Onzorgvuldig handelen na biopt bij patiënt met alarmsignalen

De Geschillencommissie




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: -    Jaartal: 2025
Soort uitspraak: Bindend Advies   Uitkomst: gegrond   Referentiecode: 514651/841150

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

In dit geschil beklaagt de klaagster zich over het medisch handelen van het Amsterdam UMC na de bioptafname bij haar echtgenoot op 18 september 2023. De cliënt klaagde direct na de ingreep over buikpijn en had een dalende bloeddruk, maar desondanks ondernam de zorgaanbieder geen actie en werd hij al snel weer terugvervoerd naar het Zaans Medisch Centrum. Onderweg verslechterde zijn toestand sterk, en korte tijd later overleed hij aan een interne bloeding. De zorgaanbieder stelt dat er geen duidelijke alarmsignalen waren en dat het handelen van de verpleegkundige conform de professionele standaard was. De commissie acht die uitleg onvoldoende en vindt dat er wél duidelijke signalen waren die om medische interventie vroegen. Met name de lage bloeddruk, in combinatie met het gewicht van de cliënt, pijnklachten, en het gebruik van bètablokkers, had aanleiding moeten geven tot nader onderzoek. Ook de afwezigheid van een arts bij het ontslagbesluit wordt als onzorgvuldig beoordeeld. De commissie verklaart de klacht gegrond wegens tekortschieten in de zorgplicht. De vordering tot schadevergoeding wegens affectieschade wordt echter afgewezen, omdat het causale verband tussen de fout en het overlijden niet bewezen is. Wel moet de zorgaanbieder het klachtengeld van €127,50 vergoeden.

De uitspraak

in het geschil tussen

[naam klaagster], wonende te [woonplaats klaagster] (hierna te noemen: de klaagster)

en

Stichting Amsterdam UMC, gevestigd te Amsterdam
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil

Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 1 april 2025 te Utrecht.

De klaagster is samen met twee dochters ter zitting verschenen. Namens de zorgaanbieder waren ter zitting aanwezig: [naam] (jurist) en [naam] (hoofdverpleegkundige Neurocentrum).

Onderwerp van het geschil

De klaagster heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder.

Het geschil betreft de vraag of de zorgaanbieder conform de professionele standaard heeft gehandeld rondom en na het biopt.

Standpunt van de klaagster

Voor het standpunt van de klaagster verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dat op het volgende neer.

Op 18 september 2023 ging de cliënt, man van de klaagster, voor de afname van een biopt naar de zorgaanbieder per ambulance vanuit het Zaans Medisch Centrum. Na die afname klaagde de cliënt direct over buikpijn. Ook daalde de bovendruk van de cliënt, eerst naar 109 mmHg en na een half uur naar 92 mmHg. Hierop werd door de zorgaanbieder geen actie ondernomen.

Daarna werd de cliënt opnieuw opgehaald door de ambulance om terug te gaan naar het Zaans Medisch Centrum. Onderweg schreeuwde de cliënt van de pijn maar de ambulancemedewerker deed daar verder niets aan. In het Zaans Medisch Centrum is de cliënt direct naar de traumakamer gebracht waar hij twee uur later is overleden aan een interne bloeding.

Volgens de klaagster had de zorgaanbieder na de afname van het biopt moeten acteren op de pijnklachten en de dalende bloeddruk en de cliënt niet zo snel moeten overdragen aan de ambulance.
De klaagster heeft diverse gesprekken gevoerd met de zorgaanbieder, maar volgens de zorgaanbieder is er geen sprake van aansprakelijkheid. De klaagster vordert een schadevergoeding van €25.000,– ter vergoeding van het leed dat zij heeft moeten doormaken. Ter zitting heeft de klaagster uitdrukkelijk benoemd dat dit affectieschade betreft.

Standpunt van de zorgaanbieder

Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dat op het volgende neer.

De zorgaanbieder is van mening zorgvuldig te hebben gehandeld. Bij de cliënt was geen sprake van alarmsignalen die een bloeding of andere complicatie konden vermoeden. Het onderkennen van een bloeding is afhankelijk van meerdere factoren, zoals bloeddruk, pols, pijn, transpiratie, bewustzijnsverlies, misselijkheid en bleek zien.

