Commissie: Sociaal Domein: Woonplaatsbeginsel en Toegang
Categorie: woonplaats/ zorgverlening
Jaartal: 2024
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ten dele gegrond
Referentiecode:
248537/305196
De uitspraak:
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de commissie te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen. De behandeling heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2024 te Den Haag. Ter zitting zijn digitaal via Zoom verschenen:
– [naam],
– [naam],
beiden beleidsadviseur Begeleid Thuis en Beschermd Verblijf bij Gemeente Amsterdam, namens indiener,
– [naam], jurist OJZ bij Gemeente Amsterdam, namens indiener,
– [naam], ketenregisseur complexe doelgroepen Midden-Limburg, namens verweerder.
Onderwerp van het geschil
Het betreft een geschil tussen gemeenten onderling over de toepassing van het beginsel van landelijke
toegankelijkheid voor opvang op grond van de Wmo 2015, artikel 1.2.1 sub c alsmede volgens de afspraken in het Convenant landelijke toegankelijkheid maatschappelijke opvang en daarbij
behorende werkinstructie.
Standpunt van indiener
Voor het standpunt van indiener verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dat op het volgende neer.
Indiener heeft als aanmeldgemeente conform het Convenant Landelijke Toegankelijkheid Maatschappelijke Opvang en de Werkinstructie Landelijke toegankelijkheid MO woonplaatsonderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat cliënt in de gemeente Weert dakloos is geworden, hij geen binding heeft met Amsterdam en hij geen sociaal netwerk heeft in Amsterdam. Zijn enige contact in Amsterdam betreft een maatschappelijk werker van de zorginstelling en dat contact zou niet stabiel zijn.
Bovendien is een aanvraag voor bewindvoering voor cliënt gedaan en staat cliënt op de wachtlijst voor een GGZ-behandeling; beide behoeven geen uitvoering in Amsterdam.
Indiener vindt, de criteria van de landelijke toegankelijkheid in acht nemende, dat verweerder verantwoordelijk is voor het uitzetten en financieren van een zorgtraject voor cliënt.
Verweerder wil geen hulp bieden aan cliënt, terwijl indiener heeft voorgesteld cliënt tijdelijk op te vangen, waarbij verweerder zorg zou dienen te dragen voor de financiering. Dit is afgewezen door verweerder. Nu geen overeenstemming is bereikt tussen de beide gemeenten, heeft indiener besloten de zaak voor te leggen aan de commissie, om de commissie te laten bepalen bij welke gemeente de verantwoordelijkheid voor cliënt ligt.
Totdat er een uitspraak van de commissie is, staat cliënt op de wachtlijst voor de 24-uurs Dag- en Nachtopvang in Amsterdam. Ook heeft cliënt toegang tot de Winter Koude Opvang in Amsterdam, waarvoor hij zich nog niet heeft gemeld.
Standpunt van verweerder
Voor het standpunt van verweerder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dat op het volgende neer.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat indiener als meldgemeente verantwoordelijk is voor cliënt op grond van het beginsel van landelijke toegankelijkheid.
Na de nodige ernstige bedreigingen door cliënt richting medewerkers van de woningbouwvereniging, de zorgaanbieder en de gemeente, waarvan steeds aangifte is gedaan, komt cliënt niet meer in aanmerking voor een woning in Weert en omgeving. Vanwege de bedreigingen, huurschuld, de weigering huur te betalen en het niet conformeren aan het huurcontract, is eerst het zorgtraject stopgezet en vervolgens is cliënt in maart 2023 uit zijn woning gezet.
Cliënt is door de woningbouwvereniging aangemeld bij de maatschappelijke opvang. Verblijf binnen de opvang bleek niet passend en wilde cliënt niet, vanwege vervelende ervaringen in het verleden.
Cliënt gaf aan binnen zijn netwerk te verblijven buiten Weert, te weten in Amsterdam, Rotterdam en Zaandam. Ondersteuning werd ingezet, maar na wederom uiten van bedreigingen is het Wmo traject stopgezet en is door het College van B&W het besluit genomen voor het stopzetten van alle fysieke dienstverlening voor de duur van één jaar.
Volgens verweerder is de kans van slagen in de gemeente Weert, ook na beëindiging van het voornoemde verbod minimaal. Cliënt heeft aangegeven niet in Weert te willen verblijven, heeft geen netwerk in Weert en verbleef veelal buiten de gemeente in de randstad. Vanwege een blokkade bij de woningbouwvereniging, maakt hij geen kans op een sociale huurwoning en is er voor hem geen perspectief binnen de gemeente Weert.
