Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: Zorgvuldigheid
Jaartal: 2019
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: Ongegrond
Referentiecode:
121447
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Tijdens een heupoperatie plaatsen artsen een prothese met een korte steel. Omdat deze los gaat zitten, moet de prothese vervangen worden door een type met een langere steel. Bij een operatie van zijn andere heup gaat de prothese ook loszitten. Deze moet ook vervangen worden.
De cliënt is van mening dat het ziekenhuis de twee heupoperaties op onjuiste wijze heeft uitgevoerd. Het ziekenhuis ziet dat anders.
De commissie is van oordeel dat de betrokken artsen niet aantoonbaar verwijtbaar hebben gehandeld door niet direct een prothese met een grotere maat steel te plaatsen. De keuze voor een prothese hangt af van de grootte en vorm van de femurholte. Bij relatief jonge mensen wordt de steel vaker gecementeerd. De artsen schoten niet tekort bij de behandeling.
Volledige uitspraak
In het geschil tussen
[Cliënt], wonende te [plaats], en Stichting Deventer Ziekenhuis, gevestigd te Deventer, (verder te noemen: het ziekenhuis).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken. Het geschil is ter zitting behandeld op 21 maart 2019 te Utrecht.
Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht. Het ziekenhuis werd ter zitting vertegenwoordigd door [naam medewerker waarborgmaatschappij], [naam klachtenfunctionaris], en [naam orthopedisch chirurg].
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft twee heupoperaties die volgens cliënt op onjuiste wijze zijn uitgevoerd.
Standpunt van cliënt
Voor het standpunt van cliënt verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken, in het bijzonder het vragenformulier dat de cliënt op 1 december 2018 aan de commissie heeft gezonden.
Het standpunt van cliënt luidt in hoofdzaak als volgt.
Cliënt heeft op 16 juli 2013 een heupoperatie ondergaan waarbij een prothese is geplaatst met een te korte steel, Zweymuller type 3. Nadat de prothese is los gaan zitten, is de operatie opnieuw uitgevoerd in twee etappes, te weten op 30 januari 2015 en op 5 maart 2015, en is de prothese vervangen door een prothese met een langere steel, Zweymuller type 4.
Op 17 maart 2016 is de rechter heup vervangen door een prothese met een Zweymuller type 4. Na een half jaar zat deze ook los.
Cliënt heeft zich tot een orthopedisch chirurg gewend in het Gelre Ziekenhuis te Apeldoorn voor een second opinion. Deze heeft cliënt meegedeeld dat het type steel dat is gebruikt veel te klein is gezien zijn postuur en gewicht. Bovendien had de orthopedisch chirurg botcement moeten gebruiken om de steel vast te zetten.
Vanwege de complicaties die zijn ontstaan bij beide operaties, is cliënt op dit moment voor 100% afgekeurd. Hierdoor heeft hij inkomen gederfd en geen pensioenopbouw meer. Cliënt heeft voor eigen rekening nieuw schoeisel moeten aanschaffen en de extra fysiotherapie zelf moeten betalen. De cliënt vordert deze schade van het ziekenhuis, een totaalbedrag van € 22.453,17.
Ter zitting heeft cliënt zijn standpunt toegelicht. Inmiddels heeft cliënt een nieuwe operatie ondergaan aan zijn rechterheup, waarbij een langere pin is gebruikt. Nu zit de prothese wel vast. Hij heeft nog veel klachten en is dagelijks heel erg moe.
Standpunt van het ziekenhuis
Het verweer van het ziekenhuis luidt in hoofdzaak als volgt.
Het ziekenhuis is van mening dat er niet verwijtbaar is gehandeld. De betrokken artsen betreuren de kwestie maar volgens hen is er sprake geweest van complicaties.