Van deze alarmsignalen bleek bij de cliënt geen sprake te zijn. Hoewel de bloeddruk (bovendruk) was gedaald, week dat niet af van een normaal beeld na een dergelijke punctie. Ook andere factoren kunnen bijdragen aan een lagere bloeddruk, zoals pijn, rugligging en nuchter zijn.

Over de buikpijnklachten bestaat een verschillende lezing tussen partijen. De zorgaanbieder heeft de buikpijnklachten niet als afwijkend ervaren. Door de familie werden ook geen signalen hierover gegeven.

De cliënt is twee uur geobserveerd vanaf het einde van de procedure. De cliënt maakte een stabiele indruk en de controles, symptomen of het onderbuikgevoel van de verpleegkundige gaven geen reden tot zorg. Het is dan ook de vraag of de bloeding bij de zorgaanbieder al bestond. Dat de cliënt in de ambulance verslechterde was niet te voorzien en leidt niet tot de conclusie dat de zorgaanbieder onzorgvuldig gehandeld heeft.

Voor toekenning van een schadevergoeding bestaat dan ook geen grondslag.

Beoordeling van het geschil

Toetsingskader
De overeenkomst die de cliënt met de zorgaanbieder heeft gesloten, betreft een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Op grond van de behandelingsovereenkomst die de cliënt met de zorgaanbieder is aangegaan, moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (het goed hulpverlenerschap uit artikel 7:453 van het BW), die mede bepaald wordt door onder meer de stand en inzichten van de medische wetenschap, richtlijnen en protocollen. Het goed hulpverlenerschap houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.

Voor aansprakelijkheid van een zorgaanbieder jegens naasten is vereist dat voldoende aannemelijk is dat de zorgaanbieder, dan wel iemand die werd ingeschakeld bij de uitvoering van de voor de zorgaanbieder uit de overeenkomst voortvloeiende verplichting, is tekortgeschoten in de uitvoering van die verplichting. De tekortkoming moet aan de zorgaanbieder kunnen worden verweten (toerekenbare tekortkoming) en de cliënt moet daarvan nadeel hebben ondervonden.

Naasten van een overleden cliënt kunnen affectieschade vorderen op grond van artikel 6:108 lid 3 en 4 BW.

Alarmsignalen
De commissie betreurt het in hoge mate dat de verpleegkundige die in deze door de zorgaanbieder was ingeschakeld, niet ter zitting aanwezig was om vragen over de feiten te beantwoorden. De voor de afwezigheid opgegeven reden – zij moest werken – acht de commissie volstrekt onvoldoende.

Volgens de zorgaanbieder was bij de cliënt geen sprake van alarmsignalen die het ontslag van de cliënt onverantwoord maakten. De zorgaanbieder baseert dit vooral op de inschatting van de aanwezige verpleegkundige, die geen indicatie ontving van afwijkende pijnklachten en daarbij ook geen professioneel vermoeden had van een zorgwekkende situatie (“niet-pluisgevoel”).

De commissie volgt de redenering van de zorgaanbieder niet. De vastgestelde lage bloeddruk, die gelet op het gewicht van de cliënt (130 kilogram) als atypisch moet worden beschouwd, had reeds als een alarmsignaal geïnterpreteerd moeten worden. Bovendien ontbrak bij aankomst in het ziekenhuis een warme overdracht door de ambulance, waardoor essentiële medische uitgangsgegevens niet beschikbaar waren.

Uit het dossier blijkt voorts dat er een bloedruk van 108 mmHg systolisch was gemeten. De bloeddruk was gedaald naar 92 mmHg. Deze daling had de verpleegkundige voor deze cliënt als niet normaal moeten inschatten en zij had daarop actie moeten ondernemen.

Gezien het bekende risico op een interne bloeding na een biopt-afname, had de zorgverlener onder deze omstandigheden een verhoogde mate van alertheid moeten betrachten.