Beoordeling van het geschil
Wettelijk kader
In de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) zijn de voorzieningen voor maatschappelijke opvang opgenomen. De maatschappelijke opvang is ‘landelijk toegankelijk’. Dat betekent dat een ingezetene van Nederland in aanmerking komt voor een voorziening maatschappelijke opvang (in eerste instantie) te verstrekken door het college van de gemeente tot welke hij zich wendt, indien hij de thuissituatie heeft verlaten en niet in staat is zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Elke gemeente tot welke een ingezetene van Nederland zich wendt, is verantwoordelijk voor het bieden van maatschappelijke opvang.
Artikel 1.2.1 WMO
Een ingezetene van Nederland komt overeenkomstig de bepalingen van deze wet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening, bestaande uit:
a. ……,
b. ……,
c. opvang, te verstrekken door het college van de gemeente tot welke hij zich wendt, indien hij de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat is zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving.
Artikel 2. Melding en (eerste) opvang, toelichting
Alle gemeenten dragen er zorg voor dat personen die de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving, zich kunnen melden bij de gemeente voor maatschappelijke opvang. De gemeente welke zorgdraagt tot welke iemand zich heeft gewend voor maatschappelijke opvang is in eerste instantie verantwoordelijk voor het bieden van maatschappelijke opvang. Maatschappelijke opvang wordt in elk geval geboden in afwachting van de uitkomst van het onderzoek. Daarbij is het van belang dat er voldoende maatschappelijke opvang in de gemeente (danwel in de regio waartoe de gemeente behoort) beschikbaar is, dusdanig dat de maatschappelijke opvang direct kan worden geboden. De verantwoordelijkheid voor het bieden van maatschappelijke opvang hoeft niet altijd te betekenen dat in de betreffende gemeente zelf deze maatschappelijke opvang wordt geboden. De verantwoordelijkheid is in elk geval dusdanig dat wordt voorzien in de geconstateerde ondersteuningsbehoefte aan onderdak en begeleiding.
Artikel 3. Onderzoek (toelichting)
De gemeente waartoe de cliënt zich heeft gewend, gaat vervolgens eerst met de cliënt na wat de woonplaats was van de cliënt voor het ontstaan van dakloosheid. De woonplaats is hierbij de gemeente waar de cliënt het jaar voorafgaand aan de melding hoofdzakelijk is ingeschreven als ingezetene in de zin van de Wet basisregistratie personen……….
Indien wordt vastgesteld wat de woonplaats was van de cliënt vóór het ontstaan van dakloosheid, wordt de uitvoering van het onderzoek in beginsel overgedragen aan deze gemeente van herkomst. In beginsel mag van de gemeente van herkomst verwacht worden dat zij hiertoe bereid en in staat is…………
Indien de gemeente tot welke de cliënt zich heeft gewend het onderzoek zelf uitvoert, kan zij de gemeente waar de cliënt woonachtig was voor het ontstaan van dakloosheid verzoeken om informatie ten behoeve van het onderzoek aan te leveren……
De gemeente die het onderzoek uitvoert onderzoekt vervolgens met de cliënt in welke gemeente een traject in de maatschappelijke opvang de grootste kans van slagen heeft, dat wil zeggen in beginsel het meeste kan bijdragen aan de zelfredzaamheid en participatie (en daarmee het duurzaam herstel) van de cliënt.
Bij het onderzoek betrekt de gemeente in elk geval de wens van de cliënt.
Ook andere factoren die de kans van slagen van een traject naar verwachting vergroten, zoals een sociaal netwerk welke een positieve invloed heeft of kan hebben op de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt, bestaand werk en/of dagbesteding en/of onderwijs van de cliënt en lopende hulpverlenings- of ondersteuningstrajecten dienen daarbij betrokken te worden. Overigens hoeft het feit dat de cliënt werk, dagbesteding of onderwijs heeft in een bepaalde gemeente (of regio) geen reden te zijn om ook opgevangen te worden in de betreffende gemeente (of regio).
Ook hierbij kan reistijd redelijk en acceptabel zijn. Ook dient in het onderzoek te worden betrokken of er factoren zijn in een gemeente die de kans van slagen van een traject naar verwachting verkleinen, zoals een sociaal netwerk welke een negatieve invloed heeft of kan hebben op de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt en/of actuele criminele activiteiten en/of justitiële maatregelen die opgelegd zijn aan de cliënt……….
Artikel 4. Overdracht van cliënt en cliëntgegevens
Indien de kans van slagen van een traject groter wordt geacht in een andere gemeente, neemt de gemeente, welke het onderzoek uitvoert, contact op met die andere gemeente. Dit in overleg met de cliënt, wat niet hoeft te betekenen dat er overeenstemming is met de cliënt……..
Artikel 5. Verschil van mening tussen gemeenten
Bij verschil van mening tussen gemeenten proberen de gemeenten onderling tot een oplossing te komen. Als de gemeenten niet tot een oplossing komen, dan kan het geschil worden voorgelegd aan de commissie geschillen landelijke toegankelijkheid.
