Vanwege de problematiek van cliënte had de zorgaanbieder de vervolgstappen in de behandeling beter moeten vastleggen, maar daarmee heeft de zorgaanbieder nog niet onzorgvuldig gehandeld. Dat geldt ook voor de beëindiging van de behandeling en het sturen van een ‘no-show’ brief. Wel had de zorgaanbieder geen informatie over de behandeling van cliënte mogen delen met de huisarts

  • Home >>
  • Geestelijke Gezondheidszorg >>
De Geschillencommissie




Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg    Categorie: (On)Zorgvuldig handelen    Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 116899

De uitspraak:

In het geschil tussen

[Cliënte], wonende te [plaats] en Parnassia Groep B.V., gevestigd te Den Haag, (verder te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil

Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de
Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Het geschil is ter zitting behandeld op 12 juli 2018 te Den Haag. Cliënte is ter zitting verschenen met [naam patiënten vertrouwenspersoon bij de zorgaanbieder]. Namens de zorgaanbieder zijn [naam klinisch psycholoog], [naam directeur bedrijfsvoering] en [naam juridisch adviseur], ter zitting verschenen.

Onderwerp van het geschil

Het geschil heeft betrekking op de kwaliteit van de geleverde zorg en de wijze waarop de klachten van cliënte zijn behandeld door de zorgaanbieder.

Standpunt van cliënte

Voor het standpunt van cliënte verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken, in het bijzonder naar het door cliënte ingevulde vragenformulier d.d. 6 april 2018 en de nadien gegeven aanvullingen van 28 juni 2018, 5 juli 2018 en de bijlagen. De door cliënte overgelegde stukken dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. In de kern komt het standpunt van cliënte op het volgende neer.

Op 15 juni 2015 is tussen cliënte en de zorgaanbieder een zorgovereenkomst tot stand gekomen. Cliënte is door meerdere behandelaars binnen de zorgaanbieder behandeld en zij is onder meer behandeld door [naam klinisch psycholoog].
Cliënte heeft een groot aantal deelklachten geuit jegens de zorgaanbieder. Ter zitting zijn die deelklachten, in samenspraak met cliënte, verdeeld in de volgende hoofdonderdelen:
1) Het vastlopen van de behandeling en het beëindigen van die behandeling. Dit betreft de psychomotorische therapie (verder te noemen: PMT).
2) Het afzeggen van afspraken en de bejegening van cliënte in dat verband: aan cliënte is een
no-show brief gestuurd d.d. 8 maart 2017 waarin is opgenomen dat cliënte binnen twee weken een nieuwe afspraak zou moeten maken en dat, als zij dit niet zou doen, zou worden overgegaan tot sluiting van haar dossier.
3) Het ongevraagd verstrekken van informatie over de behandeling van cliënte bij de zorgaanbieder aan haar huisarts.
4) Het niet adequaat afhandelen van de klachten van cliënte d.d. 14 juni 2017 door de manager van de directie van de zorgaanbieder.

Cliënte verzoekt de commissie de klachtonderdelen gegrond te verklaren. Zij stelt emotionele schade te hebben geleden en vertraging te hebben opgelopen in haar behandelingsherstel. Zij verzoekt de commissie te bepalen dat een nader onderzoek wordt ingesteld, maar vordert geen schadevergoeding.

Standpunt van de zorgaanbieder

Het standpunt van de zorgaanbieder zoals dat uit de door de commissie ontvangen stukken, in het bijzonder uit het verweerschrift d.d. 21 juni 2018 en het met toestemming van de commissie na afloop van de zitting overgelegde stuk (ten aanzien van de toestemming die cliënte zou hebben gegeven voor het delen van informatie over haar behandeling bij de zorgaanbieder met derden) blijkt, luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

De zorgaanbieder heeft gesteld dat hij alles heeft gedaan dat in zijn vermogen lag om cliënte een doelmatige en op maat gesneden behandeling te bieden. Toen bleek dat cliënte niet tevreden was is geprobeerd haar klachten naar behoren op te lossen.