Verder had de cliënt expliciet pijnklachten geuit. De commissie overweegt daarnaast dat de rustige polsfrequentie niet zonder meer als een geruststellend teken mocht worden opgevat, nu de cliënt bètablokkers gebruikte. Bovendien acht de commissie het gegeven dat de wondpleister niet bebloed was in deze context volstrekt niet relevant, nu het een interne bloeding betrof.

Hoe ervaren de betreffende verpleegkundige ook moge zijn, deze combinatie van factoren had aanleiding moeten geven tot nadere medische interventie, waaronder ten minste het raadplegen van een arts of het verrichten van nader onderzoek, alvorens zelfstandig te beslissen dat ontslag van de cliënt verantwoord was.

Conclusie
Naar het oordeel van de commissie was bij de cliënt wel degelijk sprake van alarmsignalen wijzend op een interne bloeding, die tot interventie hadden moeten leiden.

Nu dit niet is gebeurd, is sprake van medisch onzorgvuldig handelen. In zoverre is de klacht van de klaagster gegrond.

Schadevergoeding
De klaagster vordert € 25.000,– schadevergoeding ter vergoeding van het leed dat zij heeft doorgemaakt (affectieschade).

Naar het oordeel van de commissie is op grond van het bovenstaande voldoende aannemelijk geworden dat de zorgaanbieder, meer specifiek de betreffende verpleegkundige, tekort is geschoten in de uitvoering van de behandelovereenkomst, door niet te acteren op de combinatie van fysieke symptomen bij de cliënt. Niet alleen is geen actie verbonden aan de aanwezige alarmsignalen, de cliënt is zelfs ontslagen zonder dat een arts bij dat besluit is betrokken en overgedragen aan de ambulance. Deze tekortkoming is aan de zorgaanbieder te wijten.

Dat de klaagster door het onzorgvuldig handelen van de zorgaanbieder ernstig nadeel heeft ondervonden is evident. Zij heeft niet alleen moeten ervaren dat terwijl haar echtgenoot leed de zorgaanbieder niets deed om dat lijden te verminderen maar ook dat de verpleegkundige, dus de zorgaanbieder, het verantwoord vond de cliënt in die toestand te ontslaan zonder daarover overleg met een arts te voeren.

Voor de commissie is echter niet met zekerheid vast te stellen wat de oorzaak is van het overlijden van de cliënt en of deze oorzaak het directe gevolg is van het handelen of nalaten van de zorgaanbieder. De commissie beschikt immers niet over een obductierapport. De commissie kan dan ook niet concluderen dat sprake is van een causaal verband tussen de tekortkoming van de zorgaanbieder en het overlijden van de cliënt.

Wellicht ten overvloede merkt de commissie op dat – indien de zorgaanbieder wel had geacteerd op de alarmsignalen – geen garantie bestaat dat de cliënt niet alsnog was overleden. Reeds daarom kan niet worden geoordeeld dat de client door het onzorgvuldig handelen van de zorgaanbieder is overleden.

Nu het causaal verband tussen het onzorgvuldig handelen van de zorgaanbieder en het overlijden van de cliënt niet kan worden vastgesteld, wordt de vordering van de klaagster ten aanzien van affectieschade afgewezen.

Ten overvloede merkt de commissie op dat indien klaagster een andere vorm van schadevergoeding heeft beoogd te vorderen, die vordering ook dient te worden afgewezen. De klaagster zelf is immers geen onderdeel van de behandelovereenkomst tussen haar echtgenoot en de zorgaanbieder en binnen de kaders van die behandelovereenkomst kan de klaagster geen schadevordering voor zichzelf indienen.

Wel bepaalt de commissie onder verwijzing naar het reglement dat de zorgaanbieder het door de klaagster betaalde klachtengeld dient te vergoeden, zijnde een bedrag van € 127,50.
Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

De commissie:
– verklaart de klacht van de klaagster gegrond;
– wijst de vordering tot schadevergoeding af;
– bepaalt dat de zorgaanbieder binnen 14 dagen na verzending van dit bindend advies een bedrag van € 127,50 aan de klaagster dient te vergoeden ter zake van het klachtengeld.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit mevrouw mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, de heer J. Breuer, de heer J. Donga, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. S.M.E. Balfoort, secretaris, op 1 april 2025.

 

Print/PDF