De commissie gaat uit van de volgende vaststaande feiten, zoals die door beide partijen zijn erkend dan wel niet of onvoldoende zijn weersproken:
• Het gaat om een cliënt die zich op 21 juli 2023 bij de gemeente Amsterdam heeft gemeld voor opvang en een zorgtraject.
• De gemeente Amsterdam heeft een bindingsonderzoek uit laten voeren.
• Cliënt was van 2015 t/m 2023 ingeschreven in de gemeente Weert (met een jaar tussenpauze).
• Wegens verbaal agressief gedrag en bedreigingen heeft client tot 6 april 2024 een stadhuis- en dienstverleningsverbod in Weert gekregen.
• Partijen zijn daarna met elkaar in overleg getreden over de vraag welke gemeente verantwoordelijk is te achten voor de client, hetgeen niet tot een oplossing heeft geleid.
De commissie heeft het volgende overwogen.
In de kern komt het geschil neer op de verschillende beantwoording door partijen van de volgende vraag. Welke gemeente is (financieel) verantwoordelijk voor de opvang van cliënt?
Op grond van de Wmo 2015 (artikel 1.2.1 sub c. van de algemene bepalingen, zoals hiervoor is vermeld) kan cliënt zelf bepalen tot welke gemeente hij/zij zich wil wenden voor opvang.
Indiener beroept zich op de aankomende wetgeving en vraagt om toepassing van het woonplaatsbeginsel, vooruitlopend op aanpassing van de Wmo 2015, waarbij de gemeente van herkomst verantwoordelijk blijft voor cliënt. Verweerder vraagt juist om toepassing van de huidige regeling van Landelijke Toegankelijkheid.
De commissie stelt vast dat de doorcentralisatie van Beschermd wonen en daarmee het vernieuwde woonplaatsbeginsel wettelijk nog niet rond is en dus nog niet in werking is getreden. De commissie overweegt dat gemeenten mogen anticiperen op de doorontwikkeling van opvang en de toepassing van het woonplaatsbeginsel, maar oordeelt dat de regels van Landelijke Toegankelijkheid Beschermd Wonen zoals neergelegd in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 nog steeds gelden. Om de vraag te beantwoorden wie verantwoordelijk is voor de cliënt, dient dus te worden vastgesteld welke gemeente de meldgemeente is (ex artikel 1.2.1 sub c Wmo 2015). Het gaat hier dus niet om de herkomstgemeente.
De commissie volgt op grond van de regels van de Landelijke Toegankelijkheid verweerder. Naar het oordeel van de commissie is uit het onderzoek door de gemeente Amsterdam naar de omstandigheden van de best passende oplossing voor cliënt, dus waar cliënt met een MO-traject de meeste kans van slagen heeft op duurzaam herstel, niet gebleken in welke gemeente cliënt de meeste kans maakt, maar voor maatschappelijke opvang geldt dat de gemeente waar iemand zich aanmeldt verantwoordelijk is voor de eerste opvang.
Hoewel de commissie in beginsel verweerder volgt, heeft zij ten aanzien van het handelen van verweerder wel vragen over de inzet ten behoeve van cliënt. De commissie heeft sterk de indruk dat vanwege het ontbreken van de juiste expertise er bij verweerder sprake is geweest van handelingsverlegenheid, oftewel mogelijk niet alles in het werk is gesteld om cliënt de benodigde ondersteuning te bieden. De enkele melding dat de opvang niet passend is binnen de gemeente, overtuigt de commissie niet. Er blijkt niet dat ten aanzien van cliënt is getracht een andere route te bewandelen, zoals een justitiële beschikking en/of een gedwongen opname. Mogelijk was de situatie voor cliënt dan nu anders geweest. Om die reden ziet de commissie aanleiding een deel van de financiële verantwoordelijkheid bij verweerder te laten en daarom bepaalt zij dat de financiële verantwoordelijkheid voor cliënt voor indiener pas ingaat per 1 januari 2025. Tot die tijd blijft verweerder financieel gezien de verantwoordelijke gemeente.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat het geschil in het voordeel van de verweerder dient te worden beslecht in die zin dat de financiële verantwoordelijkheid voor indiener pas ingaat per 1 januari 2025. Alle tot die tijd gemaakte kosten ten behoeve van cliënt zijn en blijven voor rekening van verweerder.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie wijst het verzoek van indiener in zoverre af dat hij vanaf 1 januari 2025 financieel verantwoordelijk is voor cliënt.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Sociaal Domein Woonplaatsbeginsel en Toegang, bestaande uit mevrouw mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, de heer mr. dr. B. Wallage, mevrouw drs. M.E. Peltenburg, leden, in aanwezigheid van de mevrouw mr. J.M. Bouter-Bijsterveld, secretaris, 27 augustus 2024.