Op 16 juli 2013 is cliënt voor het eerst in het ziekenhuis geopereerd waarbij zijn linker heup is vervangen door een reversed hybride prothese met een gecementeerde cup (type Muller) en een ongecementeerde steel (type zweymuller, maat 3). Helaas bleven er pijnklachten bestaan na deze operatie. Bij aanvullende onderzoeken (röntgen, botscan en CT scan) was er een vermoeden dat de cup en wellicht ook de steel van de THA links losliet. Gezien het feit dat beide componenten mogelijk betrokken waren en de korte duur tussen de primaire operatie en de klachten, werd ondanks een negatieve punctie preoperatief gekozen voor een 2 stage revisie van de linker heup. De eerste operatie, het verwijderen van de THA links, vond plaats op 30 januari 2015. Preoperatief bleek dat de steel los was, maar de cup nog aardig goed vast zat. Gelukkig bleken de preoperatieve kweken negatief en een re-implantatie van een THA links met een gecementeerde cup en een verlengde Zweymuller steel (maat 5) heeft plaatsgevonden op 5 maart 2015. Deze procedure verliep ongecompliceerd. Het herstel na deze operatie was gunstig.
Een klein jaar later bezocht cliënt opnieuw de poli met pijnklachten aan de rechter zijde op basis van coxartrose. In overleg is besloten tot het plaatsen van een THA rechts. Deze operatie vond plaats op 17 maart 2016. Met de wetenschap dat de klachten aan de andere kant waren gekomen door mogelijk undersizing van de femur steel, is een grotere steel, maat 4 zweymuller, gebruikt. Het direct postoperatieve beloop was ongecompliceerd en ook na 6 weken postoperatief ging het nog redelijk goed. Begin augustus, circa 5 maanden na de operatie, bleek ook nu dat de steel circa 5 mm was ingezakt en gezien de klacht de steel vermoedelijk onvoldoende stabiel was. Uiteindelijk heeft een revisie van deze steel plaatsgevonden op 31 januari 2017 in het Gelre Ziekenhuis.
De Zweymuller steel heeft een zeer goede survival in de literatuur. Er is voor zover bekend in de literatuur geen bewijs dat deze voor bepaalde groepen patiënten niet gebruikt zou kunnen worden. In 2015 werd de Zweymuller steel in het ziekenhuis bij zo goed als alle patiënten gebruikt. Onderscheid per patiënt werd niet gemaakt. Er is geen betrouwbare relatie tussen de “grootte” van de man en de maat van de femur steel. Deze is alleen afhankelijk van de vorm en grote van het femur. Zo kan het zijn dat ook bij grote mensen relatief kleinere maten geplaatst worden.
Gezien de relatief jonge leeftijd van patiënt, 60 jaar ten tijde van de heupoperatie, en de kans op een eventuele revisie operatie, is gekozen voor een ongecementeerde prothese.
Een aseptische loslating van een prothese is een bekende complicatie. Dit wordt voor de operatie ook in de voorlichting aan onze patiënten medegedeeld. Daarnaast staat in de status genoteerd dat ook cliënt geïnformeerd is over de mogelijke complicaties die behoren bij een totale heupprothese.
Het ziekenhuis meent dat de gestelde schade niet voor toewijzing in aanmerking komt vanwege het ontbreken van een valide onderbouwing en verzoekt de commissie de vordering van cliënt af te wijzen.
Beoordeling van het geschil
Met betrekking tot de klacht overweegt de commissie als volgt.
De cliënt en het ziekenhuis hebben met elkaar een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gesloten. Naast hetgeen partijen in die overeenkomst hebben afgesproken, gelden tussen hen – voor zover in het concrete geval van toepassing – de bepalingen van dat wetboek.
Voor aansprakelijkheid van het ziekenhuis is vereist dat voldoende aannemelijk is dat het ziekenhuis, dan wel ieder die werd ingeschakeld bij de uitvoering van de voor het ziekenhuis uit de overeenkomst voortvloeiende verplichting, is tekortgeschoten in de uitvoering van die verplichting. De tekortkoming moet aan het ziekenhuis kunnen worden verweten (toerekenbare tekortkoming) en cliënt moet daarvan nadeel hebben ondervonden.
Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet het ziekenhuis bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat het ziekenhuis die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
De verplichting die voor een hulpverlener (in dit geval het ziekenhuis) voortvloeit uit een geneeskundige behandelingsovereenkomst, wordt in beginsel niet aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de hulpverlener moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de hulpverlener zich verplicht zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen. De reden hiervoor is dat het bij een geneeskundige behandeling meestal niet mogelijk is een bepaald resultaat te garanderen, omdat het menselijk lichaam in het (genezings-)proces een ongewisse factor vormt; zelfs bij onberispelijk medisch handelen kan het beoogde resultaat uitblijven. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.
Cliënt is van mening dat het ziekenhuis onzorgvuldig heeft gehandeld bij het vervangen van twee heupen door in beide gevallen een prothese te plaatsten met een te korte steel en deze steel niet te cementeren, waardoor de protheses los zijn komen te zitten en revisie operaties noodzakelijk waren.
Het ziekenhuis heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van onzorgvuldig handelen van de arts. Een aseptische loslating van een prothese is een bekende complicatie De cliënt is voorafgaand aan de operatie geïnformeerd over mogelijke complicaties.
De commissie is van oordeel, gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken orthopedisch chirurgen in deze niet de zorg hebben betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Niet is komen vast te staan dat de behandelend artsen zich onvoldoende hebben ingespannen met betrekking tot de medische behandeling of bij die inspanning een fout hebben gemaakt.
Daarbij overweegt de commissie als volgt.
De commissie is ambtshalve bekend met het feit dat de door de artsen geplaatste prothese met een Zweymuller steel veel wordt toegepast. In tegenstelling tot de opvatting van de cliënt kan niet in zijn algemeenheid worden gesteld dat bij een langer en zwaarder persoon altijd een langere steel moet worden gebruikt. Bepalend voor de lengte van de steel is de grootte en vorm van de femurholte waarin de steel moet worden geschroefd. Ten tijde van de eerste operatie lag het gebruik van een standaard steel voor de hand. Gezien de complicatie na de eerste operatie heeft de behandelend orthopedisch chirurg bij de operatie van de tweede heup besloten tot het plaatsen van een langere steel nadat met behulp van een gestandaardiseerd planprogramma was vastgesteld dat een steel maat 4 moest worden gebruikt. Achteraf gezien, met de huidige wetenschap, had wellicht toen een Zweymuller steel maat 5 kunnen worden gebruikt. De commissie is echter van oordeel dat de betrokken artsen niet aantoonbaar verwijtbaar hebben gehandeld door niet direct een grotere maat steel te plaatsen.
Cliënt heeft gesteld dat de chirurg cement had moeten gebruiken om de steel vast te zetten. De commissie overweegt dat dit in de praktijk niet gebeurt bij relatief jonge mensen. De levensduur van een prothese bedraagt gemiddeld 15 tot 20 jaar. Dit betekent dat de kans groot is dat de prothese na deze periode dient te worden vervangen. Indien de steel is gecementeerd, bestaat een groot risico op complicaties bij het verwijderen van de steel. De behandeld artsen hebben naar het oordeel van de commissie dan ook zorgvuldig gehandeld door niet te cementeren gezien de leeftijd van cliënt ten tijde van de operatie.
In zoverre is de klacht ongegrond.
Voor aanspraak op een schadevergoeding is ten minste vereist dat het ziekenhuis in enig opzicht
toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst.
Van een toerekenbare tekortkoming is hier echter geen sprake, zodat de cliënt geen aanspraak kan maken op een schadevergoeding. De commissie wijst de vordering van cliënt af.
Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft naar het oordeel van de commissie geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
Beslissing
De commissie verklaart de klachten van de cliënt niet gegrond en wijst zijn vordering af.
Aldus beslist op 21 maart 2019 door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit
de heer mr. H.A. van Gameren, voorzitter, de heer dr. R.C. Zwart en de heer mr. P.O.H. Gevaerts, leden, waarbij mevrouw mr. W. Hartong van Ark als plaatsvervangend secretaris fungeerde.