Door de behandelaar is ten aanzien van de klachtonderdelen 1 tot en met 3 het volgende gesteld.
1) Hoewel cliënte baat had bij de PMT, liep de behandeling uiteindelijk vast omdat onvoldoende sprake was van een veilige behandelrelatie, onvoldoende open communicatie en onvoldoende keuzevrijheid. Volgens de behandelaar is dit onderdeel van een onveilige hechting en de persoonlijkheidsproblematiek bij cliënte. Traumabehandeling bleek voor cliënte niet haalbaar omdat dit te veel onveiligheid opriep. Gesteld wordt dat de behandelaar zich voldoende heeft ingespannen om te proberen de behandeling te laten slagen. Ook is geprobeerd overbrugging tot stand te doen komen toen bleek dat behandeling bij de zorgaanbieder niet zou slagen, maar ook dit is uiteindelijk niet gelukt.
2) Cliënte heeft op enig moment vijf afspraken afgezegd. Het beleid van de zorgaanbieder is om in dat geval brieven te sturen aan de betreffende patiënt. [Naam klinisch psycholoog] heeft dat mede gedaan om te voorkomen dat cliënte haar eigen behandeling zou belemmeren en om te voorkomen dat cliënte zou worden uitgeschreven.
3) Cliënte heeft bij de intake bij de zorgaanbieder toestemming gegeven voor het delen van informatie over de behandeling met haar huisarts, zodat de zorgaanbieder in dit geval niet zonder toestemming van cliënte heeft gehandeld.

Het vierde klachtonderdeel ziet op het handelen van de directie.
4) Uit de stukken volgt dat de directie van mening is dat juist is dat niet direct is gereageerd op de klacht van cliënte d.d. 14 juni 2017.
De klacht is over het hoofd gezien en er is verzuimd om een schriftelijke reactie te geven. Nadat de zorgaanbieder dit heeft geconstateerd zijn daarvoor excuses gemaakt en is alsnog gereageerd.

De zorgaanbieder is van mening dat de klachten van klager niet gegrond zijn.

Beoordeling van het geschil

Met betrekking tot de klachtonderdelen overweegt de commissie als volgt.

Cliënte en de zorgaanbieder hebben met elkaar een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gesloten. Naast hetgeen partijen in die overeenkomst hebben afgesproken, gelden tussen hen – voor zover in het concrete geval van toepassing – de bepalingen van dat wetboek.
Cliënte houdt de zorgaanbieder aansprakelijk voor het niet slagen van de behandeling en het niet adequaat afhandelen van haar klacht van 14 juni 2017.
Voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder is vereist dat voldoende aannemelijk is dat de zorgaanbieder, dan wel ieder die werd ingeschakeld bij de uitvoering van de voor de zorgaanbieder uit de overeenkomst voortvloeiende verplichting, is tekortgeschoten in de uitvoering van die verplichting. De tekortkoming moet aan de zorgaanbieder kunnen worden verweten (toerekenbare tekortkoming). Voor het kunnen toekennen van een schadevergoeding is in ieder geval vereist dat cliënte als gevolg van de toerekenbare tekortkoming nadeel heeft ondervonden.

Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.

De verplichting die voor een hulpverlener (in dit geval de zorgaanbieder) voortvloeit uit een geneeskundige behandelingsovereenkomst wordt in beginsel niet aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de hulpverlener moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de hulpverlener zich verplicht zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen. De reden hiervoor is dat het bij een geneeskundige behandeling meestal niet mogelijk is een bepaald resultaat te garanderen, omdat het menselijk lichaam en de menselijke geest in het (genezings-)proces ongewisse factoren vormen; zelfs bij onberispelijk medisch handelen kan het beoogde resultaat uitblijven. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.

De commissie stelt ten aanzien van de verschillende klachtonderdelen het volgende vast.
 
1) Ten aanzien van het vastlopen, het beëindigen van de behandeling en de bejegening van cliënte in dat verband
De commissie is van oordeel dat uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de zorgaanbieder gedurende lange tijd heeft geprobeerd tot een behandelrelatie en een geslaagde behandeling te komen met cliënte. In dat traject is cliënte correct bejegend en haar is geen onjuiste informatie gegeven.

De zorgaanbieder heeft echter verzuimd om de genomen vervolgstappen die in dat kader zijn genomen telkens schriftelijk dan wel door middel van geluidsopnames vast te leggen, zodat daarover geen discussie kon bestaan tussen de zorgaanbieder en cliënte. Dit was van belang vanwege de aard van de problematiek van cliënte. Nu de vervolgstappen in de behandeling niet zijn vastgelegd, wordt de commissie thans gesteld voor de beantwoording van vragen over het verloop van de behandeling die in het grote geheel minder relevant zijn.
Ondanks dat in dit geval, vanwege de problematiek van cliënte, nauwkeuriger verslaglegging gewenst was, is de commissie van oordeel dat daarmee niet is komen vast te staan dat de zorgaanbieder bij de behandeling niet de zorg heeft betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
Ook is de beëindiging van de behandeling niet te wijten aan de zorgaanbieder. Uit de overgelegde correspondentie volgt dat de zorgaanbieder meerdere malen heeft geprobeerd de behandeling voort te zetten en dat ook is geprobeerd cliënte door te verwijzen naar andere behandelaars toen bleek dat voortzetting van de initiële behandeling niet succesvol was. Cliënte is daarop niet ingegaan. Wat daar verder ook van zij, uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de commissie dat de zorgaanbieder de zorg heeft betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
Van een tekortkoming van de zijde van de zorgaanbieder is dan ook geen sprake zodat dit klachtonderdeel niet gegrond is.

