Onvoldoende geïnformeerde toestemming bij tandheelkundige behandeling leidt tot gegronde klacht

De Geschillencommissie




Commissie: Zelfstandige Klinieken    Categorie: -    Jaartal: 2025
Soort uitspraak: Bindend Advies   Uitkomst: gegrond   Referentiecode: 759243/924310

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

De cliënt werd door zijn tandarts verwezen voor het trekken van kies 18 (rechtsboven), maar de kaakchirurg verwijderde kies 48 (rechtsonder). Volgens de cliënt is dit gebeurd zonder overleg of toestemming. De zorgaanbieder stelt dat de cliënt tijdens het consult aangaf klachten te hebben aan kies 48 en dat de keuze tot verwijdering samen is genomen. De geschillencommissie oordeelt dat niet is aangetoond dat sprake was van informed consent. Ook is niet vastgelegd dat de kaakchirurg overleg heeft gehad met de verwijzende tandarts, wat volgens de richtlijnen wel verplicht is. Daarnaast heeft de zorgaanbieder onvoldoende voortvarend gereageerd op de ingediende klacht. Hierdoor zijn beide klachten van de cliënt gegrond verklaard. De gevorderde schadevergoeding van € 25.000 is echter afgewezen wegens gebrek aan onderbouwing. De zorgaanbieder moet wel het klachtengeld van € 52,50 terugbetalen. De commissie benadrukt het belang van goede dossiervoering en duidelijke communicatie met de patiënt en verwijzer.

De uitspraakin het geschil tussen

[naam], wonende te [naam] (hierna te noemen: de cliënt)

en

MKA Groep, gevestigd te Goes
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil

Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Zelfstandige Klinieken (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 27 mei 2025 te Den Haag.

Partijen zijn niet voor de zitting opgeroepen.

Onderwerp van het geschil

De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder.

Het geschil betreft de vraag of de zorgaanbieder zorgvuldig heeft gehandeld in het verwijderen van een andere kies dan waarvoor de cliënt is verwezen.

Standpunt van de cliënt

Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De cliënt is door zijn tandarts verwezen naar een kaakchirurg van de zorgaanbieder voor het trekken (extraheren) van zijn kies rechtsboven. Op 8 mei 2023 is de cliënt behandeld door [naam] (verder te noemen: de kaakchirurg). De kaakchirurg heeft een foto gemaakt, een verdoving aangebracht en zonder enig overleg met de cliënt een andere kies getrokken (element 48) dan de kies die in de verwijsbrief van de tandarts staat vermeld. Direct na de behandeling constateerde de cliënt dat de verkeerde kies was getrokken. Toen de cliënt de kaakchirurg daarop wees deelde de kaakchirurg aan de cliënt mee dat hij voor het verwijderen van de kies rechtsboven een nieuwe verwijsbrief moest aanvragen bij zijn tandarts. Zonder verwijsbrief zouden de kosten van de behandeling voor rekening van de cliënt komen.

Hoewel de cliënt het hier niet mee eens was, heeft hij toch telefonisch contact opgenomen met zijn tandarts en de situatie voorgelegd. De tandarts heeft daarop te kennen gegeven niet bereid te zijn om een nieuwe verwijsbrief af te geven, aangezien in de eerste verwijsbrief duidelijk staat vermeld dat de kies rechtsboven had moeten worden getrokken. De cliënt vindt dat de behandeld kaakchirurg bij de uitvoering van de behandeling niet heeft gehandeld zoals mag worden verwacht van een redelijk bekwaam en redelijk handelend kaakchirurg. Ook de tandarts is ontevreden over het handelen van de kaakchirurg.

Kort na de behandeling heeft de cliënt diverse malen per e-mail een klacht ingediend bij de klachtenafdeling van het Sint Franciscus Gasthuis over het handelen van de kaakchirurg. Voor zover de cliënt heeft begrepen van het Sint Franciscus Gasthuis zijn de e-mails tijdig doorgestuurd naar de zorgaanbieder ter behandeling aldaar. Het heeft meer dan drie maanden geduurd voordat de zorgaanbieder contact met de cliënt heeft opgenomen om de klacht te bespreken. Door de zorgaanbieder wordt herhaaldelijk gesteld dat het verwijderen van element 48 in overleg is geweest met de cliënt en de kaakchirurg.

De cliënt is het hier niet mee eens. In tegenstelling tot wat de kaakchirurg stelt heeft er voorafgaande aan en tijdens de behandeling geen overleg plaatsgevonden. De cliënt heeft nimmer aangegeven dat hij last had van element 48. In de verwijsbrief staat duidelijk vermeld dat de kies rechtsboven getrokken had moeten worden, hetgeen volgens de cliënt bewijst dat de kaakchirurg een medische fout heeft begaan waardoor de cliënt (letsel)schade heeft opgelopen.

De cliënt vordert een schadevergoeding van € 25.000, — voor de geleden materiële en immateriële schade.

