Commissie: Zelfstandige Klinieken
Categorie: deels gegrond
Jaartal: 2024
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: Deels gegrond
Referentiecode:
336680/492703
De uitspraak:
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Zelfstandige Klinieken (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2024 te Den Haag.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.
Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht. De cliënt werd ter zitting bijgestaan door zijn vader en zijn moeder (tevens gemachtigde),[naam]. Namens de zorgaanbieder zijn verschenen: de heer [naam] (optometrist en operationeel directeur) en [naam] (oogarts). Zij werden bijgestaan door de heer [naam] (advocaat).
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de behandeling van de cliënt door de zorgaanbieder.
Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Op 10 februari 2022 heeft de cliënt bij de zorgaanbieder een lensimplantatie in beide ogen gehad. Zijn linkeroog voelde na de operatie meteen goed, het rechteroog niet. Na de operatie heeft de cliënt herhaaldelijk aangegeven dat hij in het rechteroog veel pijn had (zandkorrelgevoel, continu schuringgevoel en roodheid) en dat hij het gevoel had dat de lens opkrulde in het oog bij het sluiten van het oog.
De zorgaanbieder heeft de klachten van de cliënt niet serieus genomen. Tijdens diverse controles is gezegd dat de cliënt geduld moest hebben en dat het nog te vroeg was om iets aan het zicht te doen. Hoewel de cliënt meermalen heeft verzocht om een controle door een oogarts, werden deze controles steeds gedaan door optometristen.
Pas na een half jaar is de behandelend oogarts erbij gehaald. Deze heeft mondeling toegegeven dat er een fout is gemaakt. Er zat te weinig ruimte tussen de ICL-lens en de natuurlijke lens met als gevolg dat deze een soort van tegen elkaar aan gingen schuren en drukken.
Op 12 augustus 2022 is vervolgens een aanvullende behandeling uitgevoerd, te weten de plaatsing van een nieuwe implantaatlens in het rechteroog. Na deze behandeling is de cliënt erg beroerd geweest.
Omdat de cliënt inmiddels staar had ontwikkeld en deze reeds ver gevorderd was, heeft de lensvervanging niet tot een positief resultaat geleid. Daarom werd de plaatsing van een kunstlens geadviseerd.
De cliënt heeft deze kunstlens laten plaatsen door een andere zorgaanbieder.
De cliënt verwijt de zorgaanbieder dat er niet tijdig en niet adequaat/deskundig op zijn klachten is gereageerd. De cliënt heeft door het niet goed plaatsen van de ICL-lens in het rechteroog veel pijn moeten lijden en veel onderzoeken/behandelingen moeten ondergaan. Bovendien moet hij nu op jonge leeftijd al leven met een kunstlens.
De cliënt heeft geprobeerd er met de zorgaanbieder uit te komen, maar helaas zonder positief resultaat. De zorgaanbieder heeft geen enkele vorm van excuses aangeboden. Hij heeft wel de helft van de kosten van de behandeling terugbetaald. De cliënt vindt dit onvoldoende compensatie.
De cliënt verzoekt de commissie hem een (immateriële) schadevergoeding van € 12.500, — toe te kennen voor al het leed en de pijn die hij heeft moeten doorstaan.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
In december 2021 heeft de cliënt zich tot de zorgaanbieder gewend vanwege zijn wens om brilonafhankelijk te worden. Met hem is besproken dat hij het meest baat zou kunnen hebben bij het plaatsen van ICL-implantaatlenzen. Ook de risico’s van de behandeling zijn met hem besproken, waaronder het risico van een tegenvallend resultaat. Op 10 februari 2022 is de cliënt geopereerd. De operatie is ongecompliceerd verlopen.
In verband met klachten van de cliënt, met name aan zijn rechteroog, hebben diverse controles plaatsgevonden. Daarbij is onder meer geconstateerd dat de vault (de afstand tussen de geïmplanteerde en de eigen lens) goed was. Eerst tijdens een controle op 11 augustus 2022 bleek dat de vault in het rechteroog zodanig gering was, dat het besluit moest worden genomen om de ICL-lens te vervangen. De cliënt heeft daarmee ingestemd. De desbetreffende operatie heeft op 18 augustus 2022 plaatsgevonden. De procedure verliep lastig, maar het is gelukt om de lens te verwijderen en een nieuwe in te brengen. Na de operatie bleef de cliënt klachten houden aan zijn rechteroog. Uiteindelijk heeft de zorgaanbieder hem een cataractoperatie geadviseerd. De cliënt heeft ter zake een second opinion gevraagd bij een andere zorgaanbieder.
