Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg
Categorie: Schadevergoeding
Jaartal: 2019
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: gegrond
Referentiecode:
122240
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De bij de zorgaanbieder werkzame psycholoog adviseerde de cliënte hulp te zoeken buiten de reguliere zorg. De zorgaanbieder erkent dat dit niet gedaan had mogen worden, maar ziet geen reden voor een schadevergoeding, omdat niet is aangetoond dat de klachten zijn verergerd. Dat de cliënt geen vertrouwen meer had in de behandeling bij de zorgaanbieder vindt de commissie begrijpelijk. Vanwege de vertraging die daardoor is ontstaan en de verergering van haar klachten, moet de zorgaanbieder een schadevergoeding van € 1.000,– betalen.
Volledige uitspraak
In het geschil tussen
[Cliënte], wonende te [plaats], en Stichting Novadic-Kentron, gevestigd te Vught, (verder te noemen: de zorgaanbieder) gemachtigde: [naam advocaat] te [plaats].
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. Het geschil is ter zitting behandeld op 4 april 2019 te Breda. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht. Daarbij zijn van de zijde van de zorgaanbieder pleitaantekeningen overgelegd. De zorgaanbieder werd ter zitting vertegenwoordigd door [naam directeur] bijgestaan door [naam advocaat].
Onderwerp van het geschil
Het geschil heeft – kort gezegd – betrekking op het handelen van een psycholoog van de zorgaanbieder na een intakegesprek met de cliënte.
Standpunt van de cliënte
Voor het standpunt van de cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. Die stukken dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De cliënte klaagt er – samengevat – over dat een bij de zorgaanbieder werkzame psycholoog, [naam psycholoog], haar na de intake heeft gevraagd of zij ooit aan glaasje draaien had gedaan of geesten had opgeroepen. De cliënte bevestigde dit, waarop [naam psycholoog] haar adviseerde om hulp te zoeken buiten de reguliere zorg, en wel bij [naam].
Nadat de cliënte hierover haar bedenkingen uitsprak, gaf [naam psycholoog] aan dat ze alles maar moest vergeten en zij een collega zou vragen om een angstbehandeling op te starten.
De cliënte verlangt een immateriële schadevergoeding van de zorgaanbieder van tenminste € 5.000,– en een bedrag van € 385,– aan eigen risico van de zorgverzekering voor het jaar 2019.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken die hier als herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd.
De zorgaanbieder erkent dat het voorstel van [naam psycholoog] niet gedaan had mogen worden.
Voor toekenning van schadevergoeding is volgens de zorgaanbieder echter geen plaats, omdat niet is aangetoond dat de klachten inderdaad zijn verergerd. Indien dat wel het geval is, ontbreekt het causaal verband. Daarnaast stelt de zorgaanbieder dat het de eigen keuze van de cliënte is geweest om met de behandeling voor haar verslaving te stoppen en niet te starten met de psychologische behandeling.
Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het door partijen over en weer gestelde overweegt de commissie het volgende.
Vooropgesteld wordt dat voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder is vereist dat voldoende aannemelijk wordt dat de zorgaanbieder is tekortgeschoten in het nakomen van de zorgovereenkomst. De aanwezigheid van een fout of nalaten is een vereiste voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder. De tekortkoming moet aan de zorgaanbieder kunnen worden verweten en de cliënte moet door deze tekortkoming schade zijn toegebracht.
Met de cliënte en de zorgaanbieder is de commissie van oordeel dat de betreffende psycholoog van de zorgaanbieder in casu niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. Die tekortkoming kan aan de zorgaanbieder worden toegerekend.
De commissie zal de klacht van de cliënte dan ook gegrond verklaren.
Dat de cliënte, zoals zij stelt, door het handelen van de psycholoog geen vertrouwen meer heeft in die psycholoog en ook niet meer in de zorgaanbieder als zodanig, acht de commissie begrijpelijk en dus ook dat zij met de behandeling bij de zorgaanbieder in verband met haar verslaving is gestopt en de behandeling voor haar angsten aldaar niet heeft willen opstarten.
De cliënte vordert vergoeding van materiële schade, bestaande uit het eigen risico van de zorgverzekering voor het jaar 2019. De commissie overweegt daartoe het volgende.
Anders dan de cliënte stelt, is niet per behandeling het eigen risico verschuldigd, maar per DBC én per (behandel)jaar. Vaststaat dat er in casu in mei 2018 een DBC is geopend in verband met de behandeling bij de zorgaanbieder. Deze liep derhalve tot mei 2019. Naar het oordeel van de commissie ligt het, gelet op de combinatie van verslavings- en angstproblematiek, niet in de lijn der verwachting dat de behandeling van de cliënte vóór mei 2019 zou zijn afgerond. Dit betekent dat de cliënte het eigen risico over 2019 ook bij voortzetting van de behandeling bij de zorgaanbieder verschuldigd zou zijn geweest. Dit deel van de vordering wordt daarom afgewezen.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de commissie als volgt.
Ter zitting is de commissie gebleken dat in februari 2019 een intake bij een andere zorgaanbieder die ambulante behandeling aanbiedt, heeft plaatsgevonden en dat de cliënte pas zeer recent met de behandeling zelf is begonnen. Niet alleen heeft de cliënte dus lange tijd in onzekerheid verkeerd over haar behandeling, maar ook is de behandeling van haar problematiek aanzienlijk vertraagd. De commissie acht dit – gelet op wat eerder is overwogen – toerekenbaar aan de zorgaanbieder.
Ter onderbouwing van de immateriële schade stelt de cliënte verder dat haar klachten zijn verergerd; zij is meer gaan drinken, gebruikt antidepressiva en zat ten tijde van de mondelinge behandeling van deze zaak al twee maanden met een burn-out thuis. Weliswaar heeft de cliënte deze stelling niet met medische stukken onderbouwd, maar gelet op de verweten gedraging en de problematiek van de cliënte komt het de commissie aannemelijk voor dat sprake is van een causaal verband tussen de door de cliënte beschreven klachten en het handelen van de psycholoog van de zorgaanbieder.
Op grond van het voorgaande ligt naar het oordeel van de commissie een vergoeding van immateriële schade in de rede. De commissie acht evenwel niet het gehele gevorderde bedrag van € 5.000,– voor toewijzing vatbaar, maar zal het bedrag naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid vaststellen op € 1.000,–.
Nu de klacht van de cliënte gegrond wordt verklaard, zal de commissie – overeenkomstig het reglement van de commissie – de zorgaanbieder veroordelen tot vergoeding van het klachtengeld van € 52,50.
Gezien het vorenstaande dient als volgt te worden beslist.
Beslissing
De commissie:
- verklaart de klacht gegrond;
- veroordeelt de zorgaanbieder tot betaling aan de cliënte van € 1.000,– binnen één maand na de verzenddatum van dit bindend advies;
- bepaalt dat de zorgaanbieder binnen één maand na de verzenddatum van dit bindend advies een bedrag van € 52,50 aan de cliënte dient te vergoeden ter zake van het door hem betaalde klachtengeld;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus beslist op 4 april 2019 door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit de heer mr. H.A. van Gameren, voorzitter, mevrouw M. Berkelouw en mevrouw S.R. de Moor-Bullinga, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. A. van der Landen, plaatsvervangend secretaris.