Standpunt van de zorgaanbieder

Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Op 8 mei 2023 werd de cliënt doorverwezen door de tandarts voor de chirurgische verwijdering van de 18 (rechter boven verstandskies). De cliënt gaf tijdens het anamnesegesprek aan klachten te ervaren met de achterste kies aan de rechteronderzijde van de mond, de 48, en gaf specifiek aan alleen de onderste verstandskies te willen laten verwijderen. Dit werd genoteerd als zijn voorkeur, en de behandeling werd in overeenstemming met deze wens besproken.

Na een zorgvuldige beoordeling van de cliënt en het verrichten van een klinisch onderzoek en röntgenonderzoek, werd de 18 als volledig doorgebroken, functioneel en goed te reinigen aangemerkt. Er werden geen aanwijzingen gevonden voor complicaties of symptomen die het verwijderen van deze kies noodzakelijk maakten. Er was sprake van een partieel doorgebroken 48 met voedselimpactie onder het operculum en een pericoronaire radiolucentie zichtbaar op de vervaardige OPG.

Op basis van de KIMO-richtlijnen, de leeftijd van de patiënt (boven de 30 jaar), en het feit dat de 18 volledig doorgebroken was en geen klachten veroorzaakte, werd besloten om deze verstandskies in situ te laten. Dit sluit aan bij de richtlijnen die aangeven dat preventieve verwijdering van asymptomatische verstandskiezen bij patiënten ouder dan 30 jaar doorgaans niet wordt geadviseerd. Dit deed vermoeden dat de 48 mogelijk de oorzaak was van de pijnklachten van de cliënt door de voedselimpactie en de ontsteking onder het operculum. De cliënt werd hierover goed geïnformeerd en het besluit werd in overleg met hem genomen. Er werd contact opgenomen met de tandartspraktijk, waarbij werd aangegeven dat de 48 chirurgisch verwijderd zou worden in verband met de pijnklachten.

De chirurgische verwijdering van de 48 werd vervolgens ongecompliceerd uitgevoerd. Tijdens de ingreep werd beginnende occlusale cariës zichtbaar en werd antibiotica verstrekt vanwege het verwijderde granuloom en het geïrriteerde operculum. Na afloop van de behandeling is met de cliënt besproken dat hij zich opnieuw zou melden bij de tandartspraktijk om de nieuwe verwijsbrief op te halen, zodat deze in zijn dossier ter documentatie kan worden toegevoegd.

Op 11 mei 2023 is opnieuw contact opgenomen door de vertegenwoordiger van de cliënt. Het bleek dat de cliënt tijdens het tandartsbezoek pijn had aan de rechterbovenkaak, wat aanvult op de tandarts aanvankelijke wens om de 18 te verwijderen. Het behandelplan van de tandarts was daarom om eerst de 18 te verwijderen en op een later moment eventueel de 48 te verwijderen. Gelet op de KIMO-richtlijnen, die specifiek aangeven dat het niet noodzakelijk is om asymptomatische verstandskiezen bij patiënten boven de 30 jaar te verwijderen, en gezien het feit dat de cliënt zelf aangaf geen klachten te ervaren met de 18, is de kaakchirurg van mening dat de beslissing om de 18 in situ te laten zorgvuldig en in overeenstemming met de richtlijnen is genomen. Bovendien werd er in overleg met de cliënt besloten om de 48 te laten verwijderen op dat moment. Er is geen sprake van medische fouten, noch van onvoldoende zorg. Het behandelingsplan was goed onderbouwd, en er werd adequaat gehandeld conform de geldende richtlijnen.

Beoordeling van het geschil

De commissie heeft het volgende overwogen.

Toetsingskader
De overeenkomst die de cliënt met de zorgaanbieder heeft gesloten, betreft een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond van de behandelingsovereenkomst die de cliënt met de zorgaanbieder is aangegaan, moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (het goed hulpverlenerschap uit artikel 7:453 van het BW), die mede bepaald wordt door onder meer de stand en inzichten van de medische wetenschap, richtlijnen en protocollen. Het goed hulpverlenerschap houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.

Het geschil
Tussen partijen is niet in geschil dat de cliënt zich, op verwijzing van zijn tandarts, bij de kaakchirurg heeft gemeld met het verzoek tot verwijdering van element 18.

Ten aanzien van het consult dat op 8 mei 2023 heeft plaatsgevonden, verschillen partijen van mening over de gang van zaken. De zorgaanbieder stelt dat tijdens het consult is vastgesteld dat element 18 geen indicatie tot verwijdering gaf, en dat de klachten van de cliënt zijn oorsprong had in element 48. Volgens de zorgaanbieder is dit met de cliënt besproken, is deze adequaat geïnformeerd, en is in samenspraak met de cliënt besloten om element 48 in plaats van element 18 te verwijderen.

De cliënt heeft in zijn vragenformulier aan de commissie verklaard dat er voorafgaand aan en tijdens de behandeling geen overleg met hem heeft plaatsgevonden. Hij stelt nimmer klachten te hebben ervaren aan element 48 en is dan ook van mening dat ten onrechte dit element is verwijderd. Volgens de cliënt is sprake van het trekken van de verkeerde kies en daarmee van een medische fout.

