Overmachtverweer ondernemer faalt; overeenkomst ontbonden.

De Geschillencommissie




Commissie: Wonen    Categorie: Ontbinding    Jaartal: 2014
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 75308

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil

Het geschil vloeit voort uit een op 22 oktober 2012 tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst. De ondernemer heeft zich daarbij verplicht tot het bezorgen en leveren van [een merk en type] zitbank 2,5 – zits en twee [merk en type] fauteuils (hierna te noemen: de set) tegen de daarvoor door de consument te betalen prijs van € 2.726,– De levering heeft nog niet plaatsgevonden.   De consument heeft een bedrag van € 681,50 aanbetaald en een bedrag van € 1.181,50 bij de commissie gedeponeerd.   De consument heeft de klacht op 29 januari 2013 voorgelegd aan de ondernemer.   Standpunt van de consument   Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.   In strijd met artikel 6 lid 2 van de door hem gebruikte CBW-voorwaarden heeft de ondernemer in week 3 van 2013 geschreven dat de levering is vertraagd en in maart 2013 zal plaatsvinden. Daarbij heeft hij geen schadevergoeding aangeboden als bedoeld in de leden 3 tot en met 5 van dat artikel. De ondernemer wijt de vertraging aan fabriekshalschade waarover hij bij de koop niets heeft gezegd, aan minder leerproductie doordat minder vlees wordt gegeten en aan een veranderd productieproces, maar hij toont dat desgevraagd niet aan.   De consument verlangt kosteloze annulering van de order, terugvordering van de aanbetaling en schadevergoeding in verband met slechte service, voor de extreem lange wachttijd waarin de consument te weinig zitplaats had en voor de tijdsbesteding aan het bellen en e-mailen naar het bedrijf, het indienen van de klacht e.d.   Standpunt van de ondernemer   Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.   De order is te laat binnengekomen, maar de reden daarvoor is duidelijk aangegeven. De set staat inmiddels klaar, kan worden afgeleverd en moet worden afgenomen. De ondernemer wil de ter overbrugging kosteloos verstrekte leenbank bij aflevering weer terugnemen. De ondernemer beroept zich op overmacht als bedoeld in artikel 14 CBW-voorwaarden en zal zonodig bewijs daarvan bijbrengen. Voor het geval de consument niet wil afnemen, verlangt de ondernemer 50% annuleringskosten als bedoeld in artikel 12 CBW-voorwaarden.   Bij factuur van 17 mei 2013 heeft de ondernemer aan de consument € 1.363,– aan annuleringskosten en € 500,– voor een geleverde leenbank in rekening gebracht. Hierbij wijst de ondernemer de consument er op dat met inachtneming van de aanbetaling nog een bedrag van € 1.181,50 onbetaald is gebleven.   Beoordeling van het geschil   De commissie overweegt het volgende.   Partijen zijn een vermoedelijke levertijd in de zin van artikel 6 CBW-voorwaarden overeengekomen. De orderbevestiging vermeldt: “Verwachte leverweek: KW3 (2013)”. Ook in zijn brief van 17 januari 2013 schreef de ondernemer over die: “verwachte levertijd”. Wegens overschrijding daarvan werd de ondernemer volgens artikel 6 lid 2 aansluitend nog een nadere termijn gegund om te leveren met een maximum van een maand, dus uiterlijk 14 februari 2013. Ook die nadere termijn werd echter overschreden. Zo heeft de ondernemer bij e-mail van 15 januari 2013 aan de consument bijvoorbeeld geschreven: “Een aantal orders zijn (…) ernstig vertraagd, en helaas zit uw order daar ook bij. Uw order zal begin februari verscheept gaan worden en 4 weken daarna aankomen. (…)”.   Voor het onderhavige geval van overschrijding van (ook) de nadere termijn bepaalt artikel 6 lid 3 dat de afnemer dan het recht heeft de overeenkomst zonder ingebrekestelling of rechterlijke tussenkomst te ontbinden en/of schadevergoeding te verlangen. De consument heeft dat recht ook al op 13 februari 2013 ingeroepen. Zo de consument daartoe toen nog niet bevoegd was omdat de ondernemer blijkens het voorgaande nog een nadere termijn tot uiterlijk 14 februari 2013 was gegund, behoeft dat geen bespreking omdat de consument op 21 februari 2013 nadrukkelijk zijn opstelling van 13 februari 2013 heeft herhaald.   De consument heeft dus bevoegdelijk de overeenkomst ontbonden en mag schadevergoeding verlangen, tenzij het door de ondernemer gevoerde bevrijdend verweer opgaat dat sprake is van overmacht als bedoeld in artikel 14. Voor het onderhavige geval waarbij nakoming tijdelijk onmogelijk is, bepaalt artikel 14 lid 1 dat indien dit is door een oorzaak die niet aan een van de partijen kan worden toegerekend, de wederpartij voor die periode van zijn verplichtingen is ontheven. De ondernemer stelt dat nakoming tijdelijk onmogelijk is en heeft daarvoor bij brief van 17 januari 2013 als redenen opgegeven: “- door hevige regenval is er in september vorig jaar een deel van het dak van de productiehal ingestort, dit heeft bij enkele orders de vertraging veroorzaakt; – door een enorme verandering in ons productieproces begin december 2012 is er ook een vertraging op diverse orders ontstaan; – doordat er wereldwijd veel minder vlees wordt gegeten staan de leertoeleveringen al langere tijd onder druk en kost het meer tijd de juiste kwaliteiten leer binnen te krijgen; (…) Uw order komt nu midden Maart bij ons binnen. (…)”.   