Personeelstekort heeft geleid tot tekortkomingen in de verzorging van cliënte

De Geschillencommissie




Commissie: Verpleging Verzorging en Geboortezorg    Categorie: Verpleeghuiszorg    Jaartal: 2017
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 105867

De uitspraak:

In het geschil tussen

Cliënte en Stichting Bruggerbosch, gevestigd te Enschede (verder te noemen de zorginstelling)

Behandeling van het geschil

Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Thuiszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Het geschil is ter zitting behandeld op 14 februari 2017 te Den Haag.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen. De gemachtigde van cliënte is ter zitting verschenen, vergezeld van haar echtgenoot [naam] en [naam].
De zorginstelling werd vertegenwoordigd door [naam], interim-manager, [naam], veiligheidsadviseur, [naam], teamondersteuning, bijgestaan door [gemachtigde].

Onderwerp van het geschil

De klacht betreft de kwaliteit van de zorgverlening door de zorginstelling.

Standpunt van gemachtigde van cliënte

Voor het standpunt van de gemachtigde van cliënte verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt van cliënte op het volgende neer.

Vanaf januari 2012 tot haar overlijden op 7 november 2016 heeft cliënte in het verpleeghuis gewoond. De zorg die zij in deze jaren heeft gekregen is niet overeen gekomen met de zorgbehoefte die zij aan het einde van haar leven nodig heeft gehad. Het zorgzwaarteplan is in de loop der jaren nooit aangepast ondanks de verslechterde gezondheidstoestand van cliënte. Na regelmatige gesprekken over deze onwenselijke situatie is gemachtigde al bijna twee jaar beloofd dat de verzorging beter zou worden. Helaas is het tegendeel geschied en is de verzorging juist achteruit gegaan.

Doordat de bewoners steeds meer zorg nodig hebben en het tekort aan personeel nijpend is, ontstaan er ongewenste situaties op gebied van veiligheid, geborgenheid, persoonlijke aandacht, persoonlijke verzorging en gezelligheid. Er is sprake van te weinig toezicht en vanwege de onderbezetting van het personeel worden ouderen te lang alleen gelaten. De gesprekken die gemachtigde heeft gevoerd met de teamondersteuner, managers en directeur waren teleurstellend, men was het altijd met gemachtigde eens en beloofde beterschap maar dit leidde niet tot concrete maatregelen.

Op 28 oktober 2016 heeft de gemachtigde haar klacht aangevuld, inhoudende dat de zorginstelling onjuiste informatie heeft verstrekt aan het CIZ en aan haar informatie heeft achtergehouden door de naam van de betrokken verzorgende, die het gesprek heeft gevoerd met de medewerker van het CIZ over de toestand van cliënte, niet aan haar (gemachtigde) te willen geven. Vanwege deze informatie is de aanvraag om uitbreiding van de zorg naar zorgzwaartepakket 7 afgewezen.

De cliënte verzoekt geen schadevergoeding maar hoopt dat met het indienen van deze klacht er iets wordt gedaan aan de kwaliteit van de zorgverlening door het structureel aanpakken van de personele onderbezetting.

Te zitting heeft gemachtigde haar standpunt nader toegelicht.

Haar belangrijkste klacht is dat er geen vaste verzorgenden aanwezig zijn. De overdracht van patiënten-informatie verloopt stroef en er is geen tijd voor de bewoners.
Haar moeder had meer verzorging nodig maar die was niet beschikbaar. Haar moeder is in de maand voor haar overlijden zes keer gevallen. De laatste val heeft volgens gemachtigde uiteindelijk tot haar overlijden geleid. Overigens ligt deze val niet ten grondslag aan de klacht.
Na lang aandringen van de zijde van de gemachtigde, heeft de zorginstelling een aanvraag voor een zwaarder zorgpakket ingediend. De verzorgende van haar moeder kreeg echter pas in de ochtend dat de consulent van het CIZ zou komen te horen dat deze van haar informatie wenste. De verzorgende was hier helemaal niet op voorbereid. Dit heeft ertoe geleid dat de aanvraag is afgewezen. De gemachtigde verwijt de zorginstelling dat deze niet proactief is opgetreden en niet eerder het CIZ heeft verzocht het zorgzwaartepakket aan te passen.

Standpunt van de zorginstelling

Voor het standpunt van de zorginstelling verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt van de zorginstelling op het volgende neer.