Al eerder was met de cliënt besproken dat de zorgaanbieder, vanwege de nare uitkomst, uit coulance bereid was om de kosten van de eerdere operatie aan het rechteroog (€ 2.380,50) terug te betalen, alsook de kosten van de second opinion en de kosten van een operatie in de toekomst en daarnaast bereid was het eigen risico te vergoeden. De cliënt is met dat voorstel echter niet akkoord gegaan. Hij wenste voortaan bij de andere zorgaanbieder te worden behandeld. Niettemin heeft de zorgaanbieder € 2.380,50 overgemaakt aan de cliënt.
De zorgaanbieder is van mening dat de lensimplantatie niet onzorgvuldig is geweest. Noch tijdens de operatie noch tijdens de nacontroles zijn er aanwijzingen geweest dat de lens in het rechteroog verkeerd is geplaatst. Dat de cliënt na de operatie last had van zijn rechteroog, maakt dit niet anders.
De visusproblemen die de cliënt had, konden worden verklaard binnen de kaders van mogelijke gevolgen van de verrichte ingreep. Voor het overige lieten de nacontroles geen onverwachte bevindingen zien.
De zorgaanbieder bestrijdt voorts dat eerder had moeten worden geconstateerd dat de lens rechts niet goed zat en dat deze dus eerder verwijderd had moeten worden, Tijdens de postoperatieve controles zijn er geen bevindingen geweest die noopten tot ingrijpen. Daarvoor waren geen objectieve redenen aanwezig. De klachten die de cliënt uitte, wezen ook niet op vault-problemen. Toen bleek dat de vault niet voldoende was, is gelijk actie ondernomen.
Nu geen sprake is geweest van onzorgvuldig handelen, is er ook geen rechtsgrond voor schadevergoeding. Daarnaast is de terugbetaling van de kosten van de operatie aan het rechteroog reeds als een compensatie voor het leed van de cliënt bedoeld geweest.
De zorgaanbieder verzoekt de commissie om de klacht van de cliënt ongegrond te verklaren en zijn vordering tot schadevergoeding af te wijzen.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Bij de beoordeling van deze klacht geldt het volgende beoordelingskader. De rechtsverhouding tussen partijen is aan te merken als een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Naast hetgeen partijen in die overeenkomst hebben afgesproken, gelden tussen hen – voor zover in het concrete geval van toepassing – de overige bepalingen van het BW.
Bij de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de hulpverlener – in dit geval de oogarts – de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
Het professionele handelen dient te worden beoordeeld met de kennis van dat moment en niet de wetenschap achteraf. Daarbij is ook van belang dat de zorgaanbieder een zekere keuzevrijheid van behandelmethoden heeft. De zorgplicht wordt voorts niet aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de zorgaanbieder moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de zorgaanbieder zich dient in te spannen voor het bereiken van een bepaald resultaat. De reden hiervoor is dat het bij een geneeskundige behandeling meestal niet mogelijk is een bepaald resultaat te garanderen, omdat het menselijk lichaam in het (genezings-)proces een ongewisse factor vormt. Zelfs bij onberispelijk medisch handelen kan het beoogde resultaat uitblijven. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de zorgaanbieder zich onvoldoende heeft ingespannen, of bij zijn inspanning een fout heeft gemaakt en dus niet heeft gehandeld als een redelijk handelend en redelijk bekwaam hulpverlener.
De cliënt stelt dat de zorgaanbieder bij de plaatsing van de ICL-lens in zijn rechteroog een fout heeft gemaakt. Volgens de cliënt zat er te weinig ruimte tussen de ICL-lens en de natuurlijke lens met als gevolg dat hij staar heeft opgelopen. De zorgaanbieder heeft de stellingen van de cliënt gemotiveerd bestreden en aangevoerd dat geen sprake is van onzorgvuldig handelen. Op basis van het dossier en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, is de commissie van oordeel dat de zorgaanbieder de operatie naar behoren (‘lege artis’, dat wil zeggen: medisch technisch gezien juist) heeft uitgevoerd.
