Commissie: Zorg Algemeen
Categorie: -
Jaartal: 2025
Soort uitspraak: Bindend Advies
Uitkomst: ten dele gegrond
Referentiecode:
800857/981928
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
De uitspraak
in het geschil tussen
de heer [naam], wonende te [plaatsnaam] (hierna te noemen: de cliënt)
en
Acibadem International Medical Center, gevestigd te Amsterdam
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Zorg Algemeen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 27 mei 2025 te Den Haag.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen. De cliënt was ter zitting aanwezig. De zorgaanbieder is niet ter zitting verschenen.
Onderwerp van het geschil
De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder.
Het geschil betreft de vraag of de zorgaanbieder zorgvuldig heeft gehandeld in het voorschrijven van medicatie en het (niet) doorverwijzen van de cliënt voor katheterisatie.
Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
In 2021 was de cliënt erg ziek en werd hij door zijn huisarts verwezen naar de zorgaanbieder. Daar bleek dat sprake was van verstopping van de kransslagaders. De cliënt kreeg daarom medicijnen voorgeschreven, waaronder bloedverdunners en cholesteroltabletten. Ook moest de cliënt stoppen met sporten.
De cliënt had negatieve bijwerkingen van de medicatie (zoals obstipatie) en ervaarde veel angst voor zijn gezondheid. Toen de cliënt dit aangaf bij de zorgaanbieder kreeg hij te horen dat hij de medicijnen moest blijven slikken om te blijven leven. In 2023 heeft de cliënt een second opinion ondergaan bij een andere dokter in hetzelfde ziekenhuis, waaruit bleek dat de cliënt kon stoppen met de medicijnen. De cliënt heeft hierna een klacht ingediend.
Uiteindelijk is de cliënt verwezen naar een andere zorgaanbieder voor dotteren en het zetten van een stent, maar daar hoorde hij dat hij heel gezond was en geen verstoppingen of hartproblemen had.
De cliënt heeft veel verdriet van het feit dat hij onterecht medicijnen heeft geslikt en angst heeft ondervonden vanwege de mededeling dat zijn kransslagaders verstopt zouden zitten en het gevaar daarvan.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De cliënt melde zich bij de zorgaanbieder in september 2021 met pijn op de borst. Er werd onder andere een fietstest gedaan, waarbij moest worden gestopt vanwege de klachten – zonder dat directe afwijkingen op het ECG te zien waren – bij een niet maximale test.
Vervolgens werd een CT-scan van de kransvaten verricht waaruit vaatwandafwijkingen bleken, waarbij een ernstige vernauwing niet kon worden uitgesloten. De cliënt had ook een hoog cholesterol en andere risicofactoren. De cliënt is behandeld volgens de huidige cardiologische richtlijnen met een bloedverdunner, cholesterolverlager en bètablokker en het advies te stoppen met roken.
Na zes weken vond opnieuw een consult plaats, waarbij het beter leek te gaan op wat obstipatieklachten na. Tijdens de volgende afspraak na drie maanden bleek dat de cliënt vanwege obstipatie alle medicatie had gestopt, behalve de bloedverdunner.
De voordelen van een cholesterolverlager zoals rosuvastatine bij iemand met vaatlijden en een mogelijke belangrijke vernauwing zijn bijna altijd veel groter dan de nadelen. Daarom is de rosuvastatine herstart en is de cliënt zes weken later weer gezien. Toen ging het veel beter met de cliënt en had hij nauwelijks of geen klachten op de borst meer met de combinatie ASA en rosuvastatine en geen obstipatie.
Negen maanden hierna heeft de cliënt zich gemeld bij een andere dokter van de zorgaanbieder met allerhande klachten. Hierop is alle medicatie stopgezet. Hoewel onwaarschijnlijk, kunnen late bijwerkingen zich voordoen. De dokter heeft de medicatie dan ook gestopt om te kijken of de klachten van de cliënt daar vandaan zouden kunnen komen en niet omdat hij het oneens was met het gevoerde beleid.
De zorgaanbieder heeft gehandeld volgens de geldende richtlijnen. Het is bekend dat een CT-scan van de kransvaten vernauwingen kan overschatten in vergelijking met een hartkatheterisatie, die uiteindelijk elders is verricht. Dat neemt niet weg dat bij de cliënt wel degelijk sprake was van slagaderverkalking van de kransvaten.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
De klacht van de cliënt betreft enerzijds het – naar zijn oordeel onterecht – voorschrijven van medicatie door de zorgaanbieder en anderzijds het uitblijven van een verwijzing voor vervolgonderzoek.
Medicatie voorschrijven
Op basis van de overgelegde stukken stelt de commissie vast dat er aanleiding bestond voor het voorschrijven van preventieve medicatie, bestaande uit bloedverdunners en een cholesterolverlager. Uit de CT-scan van september 2021 kwamen afwijkingen naar voren, waaronder aderverkalking in de kransslagaders en een mogelijk significante vernauwing van de linker kransslagader. Ook werd bij de cliënt een verhoogd cholesterolgehalte geconstateerd. In overeenstemming met de geldende richtlijnen heeft de zorgaanbieder de cliënt geïnformeerd over noodzakelijke leefstijlaanpassingen en de mogelijkheid van preventieve medicamenteuze behandeling.
Hoewel het niet uit te sluiten is dat de CT-scan een zogenoemde “false positive” heeft weergegeven – wat betekent dat de waargenomen vernauwing in werkelijkheid minder ernstig was – doet dit niet af aan de zorgvuldigheid waarmee de zorgaanbieder heeft gehandeld. De interpretatie van de scanresultaten en het daarop gebaseerde beleid zijn in lijn met de professionele standaard.
Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
Doorverwijzing vervolgonderzoek
Uit de CT-scan van september 2021 leidde de zorgaanbieder af dat sprake was van aderverkalking in de kransvaten en mogelijk een risicovolle vernauwing in de linker kransslagader. In het geval van een dergelijke bevinding, vormt katheterisatie – eventueel gevolgd door dotterbehandeling – een gebruikelijke vervolgstap in het diagnostisch traject.
De commissie is niet gebleken waarom de zorgaanbieder heeft afgezien van een verwijzing voor katheterisatie. Gezien de bevindingen van de scan bestond daartoe een medisch inhoudelijke indicatie. Mede gelet op de door de cliënt ervaren bijwerkingen van de medicatie en diens herhaaldelijke verzoeken om nader onderzoek, had van de zorgaanbieder mogen worden verwacht dat hij alsnog tot verwijzing zou overgaan. De zorgaanbieder heeft echter nagelaten dit standpunt voldoende te onderbouwen. Aangezien de zorgaanbieder ter zitting niet aanwezig was, heeft hij dit ook niet nader kunnen toelichten.
Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.
Conclusie
De klacht van de cliënt is ten dele gegrond. Nu de klacht van cliënt ten dele gegrond is, bepaalt de commissie onder verwijzing naar haar reglement dat de zorgaanbieder het door de cliënt betaalde klachtengeld van € 52,50 aan hem dient te vergoeden.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht ten aanzien van de medicatie ongegrond;
– verklaart de klacht ten aanzien van de doorverwijzing gegrond;
– bepaalt dat de zorgaanbieder het door de cliënt betaalde klachtengeld van € 52,50 aan hem dient te vergoeden binnen 14 dagen na verzending van dit bindend advies.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Zorg Algemeen, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer dr. M.E.W. Hemels, de heer mr. P.C. de Klerk, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. S.M.E. Balfoort, secretaris, op 27 mei 2025.