Ontvankelijkheid.
Allereerst stelt de zorginstelling zich op het standpunt dat de gemachtigde van cliënte niet ontvankelijk is in haar klacht daar deze klacht zich niet richt op de verleende zorg of de medische behandeling. Tot het doen van algemene aanbevelingen zoals door de gemachtigde gewenst is de commissie niet bevoegd, aldus de zorginstelling.
Voorts is volgens de zorginstelling de gemachtigde niet ontvankelijk aangezien zij niet klaagt over zorg, verleend door de zorginstelling aan haarzelf, de gemachtigde. Verder stelt de zorginstelling dat de gemachtigde niet ontvankelijk dient te worden verklaard daar haar klacht onvoldoende is geconcretiseerd.
Ten slotte wijst de zorginstelling erop dat uit de aard der zaak, als er al sprake zou zijn van een tekortkoming, nakoming en ontbinding uit de aard der zaak niet meer aan de orde zijn, en schadevergoeding expliciet niet wordt gevorderd.

Inhoudelijk
De zorginstelling erkent dat soms sprake is geweest van een krappe bezetting door variabele factoren. Zij heeft echter direct maatregelen genomen om voldoende aanwezigheid van deskundig en bevoegd personeel te garanderen. Op 17 juni 2016 is met de gemachtigde overleg geweest over de zorg aan haar moeder en is het beleid toegelicht. De gemachtigde heeft tijdens het gesprek laten weten tevreden te zijn met de toelichting. De zorginstelling ging er dan ook van uit dat de klacht daarmee als afgesloten kon worden beschouwd. Op 9 september 2016 heeft de gemachtigde een gesprek tussen twee medewerkers gevolgd en daaruit de conclusie getrokken dat ondanks de toezeggingen van de zorginstelling er met betrekking tot de personeelsbezetting geen veranderingen waren opgetreden. De gemachtigde heeft daarop een klacht ingediend bij de regionale klachtencommissie voor BOPZ-klachten. De veiligheidsfunctionaris van de zorginstelling heeft vervolgens de gemachtigde erop gewezen dat haar klacht betreffende structurele onderbezetting niet kon worden aangemerkt als een BOPZ klacht en heeft haar naar de geschillencommissie verwezen. Voorts is met gemachtigde afgesproken dat voor haar moeder een uitbreiding van de zorg, van zorgzwaarte pakket 5 naar zorgzwaartepakket 7, zou worden aangevraagd.
Het CIZ heeft deze aanvraag op 13 oktober 2016 op grond van het verslag van de behandelende specialist ouderengeneeskunde en de psychiater afgewezen.

Op 30 oktober 2016 is cliënte ten val gekomen terwijl zij in de hal van de woning liep en is met haar hoofd tegen een verwarming aangekomen. De verpleegkundigen waren snel ter plekke en hebben geconstateerd dat afgezien van bloeduitstortingen en een hoofdwond cliënte niets had gebroken. De cliënte heeft geweigerd om zich verder medisch te laten onderzoeken. De val betreft geen calamiteit die verband houdt met de zorgverlening. Ook is niet komen vast te staan dat de val oorzaak is geweest van haar overlijden op 7 november 2016.

De zorginstelling stelt dat zij van meet af aan actie heeft ondernomen om de door de gemachtigde ervaren knelpunten op te lossen. Zij is niet tekortgeschoten in de nakoming dan wel de uitvoering van behandelingsovereenkomst met cliënte. Tevens heeft de zorginstelling op proactieve wijze alles in het werk gesteld om een uitbreiding van de zorg voor cliënte te bewerkstelligen bij CIZ in de vorm van zorgzwaarteplan 7, ook nadat de eerste aanvraag was afgewezen.

Ter zitting heeft de zorginstelling haar verweer toegelicht.
Volgens het protocol wordt per cliënt halfjaarlijks bekeken of het zorgzwaartepakket dient te worden aangepast. Een aantal maanden voor het overlijden is ten aanzien van cliënte vastgesteld dat het zorgzwaartepakket nog voldeed. In september is cliënte een aantal keren gevallen. De zorginstelling heeft een lager bed geïnstalleerd en een valmatras. Cliënte was erg beweeglijk. In overleg met de gemachtigde was besloten haar niet te fixeren. Afgesproken was dat cliënte niet mocht worden belemmerd in haar bewegingsvrijheid. De zorginstelling heeft ieder incident vastgelegd. Mocht aan haar eerder zorgzwaartepakket 7 zijn toegewezen dan had het er waarschijnlijk niet toe geleid dat er extra handen aan het bed zouden zijn gekomen.
De afwijzing van CIZ was niet uitsluitend gebaseerd op de mededelingen van de verzorgende. Ook de behandelend artsen en de ouderengeneeskundige hebben informatie verstrekt.

Desgevraagd deelt de zorginstelling mee dat in de zomermaanden en daarna er sprake is geweest van een onderbezetting. Deels vanwege de vakantieperiode waardoor er minder vrijwilligers beschikbaar waren en deels door personeelsgebrek. Er waren op dat moment 25 vacatures voor Verzorgende niveau 2. Inmiddels heeft een fusie met een andere instelling plaatsgevonden en is de personeelsbezetting sinds oktober/november 2016 weer op orde.
De zorginstelling betreurt de gang van zaken.