Dat de cliënt pijnklachten had aan zijn rechteroog en dat het zicht met dit oog wazig bleef, is weliswaar erg vervelend, maar dit betekent niet dat de zorgaanbieder tijdens de operatie een fout heeft gemaakt. Zoals hiervoor is overwogen, houdt de zorgplicht van de zorgaanbieder geen resultaatsverplichting, maar een inspanningsverplichting in. Niet gebleken is dat de zorgaanbieder niet aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan.
Vaststaat voorts dat de zorgaanbieder een herstelingreep heeft uitgevoerd om de klachten van de cliënt te verminderen. Dat gekozen is voor een lenswissel (het vervangen van de ICL-lens door een nieuwe ICL-lens), acht de commissie – gelet op de jonge leeftijd van de cliënt – een logische keuze. Ook in dat opzicht heeft de zorgaanbieder derhalve voldaan aan zijn inspanningsverplichting. Uit het dossier blijkt niet dat de zorgaanbieder bij deze tweede operatie een fout heeft gemaakt of onzorgvuldig heeft gehandeld.
Uiteindelijk heeft de cliënt staar in het rechteroog ontwikkeld. De commissie kan niet vaststellen dat dat een gevolg is geweest van een fout van de zorgaanbieder. De zorgaanbieder heeft de cliënt vervolgens een tijdelijke contactlens laten proberen. Omdat dit geen effect had, heeft de zorgaanbieder de cliënt – kosteloos – een cataractoperatie aangeboden. De cliënt is niet op dit aanbod ingegaan, omdat hij geen vertrouwen meer had in de zorgaanbieder en verdere behandeling door een andere zorgaanbieder wilde. Hoe begrijpelijk ook, deze keuze kan niet voor rekening en risico van de zorgaanbieder komen.
Hoewel de commissie begrijpt dat het verloop voor de cliënt uiterst vervelend is geweest, is – zoals hiervoor overwogen – het enkele feit dat het door de cliënt beoogde resultaat is uitgebleven, onvoldoende voor de conclusie dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming van de zorgaanbieder.
De cliënt verwijt de zorgaanbieder voorts dat de oogarts niet eerder betrokken is toen hij na de eerste operatie klachten bleef houden aan zijn rechteroog. De oogarts heeft ter zitting erkend dat hij, gelet op de aanhoudende klachten van de cliënt, eerder in beeld had moeten komen. In dit opzicht is de klacht van de cliënt derhalve gegrond. Echter, dit had naar het oordeel van de commissie voor het verdere verloop niet uitgemaakt. Van een causaal verband tussen het niet betrekken van de oogarts en het verloop is de commissie niet gebleken. Uit het dossier blijkt dat de vault steeds is gecontroleerd door de optometristen en dat deze steeds goed was. Als de controles door de oogarts waren gedaan, was dit niet anders geweest. Dat bij de controle door de oogarts op 12 augustus 2022 bleek dat er nauwelijks tot geen vault meer was, betekent niet dat de eerdere controles door de optometristen niet goed zijn uitgevoerd.
Nu de ingrepen naar het oordeel van de commissie lege artis zijn uitgevoerd, de zorgaanbieder met betrekking tot deze ingrepen en de nazorg geen onzorgvuldig handelen kan worden verweten en van een causaal verband tussen het te laat betrekken van de oogarts en het verloop geen sprake is, zal de commissie de door de cliënt verlangde schadevergoeding afwijzen.
Daar de klacht gedeeltelijk gegrond wordt verklaard, zal de commissie, onder verwijzing naar artikel 22 van het reglement, de zorgaanbieder veroordelen tot vergoeding aan de cliënt van het door hem betaalde klachtengeld, zijnde een bedrag van € 52,50.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie;
– verklaart de klacht over het niet eerder betrekken van de oogarts gegrond en verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
– veroordeelt de zorgaanbieder tot vergoeding van het klachtengeld van € 52,50 dat de cliënt voor de behandeling van het geschil aan de commissie heeft voldaan. Betaling dient binnen één maand na verzenddatum van deze uitspraak te geschieden;
– wijst de door de cliënt verlangde schadevergoeding af.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Zelfstandige Klinieken, bestaande uit
de heer mr. H.A. van Gameren, voorzitter, de heer dr. W. Maat en de heer J. Zomerplaag, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. drs. I.M. van Trier, secretaris, op 4 oktober 2024.