Anders dan de ondernemer meent, kunnen deze omstandigheden zijn overmachtsverweer echter niet dragen. Waar de bedoelde productiehal blijkens zijn eigen e-mail van 13 februari 2013 van de ondernemer zelf is zodat hij de instorting daarvan vóór de koop kende of had behoren te kennen, had de ondernemer die instorting bij het sluiten van de overeenkomst in aanmerking moeten nemen of ten minste aan de consument had moeten meedelen en komt nalatigheid terzake voor zijn eigen risico. Een zelf gemaakte keuze tot verandering van het eigen productieproces levert voor de ondernemer geen overmacht op omdat vertraging als gevolg daarvan als een gevolg van de eigen gemaakte keuze voor zijn eigen rekening komt. De verminderde leertoelevering is niet met relevante feiten onderbouwd, het causaal verband tussen de beweerde oorzaak daarvan en de vertraging is niet voldoende voorzienbaar of waarschijnlijk en bovendien is volgens de ondernemer al langere tijd sprake is van een verminderde leertoelevering, zodat ook hiervoor geldt dat de ondernemer dit al vóór de koop kende of had behoren te kennen en bij de verkoop in aanmerking had moeten nemen of ten minste had moeten meedelen.   Nu het overmachtsverweer van de ondernemer faalt, zal de commissie verklaren dat de overeenkomst is ontbonden zodat de ondernemer de set zonder kosten bij de consument moet terughalen en de door de consument aanbetaalde € 681,50 moet terugbetalen. Omdat van annulering van een reeds ontbonden overeenkomst geen sprake kan zijn, wordt aan de door de ondernemer verlangde annuleringskosten niet toegekomen en zal de commissie bepalen dat de consument geen annuleringskosten is verschuldigd. Het geschil spitst zich verder uitsluitend nog toe op de door de consument verlangde schadevergoeding en de door de ondernemer verlangde € 500,– voor de leenbank.   Niet gesteld of gebleken is welke grond voor de consument een betaalverplichting voor de leenbank zou hebben doen ontstaan. Zo uit de stellingen van de ondernemer een daaraan ten grondslag liggende overeenkomst kan worden afgeleid, houdt die juist een kosteloze terbeschikkingstelling van de leenbank in. Nu de leenbank eigendom is van de ondernemer zal de commissie bepalen dat de ondernemer zijn leenbank zonder kosten bij de consument moet ophalen en dat de consument voor het gebruik van die leenbank geen vergoeding verschuldigd is.   Volgens artikel 6 lid 5 is de ondernemer verder gehouden die schade te vergoeden die in een zodanig verband met de overschrijding staat, dat zij haar mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en de aard van de schade kan worden toegerekend. De door de consument verlangde schadevergoeding is bij gebreke van een (nadere) onderbouwing echter niet toewijsbaar. Zo concretiseert de consument niet genoegzaam welke vermogensschade en/of ander nadeel hij zou leiden en voor welke bedragen en/of kosten. Ook voor vergoeding van immaterieel nadeel is onvoldoende grond gesteld of gebleken. Volgens artikel 22 Reglement komen de door partijen ter zake van de behandeling van het geschil gemaakte kosten voor hun eigen rekening en de commissie ziet geen grond om in dit geval anders te bepalen.   Ter beëindiging van het geschil zal de commissie verklaren dat de overeenkomst is ontbonden zodat de ondernemer de set zonder kosten moet terughalen tegen gelijktijdige (terug)betaling aan de consument van de aanbetaalde € 681,50. Ook zal worden bepaald dat de consument geen annuleringskosten is verschuldigd, dat de ondernemer zijn leenbank zonder kosten bij de consument moet ophalen en dat de consument voor het gebruik van die leenbank geen vergoeding verschuldigd is. De commissie oordeelt dit alles ter beëindiging van het geschil ook redelijk en billijk.   Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de klacht gegrond is. Daarom dient de ondernemer het betaalde klachtengeld aan de consument te vergoeden en een vastgestelde bijdrage in de behandelingskosten te betalen.   De commissie zal bepalen dat het in depot gestorte bedrag aan de consument wordt terugbetaald.   De commissie beslist als volgt.   Beslissing   De commissie verklaart dat de overeenkomst van 22 oktober 2012 is ontbonden. Dit betekent dat de ondernemer de set zonder kosten bij de consument terughaalt tegen gelijktijdige (terug)betaling aan de consument van de aanbetaalde € 681,50.   De commissie bepaalt dat de consument geen annuleringskosten is verschuldigd.   De commissie bepaalt dat de ondernemer zijn leenbank zonder kosten bij de consument moet ophalen en dat de consument voor het gebruik van die leenbank geen vergoeding verschuldigd is.   Dit alles dient plaats te vinden binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies. Indien betaling niet tijdig plaatsvindt, betaalt de ondernemer bovendien de wettelijke rente over het te betalen bedrag.   Partijen dienen elkaar over en weer in de gelegenheid te stellen aan hun verplichtingen uit dit bindend advies te voldoen.   Overeenkomstig het Reglement van de commissie betaalt de ondernemer aan: a. de consument (bovendien) een bedrag van € 127,10 wegens betaald klachtengeld. b. de commissie een bedrag van € 600,– als bijdrage in de behandelingskosten van het geschil.   De commissie bepaalt dat een bedrag van € 1.181,50 vanuit het depot aan de consument wordt gerestitueerd.   De commissie wijst het meer of anders door de consument verlangde af.   Aldus beslist door de Geschillencommissie Wonen op 4 juni 2013.