Beoordeling van het geschil

Naar aanleiding van het door partijen over en weer gestelde overweegt de commissie het volgende.

Voor wat betreft het eerste ontvankelijkheidsverweer overweegt de commissie dat de klacht van gemachtigde met betrekking tot het personeelsbeleid van de zorginstelling en de feitelijke personeelsbezetting in zijn algemeenheid een klacht is die thuishoort bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg, zodat de commissie daarover geen uitspraak zal doen.

Het verweer dat de gemachtigde niet ontvankelijk dient te worden verklaard omdat de klacht niet ziet op de zorgverlening aan haar zelf wijst de commissie af. Gemachtigde heeft namens cliënte, haar moeder die toen nog leefde, deze klacht ingediend. Voor zoveel nodig dient thans gemachtigde, tevens nabestaande, in het kader van de vraag naar de ontvankelijkheid als “cliënte” te worden aangemerkt en op die basis neemt de commissie haar klacht verder in behandeling. Een en ander laat onverlet dat hierna, bij de inhoudelijke beoordeling, enkel de moeder van de gemachtigde als “cliënte” zal worden aangemerkt.

Het verweer dat nakoming, ontbinding noch schadevergoeding wordt gevorderd miskent dat de klacht mede aldus kan worden begrepen dat de gemachtigde namens de cliënte een uitspraak verlangt waarin tot uiting wordt gebracht dat de zorginstelling tekort is geschoten.
 
De commissie stelt voorop dat voor aansprakelijkheid van de zorginstelling vereist is dat voldoende aannemelijk is dat de zorginstelling tekort is geschoten in de nakoming dan wel de uitvoering van de behandelingsovereenkomst die zij met cliënte heeft gesloten. De aanwezigheid van een fout of nalaten is een vereiste voor aansprakelijkheid van de zorginstelling. De tekortkoming moet aan de zorginstelling kunnen worden verweten en cliënte moet door deze tekortkoming schade zijn toegebracht.

De commissie stelt vast dat de zorginstelling niet schromelijk tekort is gesloten in de uitvoering van de behandelingsovereenkomst met de cliënte. Wel is de commissie van oordeel dat er aanwijzingen zijn dat er sprake is geweest van specifieke tekortkomingen in de zorgverlening aan de cliënte op onderdelen.

Daarbij neemt de commissie in aanmerking dat gedurende de bijna vijf jaren dat de cliënte in de zorginstelling heeft verbleven, de indicatiestelling, ondanks de steeds verder toegenomen dementie en de daarmee verband houdende individuele zorgbehoefte van cliënte, nimmer is aangepast in die zin dat bij de personeelsbezetting op de afdeling van cliënte hiermee onvoldoende rekening is gehouden. Sterker nog, zoals de zorginstelling ter zitting heeft aangegeven was er gedurende de zomermaanden en ten tijde van het indienen van de klacht sprake van een personele onderbezetting, te weten 25 vacatures voor Verzorgende niveau 2, waardoor ook op de afdeling van de cliënte sprake was van een personeelstekort dat niet met vrijwilligers en stagiaires kon worden opgevangen. De gemachtigde heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat één en ander heeft geleid tot specifieke tekortkomingen in de verzorging van cliënte.

De klacht voor zover deze ziet op de weigering tot het verstrekken van de naam van de verzorgende die met de CIZ consulent heeft gesproken, wijst de commissie af. De zorginstelling heeft in deze ten aanzien van haar personeelsleden een beschermende taak. Daarbij neemt de commissie in aanmerking dat de beslissing over het zorgzwaartepakket niet uitsluitend is gebaseerd op informatie van één verzorgende maar dat bij een dergelijke beslissing de medische informatie van alle behandelaars wordt betrokken. De zorginstelling heeft in deze zorgvuldig gehandeld.

Het vorenstaande brengt de commissie tot het oordeel dat de klacht gedeeltelijk gegrond is.

Nu de klacht van de cliënte door de commissie gedeeltelijk gegrond wordt bevonden, bepaalt de commissie, onder verwijzing naar artikel 18 van het reglement, tevens dat de zorginstelling aan de gemachtigde het door deze ingevolge artikel 8 betaalde klachtengeld geheel moet vergoeden.

Beslissing

De commissie is niet bevoegd een oordeel te geven over de klacht voor zover deze betreft het personeelsbeleid van de zorginstelling en de personele bezetting in algemene zin;

De commissie verklaart de klacht met betrekking tot het tekortschieten in de zorg aan cliënte gedeeltelijk gegrond en veroordeelt de zorginstelling, overeenkomstig artikel 18 van het reglement van de commissie, tot betaling van een bedrag van € 52,50 aan gemachtigde ter zake van het klachtengeld;

De commissie wijst het meer of anders verzochte af.

Aldus beslist op 14 februari 2017 door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Thuiszorg.