Informed consent en rol verwijzer
In geschil tussen partijen is de vraag of sprake is geweest van informed consent voorafgaand aan de verwijdering van element 48.

Op grond van het Burgerlijk Wetboek rust op de zorgverlener een wettelijke plicht om de cliënt in begrijpelijke bewoordingen te informeren over het voorgenomen onderzoek en de behandeling, inclusief de diagnose, behandelopties, risico’s en mogelijke bijwerkingen, teneinde de cliënt in staat te stellen een weloverwogen beslissing te nemen (artikel 7:448 BW). Naast deze informatieplicht geldt op grond van artikel 7:450 BW dat voor medische behandeling toestemming van de cliënt vereist is. Informed consent veronderstelt derhalve zowel de informatieverstrekking door de zorgaanbieder als de expliciete toestemming van de cliënt.

Uit vaste jurisprudentie van de commissie, waaronder de uitspraak van de Geschillencommissie Ziekenhuizen met referentienummer 214255/225858, volgt dat het zorgvuldig documenteren van het informed consent in het medisch dossier van essentieel belang is. De zorgaanbieder dient controleerbaar vast te leggen dat de cliënt op adequate wijze is geïnformeerd en toestemming heeft gegeven voor de voorgenomen behandeling.

De commissie stelt vast dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat aan deze vereisten is voldaan. Het had op de weg van de zorgaanbieder gelegen om zijn standpunt hieromtrent op enige wijze te onderbouwen, bijvoorbeeld in de vorm van (een deel van) het medisch dossier. De enkele stelling van de zorgaanbieder dat het gewijzigde extractiebeleid met de cliënt zou zijn besproken, is – mede in het licht van de uitdrukkelijke ontkenning van de cliënt – onvoldoende. Gezien het belang van informed consent had de zorgaanbieder hierin naar het oordeel van de commissie zorgvuldiger moeten handelen.

Daar komt bij dat, indien tijdens het consult wordt vastgesteld dat de aangevraagde behandeling (in casu de verwijdering van element 18) niet geïndiceerd is, op de zorgverlener de verplichting rust om contact op te nemen met de verwijzer en dit ook in het medisch dossier op te nemen, alvorens een alternatief behandeltraject in te zetten. De commissie verwijst in dit kader naar de geldende professionele standaard, waaronder hoofdstuk 3 van de KNMT-Praktijkrichtlijn Verwijzen 2024. De zorgaanbieder heeft niet aannemelijk gemaakt dat zodanig overleg met de verwijzend tandarts heeft plaatsgevonden; uit de stukken blijkt hiervan niets.

Gelet op het voorgaande – het ontbreken van aantoonbaar informed consent én het uitblijven van overleg met de verwijzer in de vorm van een aantekening in het medisch dossier – is de commissie van oordeel dat de klacht met betrekking tot het verwijderen van element 48, terwijl de cliënt voor verwijdering van element 18 was verwezen, gegrond is.

Klachtbehandeling
De cliënt heeft ook geklaagd over het trage verloop van de interne klachtbehandeling door de zorgaanbieder. Volgens de cliënt heeft het geruime tijd geduurd voordat hij een inhoudelijke reactie op zijn klacht ontving. De zorgaanbieder heeft dit niet betwist. De commissie stelt dan ook vast dat de zorgaanbieder niet tijdig en onvoldoende voortvarend heeft gehandeld bij de behandeling van de klacht.

In zoverre is de klacht van de cliënt dan ook gegrond.

Schadevergoeding
De cliënt heeft een schadevergoeding gevorderd van € 25.000, — voor geleden materiële en immateriële schade.

Voor wat betreft de materiële schade heeft de cliënt onder meer gewezen op inkomensverlies na de extractie en kosten voor medische zorg en verdoving. De commissie overweegt dat, voor zover deze kosten met betalingsbewijzen zijn onderbouwd, deze kosten naar verwachting zouden zijn gemaakt ongeacht welke kies zou zijn verwijderd. Om die reden komen deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking.

Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt de commissie dat de cliënt de gestelde psychische of emotionele schade, evenals de ernst en omvang daarvan, onvoldoende heeft gespecificeerd of onderbouwd. Evenmin is het causaal verband tussen het medisch handelen van de zorgaanbieder en de gestelde immateriële schade aangetoond.

De vordering wordt dan ook afgewezen.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

De commissie:
– verklaart de klachten van de cliënt gegrond;
– bepaalt dat de zorgaanbieder het door de cliënt betaalde klachtengeld van € 52,50 aan hem dient te vergoeden binnen 14 dagen na verzending van dit bindend advies.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Zelfstandige Klinieken, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer dr. F.J.M. Disch, de heer mr. P.C. de Klerk, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. S.M.E. Balfoort, secretaris, op 27 mei 2025.

Print/PDF