeningsradiologen, de klachtenfunctionaris en een onafhankelijk radioloog, [naam] van het Landelijk Referentie Centrum voor Bevolkingsonderzoek, plaatsgevonden.
Tijdens dit gesprek is zoveel mogelijk uitleg getracht te geven over het beoordelingsproces en het maken van de mammogrammen en het beantwoorden van vragen van cliënte. Na afloop heeft cliënte per e-mailbericht laten weten dat zij door zal gaan om alles boven tafel te krijgen. Hierop heeft de zorgaanbieder de interne klachtprocedure per brief van 13 februari 2018 afgesloten.
Beoordeling
Op grond van de door partijen overgelegde stukken en hetgeen door hen tijdens de mondelinge behandeling over en weer naar voren is gebracht, is de commissie van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de zorgaanbieder verwijtbaar jegens cliënte heeft gehandeld en niet de zorg heeft betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. De commissie overweegt daartoe als volgt.
Tijdens de deelname van cliënte aan het bevolkingsonderzoek naar borstkanker in 2015 is een afwijking gezien. Naast de gebruikelijke vier mammografieën zijn daarom twee extra foto’s gemaakt zodat de geconstateerde afwijking goed in beeld werd gebracht. Vervolgens zijn de zes mammografieën beoordeeld door twee screeningsradiologen. De daarop zichtbare afwijking is door hen – onafhankelijk van elkaar – aangezien als een goedaardige afwijking, mogelijk een cyste, waarvoor geen verwijzing noodzakelijk is. Volgens de zorgaanbieder was er dan ook geen aanwijzing voor borstkanker gevonden bij cliënte en deze uitslag is per brief aan haar meegedeeld. Daarbij is vermeld dat de uitslag van het screeningsonderzoek geen volledige zekerheid geeft en dat drie van de tien gevallen van borstkanker hierbij niet worden ontdekt. Dit is ook te lezen in de folder Bevolkingsonderzoek naar borstkanker van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) die vrouwen ontvangen bij de uitnodiging voor het onderzoek.
Naar het oordeel van de commissie zijn er onvoldoende aanwijzingen om aan te nemen dat de gemaakte foto’s van onvoldoende kwaliteit waren. De afwijking was daarop goed te zien en deze is ook onderkend door de radiologen, doch geïnterpreteerd als goedaardig. Over de omvang van de afwijking ontbreken voldoende gegevens, zodat de commissie zich hierover niet kan uitlaten. Een paar maanden later bleek bij cliënte sprake van een zogenaamde ”intervalcarcinoom” (borstkanker die ontdekt wordt tussen twee screenings in) en was achteraf bezien de interpretatie van de radiologen onjuist. Dat de zorgaanbieder daarbij verwijtbaar heeft gehandeld of de zorgplicht jegens cliënte heeft geschonden, is niet gebleken. Nadat cliënte haar klacht kenbaar had gemaakt, zijn de foto’s betrokken bij een herbeoordeling met andere screeningsradiologen in het kader van een intervalcarcinoombespreking en ook toen is de afwijking van cliënte als een categorie 2 “minimal sign” afwijking beoordeeld, met geen reden tot doorverwijzing. Gelet hierop is de commissie van oordeel dat de achteraf gebleken onjuiste interpretatie van de afwijking, hoe naar dit ook is voor cliënte, niet aan de radiologen en daarmee aan de zorgaanbieder kan worden verweten. Dit geldt temeer nu het interpreteren van foto’s mensenwerk betreft en vooraf duidelijk kenbaar wordt gemaakt dat de uitslag van de screening geen volledige zekerheid geeft. De commissie betrekt hierbij tevens dat een screening in het kader van het bevolkingsonderzoek niet hetzelfde is als diagnostiek die in een ziekenhuis wordt uitgevoerd, nu daar veel meer informatie over de onderzochte persoon beschikbaar is dan bij een screening het geval is, waar in feite uitsluitend de foto’s ter beschikking van de screeningsradiologen staan.
Met betrekking tot de klacht van cliënte dat de zorgaanbieder de geconstateerde afwijking met haar had moeten communiceren, zodat zij zelf de afweging kon maken om het nader te laten onderzoeken, overweegt de commissie als volgt.
Conform de beleidskaders van het RIVM die een centrale rol spelen bij het aanbieden van het bevolkingsonderzoek naar borstkanker is bij dit bevolkingsonderzoek sprake van drie mogelijke uitslagen, te weten onvoldoende informatie verkregen en wel of geen aanwijzing voor borstkanker. Over andere bevindingen worden geen mededelingen gedaan, gezien de grote hoeveelheid verschillende afwijkingen die aangetroffen worden op de foto’s, namelijk bij ongeveer 30% van alle foto’s die in het kader van het bevolkingsonderzoek worden gemaakt. Hoewel de wens van cliënte begrijpelijk is, zeker in het licht van wat haar nadien is overkomen, en dit beleid volgens de zorgaanbieder ook onderwerp van discussie is met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, dan wel met het RIVM, betekent dit geen tekortkoming aan de zijde van de zorgaanbieder. Deze heeft namelijk gehandeld in lijn met de thans geldende richtlijnen zodat haar daarvan geen verwijt kan worden gemaakt.
Gelet op het vorenstaande is van een tekortschieten in de zorgverplichting van de zorgaanbieder naar het oordeel van de commissie geen sprake en zijn de klachten van cliënte ongegrond. De commissie zal haar vordering tot schadevergoeding dan ook afwijzen.
Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft naar het oordeel van de commissie geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
Beslissing
De commissie verklaart de klachten van cliënte ongegrond en wijst haar vordering af.
Aldus beslist op 17 mei 2019 door de Geschillencommissie Zorg Algemeen, bestaande uit mevrouw mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, de heer dr. F.J.M. van der Meer en de heer mr. R.P. Gerzon, leden, waarbij mevrouw mr. A.C. van Waning als secretaris fungeerde.