2) Ten aanzien van het sturen van de zogenaamde no-show brief
De commissie stelt vast dat uit de stukken volgt dat cliënte een aantal afspraken bij de zorgaanbieder heeft afgezegd. Naar aanleiding daarvan is cliënte bij brief van 8 maart 2017 namens de zorgaanbieder verzocht binnen veertien dagen na dagtekening van de brief telefonisch contact op te nemen met de zorgaanbieder om een afspraak te laten inplannen.
De brief is ondertekend door [naam klinisch psycholoog] en zij heeft in haar verweer in dit verband nog toegelicht dat zij daarmee hoopte te voorkomen dat de behandeling van cliënte zou worden belemmerd en dat zij, conform het no-show beleid van de zorgaanbieder, zou worden uitgeschreven.

De commissie is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de zorgaanbieder door het versturen van de brief niet de zorg heeft betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. De enkele omstandigheid dat een zogenoemde no-show brief is verzonden aan cliënte is daarvoor onvoldoende. Van een tekortkoming van de zijde van de zorgaanbieder is dan ook geen sprake zodat dit klachtonderdeel niet gegrond is.

3) Ten aanzien van het geven van informatie over de behandeling van cliënte aan haar huisarts
Met toestemming van de commissie heeft de zorgaanbieder na afloop van de zitting een document aan de commissie doen toekomen waaruit niet blijkt dat cliënte toestemming heeft verleend voor het geven van informatie over haar behandeling bij de zorgaanbieder aan haar huisarts.
Uit dit document vloeit voort dat cliënte bij de intake geen toestemming heeft gegeven voor het delen van informatie over haar behandeling met haar huisarts. Immers in het bewuste document staat bij de opmerking dat informatie gedeeld mag worden met de huisarts een rood kruis in plaats van een groen vinkje waaruit de commissie de conclusie trekt dat informatie expliciet niet gedeeld mag worden met de huisarts. Gelet daarop is de commissie van oordeel dat is gebleken dat de zorgaanbieder niet de zorg heeft betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Het klachtonderdeel is gegrond.

De commissie beveelt de zorgaanbieder aan om in de toekomst te waarborgen dat patiënten expliciet, anders dan door middel van het aankruisen van een algemeen vinkje bij een intakegesprek, verslag wordt gelegd van de toestemming die patiënten geven voor het delen van informatie over de behandeling met derden.

4) Ten aanzien van het afhandelen van de klacht van cliënte d.d. 14 juni 2017
De commissie stelt, met cliënte en de zorgaanbieder, vast dat namens de zorgaanbieder niet adequaat is gereageerd op de door cliënte d.d. 14 juni 2017 geuite klachten nu is verzuimd op die klacht te reageren. De klacht is in zoverre dan ook gegrond.

Vordering tot nader onderzoek

Cliënte verzoekt de commissie te bepalen dat nader onderzoek wordt verricht.
De commissie ziet hiervoor echter geen aanleiding nu de klacht van cliënte grotendeels ongegrond wordt verklaard. De vordering zal in zoverre worden afgewezen.

Op grond van het voorgaande komt de commissie tot de conclusie dat de klachtonderdelen 3 en 4 gegrond zijn, dat de klachtonderdelen 1 en 2 niet gegrond zijn en dat als volgt dient te worden beslist.

Beslissing

De commissie:

– verklaart de klacht van cliënte voor wat betreft klachtonderdelen 3 en 4 gegrond;

– verklaart de klacht van cliënte voor wat betreft klachtonderdelen 1 en 2 niet gegrond;

– wijst het meer of anders gevorderde af;

– bepaalt dat de zorginstelling overeenkomstig het reglement van de commissie het
  klachtengeld, een bedrag van € 52,50, dient te vergoeden aan cliënte; betaling dient plaats te
  vinden binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies.

Aldus beslist op 12 juli 2018 door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg.