Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: (On) zorgvuldigheid
Jaartal: 2021
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: Ongegrond
Referentiecode:
75916/96264
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De cliënte was al onder behandeling bij de oogarts van de zorgaanbieder toen zij problemen kreeg in haar rechteroog. Er werden verschillende behandelingen gestart en na een tijd werd in een ander ziekenhuis een melanoom in haar oog ontdekt. Volgens de cliënte had de oogarts haar veel eerder door moeten verwijzen en heeft het personeel van de zorgaanbieder haar vervelend behandeld door een verwijsbrief zonder begeleidend schrijven te geven. Volgens de zorgaanbieder was tijdens de eerste onderzoeken niet te zien wat er gaande was in het oog van de cliënte. De behandeling leek in eerste instantie aan te slaan. Op het moment dat uit later onderzoek bleek dat er andere dingen te zien waren heeft de oogarts de cliënte doorverwezen. De situatie van de cliënte was zeer uitzonderlijk waardoor de oogarts niet gelijk aan een melanoom heeft gedacht. De zorgaanbieder stelt dat er zorgvuldig gehandeld is. De commissie oordeelt dat er niet gebleken is dat de oogarts eerder had moeten verwijzen omdat de eerste onderzoeken daar geen reden toe gaven. Daarnaast is niet vast te stellen dat het personeel van de zorgaanbieder de cliënte vervelend heeft behandeld. De klacht is ongegrond.
Volledige uitspraak
In het geschil tussen
[Cliënte], wonende te [woonplaats]en
Stichting HagaZiekenhuis, gevestigd te ‘s-Gravenhage
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2021 te Utrecht.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.
Ter zitting is cliënte vergezeld door een vriendin, [naam], en zijn namens de zorgaanbieder [naam] (oogarts) en [naam] (jurist), verschenen.
Onderwerp van het geschil
Cliënte stelt dat door een misdiagnose van de zorgaanbieder een melanoom in haar oog gedurende 1,5 jaar niet juist behandeld is waardoor het melanoom kon groeien (A) en dat ze door het personeel van de zorgaanbieder, inclusief [naam oogarts], onheus is bejegend (B).
Standpunt van cliënte
Voor het standpunt van de cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en de verklaring ter zitting. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
In april 2016 heeft cliënte zich bij de zorgaanbieder gemeld in verband met verslechterd zicht van het rechteroog. Cliënte was reeds sinds 2012 patiënt van [naam oogarts]. In het rechteroog was in april 2016 een vochtblaas te zien. Na diverse onderzoeken is geconcludeerd dat er sprake zou zijn geweest van een klein infarct in het rechteroog. Als behandeling is gekozen voor toediening van injecties met Avastin om de vochtafdrijving te bespoedigen. Na zes injecties is de behandeling voortgezet door toediening van injecties met Eylea. In september 2017 is cliënte doorverwezen naar het [naam ander ziekenhuis] omdat de laatste serie injecties geen effect bleken te hebben gehad en [naam oogarts] had geconstateerd dat er een plekje in het oog te zien was dat voorheen niet zichtbaar was. In februari 2018 is in het [naam ander ziekenhuis] vastgesteld dat er sprake is van een amelanotisch melanoom (melanoom zonder pigment) in het rechteroog. Volgens cliënte had [naam oogarts] haar, onder andere in verband met het steeds slechter wordende zicht in het rechteroog, veel eerder moeten doorverwijzen naar het [naam ander ziekenhuis]. Cliënte is in het [naam ander ziekenhuis] geopereerd aan haar rechteroog en heeft diverse bestralingen moeten ondergaan.
Ten aanzien van de onheuse benadering door het personeel van de zorgaanbieder heeft cliënte onder andere aangevoerd dat zij van assistente [naam assistente] eerst na twee keer telefonisch contact een papier heeft ontvangen dat door de zorgaanbieder als verwijsbrief werd aangemerkt, maar waarbij zich geen begeleidend schrijven bevond. In haar medisch dossier bij het [naam ander ziekenhuis] heeft cliënte echter wel twee begeleidende brieven van [naam oogarts] aangetroffen.
Volgens cliënte kan de klacht worden opgelost door:
– een fatsoenlijk excuus van de zorgaanbieder voor zijn houding en handelen;
– een bedrag van minimaal € 5.000,– ter compensatie van stress, angst en depressie.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en de verklaring ter zitting. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Beoordeling van het geschil
De commissie overweegt het volgende.
Bij de beoordeling van deze klacht geldt het volgende beoordelingskader. De overeenkomst die is gesloten tussen cliënte en de zorgaanbieder is aan te merken als een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Bij de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de hulpverlener de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het BW). De zorgplicht houdt in beginsel geen resultaatsverplichting in, maar wordt aangemerkt als een inspanningsverplichting
De commissie dient te oordelen of de zorgaanbieder is tekortgeschoten in het nakomen van de behandelovereenkomst met cliënte.
Ten aanzien van klachtonderdeel A overweegt de commissie het volgende.
De commissie is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat [naam oogarts] eerst op 7 september 2017 heeft kunnen zien dat er zich in het oog iets had ontwikkeld dat niet veel toe te schrijven aan een infarct en dat afwijkend was van hetgeen eerder in het oog kon worden waargenomen. Dit leidt tot de conclusie dat er ook eerst op 7 september 2017 aanleiding was voor doorverwijzing. Dat de aandoening niet eerder viel op te merken, wordt naar het oordeel van de commissie veroorzaakt door het feit dat er sprake is van een zeer uitzonderlijk verschijnsel, dat ook in het [naam ander ziekenhuis] eerst een half jaar na de verwijzing is gediagnosticeerd. Dat [naam oogarts] de cliënte eerder dan 7 september 2017 had dienen door te verwijzen naar het [naam ander ziekenhuis] is de commissie uit het dossier noch het onderzoek tijdens de zitting gebleken.
Wat betreft klachtonderdeel B overweegt de commissie dat er wellicht wat formeel is gereageerd op ver-zoeken van cliënte op het verstrekken van stukken uit haar medisch dossier, maar dat niet aannemelijk is geworden dat daarin cliënte onheus is bejegend door het personeel van de zorgaanbieder.
De commissie heeft ook geen ongepaste onzorgvuldige benadering van [naam oogarts] ten opzichte van cliënte kunnen vaststellen.
De commissie is op grond van vorenstaande van oordeel dat de zorgaanbieder zorgvuldig heeft gehandeld terzake de behandeling en bejegening van cliënte en dientengevolge niet is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelovereenkomst.
De commissie acht de klacht (A en B) ongegrond.
Vordering tot schadevergoeding
Voor een aanspraak op schadevergoeding is ten minste vereist dat de schuldenaar – de zorgaanbieder – in enig opzicht toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelovereenkomst. Nu de commissie geen tekortkomingen in de nakoming van de behandelovereenkomst heeft vastgesteld, kan er niet van tekortschieten dat heeft geleid tot schade worden gesproken. De commissie zal de vordering tot vergoeding van schade afwijzen.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond;
– wijst de vordering af.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer dr. H.M.A. Brink, de heer J. Donga, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. C. Koppelman, secretaris, op 28 oktober 2021.